Nico Scheepmaker
Ik deel je bewondering voor Hellema. Zijn droom in Duitste gevangenschap doet mij denken aan Boekovski's methode om zijn geestelijke weerbaarheid in de Russische kampen en gevangenissen op peil te houden. Terwijl Hellema droomde dat hij een Russchsche grootgrondbezitter was, bouwde Vladimir Boekovski zich wakend een kasteel. To build a castle heette zijn boek dat hij in 1978 bij Andre Deutsch uitkwam. Kasteel tussen vier muren was de Nederlandse titel in de vertaling van K. Cybulski (een vertaling onder schuilnaam). Boekovski vertelt dat hij altijd probeerde een stukje potloodstift mee te smikkelen naar de strafcel:
En als het me lukte, zat ik mijn hele strafperiode - op stukjes krant of gewoon op de vloer of de muur - kastelen te tekenen. Niet zomaar een algemeen plan. Nee, ik gaf mezelf opdracht het kasteel helemaal op te bouwen vanaf de fundering, vloeren, trappetjes en geheime gangen tot aan de spitse daken en torentjes Ik polijstte iedere steen, ik legde parket op de vloeren of betegelde ze met natuursteen, ik meubileerde de zalen, hing gobelins en schilderijen op, ontstak de kaarsen in de kandelabers en de walmende harsflambouwen in de eindeloze gangen. Ik dekte de tafels en nodigde gasten uit, ik luisterde met hen naar muziek, dronk wijn uit bokalen en rookte daarna een pijp bij mijn kopje koffie. Wij liepen de trappen op, liepen van de ene zaal naar de andere, keken vanaf het open terras naar het meer, gingen naar de stallen en bekeken de paarden, liepen de tuin in die ook bewerkt en met allerlei gewassen beplant moest worden. Over de buitentrap liepen we terug naar de bibliotheek en daar bij het ontstoken haardvuur nestelde ik me in een zachte zetel. Ik bladerde in oude boeken met versleten leren banden en zware koperen sloten. Ik wist zelfs wat er in die boeken stond. Ik kon ze lezen.
Hier kon ik me de hele strafperiode mee bezighouden en nog vele vragen bleven openstaan voor de volgende keer. Want soms besteedde ik verscheidene dagen aan het overdenken van een bepaalde kwestie: welk schilderij ik in de salon zou hangen, wat voor kasten er in de bibliotheek moesten komen of wat voor tafel ik in de eetkamer zou zetten. Nu nog kan ik het met gesloten ogen tekenen, dat kasteel en alles wat er bij hoort. Eens zal ik het vinden... of bouwen.
‘Dat kasteel,’ schrijft Boekovski (ik vind Kasteel tussen vier muren van alle dissidente boeken het beste), ‘heeft mij het leven gered.’
Want je mag niet afstompen; je hebt niet het recht onverschillig te zijn. Juist op zulke momenten word je aan de tand gevoeld. Alleen in de sport geven scheidsrechters en tegenstanders je de kans naar je topvorm te groeien: ik geef geen cent voor dat soort records. In de realiteit word je het zwaarst op de proef gesteld wanneer je ziek en moe bent, wanneer je een adempauze hard nodig hebt.
Hellema droomde een Russische grootgrondbezitter te zijn, Boekovski dagdroomde ervan een Russische kasteelheer te zijn...
Over identificatie zei Janna vorige week ongevraagd iets interessants, dat mij te denken gaf.
‘Ik hou het meeste van boeken waar je zelf in bent,’ zei ze.
‘Waar je in mee doet.’
Ik vroeg wat ze bedoelde.
‘Nou, als ze in het boek dan bijvoorbeeld naar het bos gaan, dan lijkt het net of ik meega naar het bos.’
‘En in welke boeken heb je dat gevoel dan?’ vroeg ik.
‘In de boeken van Roald Dahl... en van Guus Kuijer... en ook wel van Paul Biegel,’ zei ze.
‘En ook bij De kleine zwervers?’ vroeg ik. De kleine zwervers van Gianni Rodari is een communistisch, uit het Italiaans vertaald kinderboek dat door Bert Bakker is uitgegeven en waaruit ik elke avond een hoofdstuk van drie bladzijden aan Janna heb voorgelezen.
‘Nee,’ zei ze, ‘met boeken die jij voorleest heb ik dat niet. Alleen met boeken die ik zelf lees.’
Daar hoorde ik van op. In de eerste plaats is het bij haar dus zo dat ze zich niet (of niet in de eerste plaats?) identificeert met een van de personen in het boek, maar met de situaties die erin worden beschreven, en waarin zij zich al lezend een eigen plaatsje verovert. Ze voelt zich al lezend dus niet Sjakie van de chocoladefabriek, maar ze loopt als Janna van 9 jaar met Sjakie mee, de chocoladefabriek in. De kleine zwervers gaat over drie verschoppelingetjes, Francesco, Domenico en Anna, die met een straatmuzikant meetrekken en moeten bedelen voor de kost en tenslotte wegvluchten en in een overstroming van de Po terecht komen. Allemaal heel zielig, maar het loopt goed af en, hoewel het simplistisch geschreven is, moest ik toch af en toe een brok in de keel wegpraten terwijl ik las, dus je zou verwachten dat Janna ook met Domenico, Anna en Francesco was meegegaan, achter de woonwagen aan, over de overstroomde dijk, in de hooiberg... Maar nee. Blijkbaar moet ze helemaal in haar eentje zijn met het boek en zijn inhoud, op de kussens onder haar bed op hoge poten, bij het lampje in haar leeshoekje, om te kunnen ‘meedoen’ in een boek.
Misschien is de afstand tussen verteller en toehoorster te