Als ik zie dat de banaan in mijn hand rood is, staan er zeven ‘vrienden’ klaar om me erop te wijzen dat de kleurafspraak voor bananen geel is.
Als ik een danser ben, wiens carrière door een gebroken been een vroegtijdig einde heeft gehad, staan er schoolmeesters, ambtenaren en medici klaar om me te vertellen dat ik integendeel Constantiniou Spiridakis ben en geen poot voor de andere zetten kan.
Welnu, ik, Constantiniou Spiridakis, heb besloten mij aan de controle van alle schoolmeesters, opvoeders, geestelijken, wiskundigen, wetenschappers en medici te onttrekken, evenals aan hun illusoire werkelijkheid. Ik zal mijn eigen werkelijkheid scheppen en erin verdwijnen.
Eerste dag. - Het is heerlijk mezelf te laten gaan op de vleugels van mijn verbeelding. Het is heerlijk geen tegenspraak meer te hebben van betweters en lieden met gezond verstand. Mijn bananen zijn rood. Mijn tafel is een magische cirkel. Mijn kamer een luchtkasteel.
Tweede dag. - De voormiddag heb ik doorgebracht in het bos van Klein Duimpje. Na de middag hoop ik een bezoek te brengen aan de Chinese Muur. Vanavond zal ik dan wel te moe zijn om naar het bal van Assepoester te gaan.
Derde dag. - Mijn Belgische vriend komt me soms bezoeken. Hij weet niet wat er gaande is, maar oefent gelukkig geen controle uit. Daarstraks ben ik in het niemandsland geweest tussen veelhoek en cirkel. Ik ontmoette er de schepper van Stonehenge.
Vierde dag. - Ik ben al tweemaal dwars door mijn tafel gewandeld zonder dat deze er zich aan stoorde. En ik heb moeite om op mijn stoel te blijven zitten, soms zink ik er helemaal in weg. Ik denk dat de tijd gekomen is om te vertrekken.
Vijfde dag. - Vanochtend een laatste uitstap, ditmaal met Lawrence of Arabia. Heb heerlijk gevochten en een mooi litteken opgelopen. Aan de woestijntochten heb ik een uitgedroogde huid overgehouden. Bij mijn terugkeer was mijn Belgische vriend weer in de kamer.
Ik besef dat ik moet kiezen, anders zal ik met geweld teruggehaald worden.
Vaarwel, Belgische vriend, of liever, tot ziens. Ik zal nooit ver weg van je zijn.
Voor het nageslacht en voor al wie dit ooit zal lezen, nog dit: ......
Daarop volgde er niets meer. Het waren de laatste zinnen van het dagboek geweest, tenminste, de laatse volledige. Vermoedelijk liep de tekst nog door, want er waren nog enkele verspreide woorden te lezen op de rest van de bladzijde: ‘dieren bestaan’, wat verder nog ‘vanzelfsprekend’ en ‘spreken’. Het laatste zichtbare woord was ‘begrijpen’. Begrijpen was wel het laatste wat ik deed. Maar ik kon niet anders dan aannemen dat Constantiniou Spiridakis in zijn bizarre experimenten geslaagd was.
Bij mijn terugkeer naar België nam ik het dagboek als aandenken met me mee. En jarenlang had het schrift een verborgen leven geleid tussen Ryles Concept of Mind en Russels meesterwerk History of Western Philosophy. Tot het me nu letterlijk weer in handen gevallen was.
Argeloos herlas ik Spiridakis' inleiding en ik moet eerlijk bekennen dat zijn ideeën me lang niet meer zo vreemd voorkwamen als zeven jaar geleden. In de grond verschilden ze niet zo erg van wat ik in het Maandblad voor Filosofische Tijdingen onlangs nog had beweerd. Alleen waren die ideeën voor mij een filosofische Spielerei geweest, terwijl mijn Griekse vriend ze met bittere ernst in werkelijkheid had toegepast.
Glimlachend herlas ik ook de verslagen van de vele experimenten. Aangekomen bij nummer 375 wou ik met een zucht van heimwee het schrift weer op zijn plaats steken, toen een vreemde vaststelling mijn aandacht trok. Ik keek nauwkeurig en bladerde heen en weer, maar er was geen twijfel aan: de laatste zin was niet meer dezelfde als vroeger! Ik hikte van verbazing toen ik de vroegere laatste zin terugvond. Voor het nageslacht en al wie dit ooit zal lezen, nog dit: ...... Daarop volgden zeven jaar geleden nog enkele verspreide woorden. En die stonden er nog! Maar nu maakten ze deel uit van een doorlopende tekst, waarin ze, als stukken in een puzzel, precies pasten!
Toen ik dieper over dit raadsel nadacht, begonnen geleidelijk ook bij mij de stukken in elkaar te passen. Ik kwam tot de overtuiging dat die tekst er altijd was geweest! Ik had hem alleen niet kunnen lezen, omdat ik buiten de werkelijkheid van Eleïson had geleefd. Ik had zijn werktafel als een ruit gezien, terwijl hij die als een parallellogram getekend had! Nu pas zag ik zijn werktafel zoals hijzelf die zag!
In de hoop uiteindelijk te vernemen waar Spiridakis al die tijd gezeten had, begon ik koortsachtig de tekst door te nemen. Daarbij beleefde ik een tweede hallucinante ervaring. Dit was namelijk de tekst:
Je kan zout uit zeewater winnen, je kan een proces winnen, de bijen winnen honig, sommigen winnen het pleit, nog anderen winnen tijd en velen iemand voor zich. Het zou een dubieuze grap zijn te beweren dat er in het leven veel te winnen is: zout uit zeewater, een proces, honig, het pleit, tijd of iemand voor zich. Welnu, het is een even flauwe grap te beweren dat ik besta, jij bestaat, hij bestaat, dat er dieren bestaan en schoonheid. Elk ‘bestaan’, net als elk ‘winnen’, heeft in al deze formules een andere, totaal verschillende betekenis... Ik stond verstomd. Dit was een exacte kopie van mijn stelling in het Maandblad voor Filosofische Tijdingen, nr. 4 van de 13de jaargang.
Deze vaststelling confronteerde me eindelijk met de duizelingwekkende, schrikbarende waarheid. Niet ik had toegang gekregen tot de werkelijkheid van mijn Griekse vriend, het was hijzelf die zich in de mijne had verplaatst! Nooit had ik Ryle gelezen! Nooit had ik plagiaat gepleegd! Hij was het geweest. Zijn plotselinge verdwijning.
Mijn koppige identiteitsproblemen...
Tot ziens, Belgische vriend, ik zal nooit ver weg van je zijn... Mijn hart sloeg op hol, mijn gedachten tolden rond.
In één flits was me duidelijk geworden dat ik - en dit al zeven jaar lang - Constantiniou Spiridakis zelf was...!
Joris Tulkens debuteert maart 1988 met de verhalenbundel De macht van het getal bij uitgeverij Manteau, Antwerpen. Herman de Coninck noemde hem in het NWT de ‘Vlaamse Borges’.