Aart van Zoest
Droit de réponse
Boekhandel Michon in Enschedé bestaat vijftien jaar en viert dat op gepaste wijze. Door de zaak eens helemaal op te knappen. Door een feestuitgave te laten verschijnen. En wat voor een. De opdracht ging naar Hellema. Beter kon de keuze niet wezen. Ik beschouw Hellema als een van de beste en interessantste Nederlandse schrijvers onzer dagen. Zijn proza is schitterend. Geen woord te veel, de kunst van de litotes ten top. Taal als een vurige kool. En hij heeft iets te vertellen, wat niet van iedereen kan worden gezegd. Hellema heeft veel meegemaakt, veel nagedacht, veel gevoeld en uit zijn ervaring, uit zijn reflectie en zijn emotie reikt hij de lezer brokjes aan. Op een ingehouden stoere manier, bijna schuchter maar heel fel, bijna preuts maar erg heftig. Zodat de lezer krachtig in de ziel wordt getroffen, maar tussen die klappen door tot zelfwerkzaamheid wordt gedwongen: hij moet nogal eens twee keer lezen om één keer te kunnen begrijpen wat er gebeurd is en wat de boodschap van het beschrevene is. Hellema heeft dat bijzondere schrijftalent: als je hem uit hebt, wil je eigenlijk meteen weer bij het begin beginnen om al het wit in te vullen dat er tussen de regels was.
Twente - een plaatsbepaling in de tijd heet de tekst die Hellema schreef voor het jubileum van Michon. Na de bittere oorlogsjaren met kampervaringen (zie vooral Langzame dans als verzoeningsrite) is Hellema in Twente en in de textielindustrie terecht gekomen. Hij zat er met zijn neus bovenop, nee zat er helemaal middenin, toen de Twentse textielindustrie zijn teloorgang moest beleven, en van dat meebeleven profiteert de Nederlandse literatuur, zoals te lezen valt in Enkele reizen deden niet ter zake (daar zit ook nog veel verwerking in van de ervaringen met W.O.-II en de Duitsers, in dit geval ook eens met die uit de DDR) en vooral in de echte industrieroman Joab, waarin trouwens Oost-Duitsland ook niet buiten schot blijft.
Een Tukker honoris causa dus, ook al heeft hij al weer een nieuwe bocht genomen en pendelt hij nu tussen Bilthoven en Londen heen en weer. De herinneringen die leiden tot de plaatsbepaling in de tijd zijn boeiend en stemmen tot nadenken. Helemaal aan het begin vertelt hij een ‘steeds terugkerende droom van vrijheid en macht, de macht die vrijheid betekent, in cel B 1/3 van de gevangenis aan de Amstelveenseweg waar ik na mijn arrestatie en eindeloze verhoren van de Gestapo voorlopig was ondergebracht.’ Hij vervolgt: ‘Ik droomde daar dat ik een Russische grootgrondbezitter was die, hoog te paard gezeten, eerbiedig door zijn onderhorigen werd gegroet; de ochtendrit over bedauwde velden, langs beken waaruit de nevels van de nieuwe dag opstegen, had mijn paard dat dampte en snoof, vermoeid. Mij had het vervuld van nieuwe kracht en met de lankmoedigheid die het ware machtsgevoel zich kan veroorloven, zag ik ervan af mijn voeten uit de stijgbeugels te trekken om wie dichtbij kwam of niet ver genoeg opzij ging een trap te geven.’
En dan wordt onmiddellijk het verband gelegd tussen de droom van de gevangene en zijn onmenselijke situatie. ‘Het was dezelfde lankmoedigheid als die mijn ondervragers hadden betoond, de absolute negatie van het individu dat zelfs niet waard gevonden wordt om te worden mishandeld. Mijn antwoorden op de steeds herhaalde routinevragen werden verveeld aangehoord door beambten van de Sicherheits Dienst die achteloos met hun ploertendoder speelden, meer om zich bezig te houden dan om mij angst in te boezemen - wat het niettemin deed.
Het was deze angst die ik uitzweette in mijn onrustige Russische dromen, dromen waarin ik mijn toestand van vernedering compenseerde door mij te identificeren met de landheer.’
Door die identificatie valt te verklaren dat Hellema vijftien jaar later het beminde Amsterdam verliet: in Twente kon hij ‘landheer’ worden, dat wil zeggen een eigen huis en een stuk grond verwerven.
Het aardige is dat de droom en de identificatie met de Russische landheer ons ook iets kan leren over Hellema's persoonlijke ideologie. Daarin komt namelijk de volgende impliciete regel voor: het kan goed en nodig zijn om van tijd tot tijd bepaalde personen een trap te geven. Explicieter en minder vaag formuleert Hellema het zelf: ‘Nog tot het eind van deze eeuw zal elke Duitser voor je in het stof kruipen als je hem op gepaste wijze een grote bek geeft.’
Identificatie, we hadden het er nog over, naar aanleiding van Sartres Vuile handen, tijdens een recente zitting van de Academie Waterland, nietwaar? ‘Met wie hebben jullie je geïdentificeerd?’ vroeg ik, en ik verwachtte dat vrijwel iedereen zou antwoorden: ‘Met Hugo.’ De eerste antwoorden luidden inderdaad zo, maar toen kwamen de verrassingen. Sommigen hadden zich met Hoederer geïdentificeerd, anderen met Louis, met Olga, met Jessica, of nu eens met de een, dan weer met de ander. Jij verklaarde met een postmodern lachje dat je je met Jessica had geïdentificeerd. Postmodern betekent dat je alles op losse schroeven zet en buiten schot blijft door vernuftige ironie-indekking.
Identificatie is misschien wel het belangrijkste verschijnsel in de literatuur en de belangrijkste verklaring van de vervoering die literatuur teweeg brengt. Bewijs uit het ongerijmde: een boek dat geen enkele mogelijkheid tot identificatie biedt, werp je weg. Daarentegen heeft een tekst met mogelijkheden tot identificatie die bijzondere kwaliteit: langs de weg van herkenning word je tot