| |
| |
| |
Max Niematz
Gedichten
Reveille
Ik slaap met het boek van
mijn jeugd onder het kussen.
Alles is waar gebeurd. Mijn
vader zwijgt werkelijk als
een hybernerend gordeldier.
Twaalf verschillende morgens
word ik verschillend wakker,
een voorbijdenderende biet.
mieren, het matte abstractum
der melkfles, het ei mens-
geworden, kruimige non-enti-
teiten, het schone gevecht.
| |
Ter nagedachtenis
Hoe het ook zij, hij beloofde
hij kwam zijn beloftes na.
Een feestelijk biskwietje en
een worste-eindje, alvorens hem
Een mooi, fris lijkje is hij,
met zilveren enkelbanden,
mooi om ten grave te dragen
in de verregende ommelanden op
dinsdag, een zwartglanzende
Geen van de lijken-etende
gasten volgt de baar. Hij is
te laat, denken ze, we hebben
tijd genoeg. Het paard en de ver-
snotterende zelf, die zich
voorbij de voorhang spoedt.
| |
| |
| |
Heem
Onder de verboden beuk roei ik
zijn schaduw binnen. Roeien
is een leven zonder verhaal.
Maar toch, ramen en gracht
van het heem zeggen meer dan
zij uiteindelijk verzwijgen.
De toekomst de rug toegekeerd
roei ik een dodenrijk binnen.
ontspant verdwijn ik een beetje.
Bij elke haal van de riemen
Ik roei en de ramen volgen
mij vanachter hun groene glazen,
en zo doet het water. De beuk
kleurt me purper. Ik hoor
de schreeuw onschreeuwbaar in de
| |
De Merwede
De Merwede, een verdiend hoera
voor de welvaart, meezeulend
pink en vaars, of ze terugduwend
als een oprisping. Twee heren,
die God's tale spreken, wikken
de verkoopkansen van touw en traan.
Een dienster reikt hen de toe-
bereidselen, tabak en jenever.
Haar blasfeme benen in laarsjes,
de blauwste glans van mest-
vliegen, punt één op de agenda.
En haar borstjes, mamazeggers,
een relatiegeschenk, zwart-
ingeregen, wit-uitgepeld. Uit-
varend tussen haar overkanten,
ter elfder ure de Merwede.
| |
| |
| |
Pampus
In een wrakkig bootje gaan we
scheep, en jagen op de gras-
karper, want wij kunnen niet
buiten het leven, dat wij
maken, evenmin als de karper
buiten het sop. Geruislozer
nog glijden de zeilen der
jachten langs het heden af, en
spoorloos om de noord verdwenen.
De pees gespannen, de pijl
schampt af in de breking van
het water. Stiller de graskarper
aan de bron der geruchten.
| |
Kantoor
Op deze verdiepingen hielden
wij kantoor, strenggeleerd
het oor lenend aan de clientèle,
de uren uitzittend, de on-
Na het werk het lege perron,
de voeten licht als loco-
motieven, de direkteuren, die
goed als zeker blij met U.
afdeling. Stof dwarrelt neer op
moeten wij tóch ons gewicht
gehad hebben voor de heren.
|
|