| |
| |
| |
Hannes Meinkema
Braziliaans voor beginners
Hannes Meinkema verbleef een aantal weken in Belo Horizonte, na Rio de Janeiro en Sao Paulo, met drie miljoen inwoners de grootste stad van Brazilië. Lelijk en fantasieloos gebouwd, nog geen honderd jaar oud en hoofdstad van de deelstaat Minas Gerais, voormalig mijngebied in het zuidoosten, die bekend staat als de burgerlijkste staat van het land.
| |
1. Geld
In Brazilië wordt gebruikt wc-papier niet doorgespoeld, maar in de prullenbak gedeponeerd. Zelf doe ik daar niet aan mee, zeker niet waar het de geregelde, iets te dunne gevolgen van het tropisch dieet betreft; ‘en wat geeft het?’ redeneer ik, ‘het papier is toch zeker even licht verteerbaar als z'n bestaansreden?’ Daar kom ik van terug als ik op een mooie morgen de helft van het hotelpersoneel luid redenerend rond de verstopte afvoerput vind, in plaats van in de ontbijtzaal. Die dag loop ik dus even met een ander schuldgevoel dan het gebruikelijke rond.
Iedere keer als ik kinderen gretig in het vele vuilnis zie scharrelen, denk ik aan het wc-papier. In het ziekenhuis - dat overigens staakt - zeggen ze dat peuters met salmonella aan de orde van de dag zijn. De ratten die ik op straat zie lopen hebben het formaat van een redelijke kat; en de lucht die van de slagerijen waait is onbeschrijfelijk en doet in niets denken aan de frisse weeë bloedgeur die ik me uit m'n jeugd herinner, toen bij ons de halve beesten zelf nog in de winkels hingen. Hier ruikt het wee en rot, en oren, huid en ingewanden zijn vanwege de goedkoopte favoriet. Het is geen uitzondering als de bij de snackbar gehaalde kippebout bedorven smaakt.
Het zijn overigens niet alleen kinderen die in het vuilnis scharrelen. Zelfs het stadspersoneel van de vuilnisdienst doet het. Elke zak wordt met harkjes opengereten, het vuil over de straat verspreid en zorgvuldig onderzocht, want je weet maar nooit en het minimumsalaris is 1700 cruzados per maand, wat neerkomt op nog geen honderdvijftig gulden. Maar dan moet je wel werk hebben. Alle winkels barsten dan ook van het personeel en ik hoef maar even mijn pas te vertragen of het ‘pois nao’ is niet van de lucht. Het is geen wonder dat werkende mensen hier erg op geld zijn, ook in beroepen waar het hart een rol zou moeten spelen zoals Brazilianen het sentimenteel uitdrukken, als in onderwijs, hulpverlening, medicijnen. De televisie zond beelden uit van een aan een astma-aanval stikkend kind op de stoep van de stakende eerste hulppost, en vrijwilligers zonder ervaring hebben te langen leste de hoognodige polio-inentingen maar verricht. Nu, na meer dan veertig dagen, worden de urgentste gevallen wel geholpen. Het is een vicieuze cirkel. De stakers vechten voor het volk, maar de middelen waarmee ze vechten richten zich tegen het volk. Het psycho-pedagogisch centrum dat als ziekenhuis en school tegelijk functioneert voor de favela-kinderen, staakt. De openbare scholen staken al anderhalve maand, waar juist de armste kinderen de dupe van zijn, want hun onderwijs-situatie is al zoveel slechter dan op de particuliere scholen. ‘Iedereen is gelijk, alleen de kinderen hebben voorrechten’ staat er op grote borden in Rio de Janeiro en langs de snelwegen te lezen, maar de staatsbegroting trekt voor onderwijs nauwelijks geld uit. En een complete schooldag duurt hier toch al niet meer dan vier uur, waar nog bijkomt dat je niet kunt leren als je honger hebt - en de helft van alle kinderen leeft onder het voor kinderen absolute minimumniveau. Zesendertig miljoen, zeggen de regeringscijfers. En die zesendertig miljoen hebben dan al het nodige overleefd, want
in het noordoosten sterft een kind op elke twee geboorten; elke twee minuten sterft hier een kind van de honger. En nog barst het overal van de kinderen, nergens ter wereld zag ik zoveel kinderen als hier. De helft van de bevolking is onder de vijftien. Eenderde van de winkels verkoopt kinderspullen. Vrijwel alle vrouwen in de krankzinnig volle straten dragen een kind in de armen, een onhandige methode waarbij ze hun beide handen gebruiken, maar wat geeft dat: ze hoeven geen handtas te dragen want wat zou daar in moeten, en een boodschappentas al evenmin. De moeders die met hun kinderen op straat wonen hebben wel tassen, van plastic, want daar zit alles in wat ze bezitten, en als ze boffen een grote kartonnen doos om in te slapen. Het is niet moeilijk om ze te herkennen, ze hebben hun vaste plaatsen overdag, en 's avonds verhuizen ze naar waar ze slapen. Ze hebben baby's, kleuters, meestal meer dan één. Kinderen die niet spreken, niet huilen. Die gewoon zitten, op straat. Kinderen die werk hebben boffen in zekere zin dus nog. Dat geldt natuurlijk niet voor de zo te zien tienjarige hoertjes in het park, maar waarschijnlijk wel voor de jongetjes met broden die adverteren waar je goud kunt verkopen - en wie heeft dat, en wie zou het verkopen op zo'n smoezelige aanbeveling?
Er zijn talloze manieren om geld te verdienen. Als je in twee pakjes sigaretten investeert, één met en één zonder filter, kun je elke sigaret voor één of anderhalve cruzado (6 cent) verkopen. Of losse zuurtjes, per stuk. Of veters, in allerlei kleuren. En een cruzado mag weinig lijken, toch tref ik geregeld zorgvuldig met plakband gerepareerde briefjes onder mijn wisselgeld aan.
Als je wat ouder bent, kun je schoenpoetser zijn. Maar dan moet je ook een stoel hebben en de concurrentie is groot, dus is het verstandig je stoel speciaal te versieren, met gekleurde stukjes veter bijvoorbeeld. Of je kunt telefoonmuntjes verkopen, één cruzado per stuk, want als je er
| |
| |
honderd inkoopt bij het telefoonkantoor krijg je een beetje korting. Met een radio met batterijen kun je ook je brood verdienen; bij de nieuwsuitzendingen stopt iedereen op straat om te luisteren. Met je lichaam gaat het ook, zelf als het gezond is: ik zag een man zijn goedgeheelde roos van vlees etaleren, met economische bijbedoelingen. En je kunt ook loten venten, er is geen straathoek waar niet de hoop op rijkdom voor slechts één cruzado wordt uitgedragen - want vooropgesteld dat je een lot kunt betalen, zijn op dit gebied tenminste alle kansen gelijk.
Maar je kunt ook gewoon om geld vragen, natuurlijk. Daar kleeft geen enkele schande aan. Dan ga je gewoon bij een kassa staan, bij een lanchonete bij voorkeur, en je vraagt om wisselgeld, om troca. Want zelfs een cruzado bestaat uit minstens tien delen en als je geduld en tijd hebt - en wie heeft dat hier niet - krijg je op den duur genoeg in handen om je bij de klanten te voegen. Ik zag een grootmoeder en haar kleinzoon, hun complete bezittingen in twee plastic zakken, genoeg bij elkaar halen om een vitamina te drinken (melk met suiker, ijsblokjes en vruchtesap). De jongen, van een jaar of acht, kreeg eerst. De grootmoeder moest wel een half uur wachten voor ze haar portie bij elkaar had. Ondertussen vroeg de jongen me waar ik vandaan kwam. We praatten even. Keurig in de kleren, en schoon, hoe speelt die vrouw het klaar, en verschrikkelijk beleefd. Toen zij aan de beurt was werd ze even vriendelijk bediend als wie ook, het verschil in klasse mag hier gigantisch zijn, het verschil in behandeling is dat, voorzover ik het kan waarnemen, niet. Hoewel ik moet toegeven dat ik nog nooit een heel rijk iemand in een lanchonete heb gezien, gaat het hier in de praktijk uiterst informeel toe. Achternamen worden zelden gebruikt en iedereen zegt ‘je’. Als de grootmoeder haar glas vitamina neerzet, laat ze er een bodempje in achter. Trots?
Wat voor leven leiden die twee? Ik heb de moed niet ernaar te vragen. Of beter gezegd, een valse Eerste Wereldschaamte weerhoudt mij.
Overigens vertellen vrienden me, dat het verkeerd is geld aan kinderen te geven. Vaak bedelen ze in opdracht van een volwassene, en als ze al zelfstandig zijn kopen ze geen eten maar lijm om te snuiven. Een Braziliaanse vriendin en ik geven tijdens onze lunch wat geld aan kinderen, met de vermaning er ter plekke voedsel voor te kopen, en inderdaad gaan ze in de rij voor de kassa staan om een bonnetje te halen - maar als we even niet opletten zijn ze al weg. Moet ik spijt hebben van mijn gift?
| |
2. Verstand
Je rolt hier van de ene vicieuze cirkel in de andere.
Omdat de kaart van de stad meer een ideaal dan de realiteit benadert en de straten er als volstrekt parallel en met hoeken van negentig graden op elkaar staan afgebeeld, is het in de kronkeliger werkelijkheid eigenlijk alleen mogelijk te weten waar je bent als je het al weet. En omdat er geen stratenregister bij zit, kun je op de kaart zelf ook alleen iets vinden als je weet waar het is. Buslijnen staan er ook niet op, maar als je weet waar je heen wilt en bovendien weet waar het is, kun je wachten tot je ergens een bus ziet met de wijk van je bestemming erop geschilderd, vooropgesteld natuurlijk dat die in de goede richting rijdt.
Bij de boekwinkel, waar ik iets voor mijn vrienden uit wil zoeken, staan de boeken in alfabetische volgorde van titel gerangschikt, waardoor ik in het Portugees vertaalde boeken van mijn lievelingsauteurs alleen maar zou kunnen vinden, als ik de vertalingen al kende. Dus is het zoeken geblazen. Ik vind twee keer Het achterhuis van Anne Frank, op verschillende plaatsen, want in twee edities met een verschillende titel uitgegeven.
Bij de bakker kun je alleen een broodje krijgen met een bonnetje van de kassa en om het bonnetje van de kassa te krijgen moet je weten hoeveel het kost, of hoe het heet. Maar de vijftig heerlijkheden heten allemaal anders, dus daar is voor een amateur geen beginnen aan. Nu zou het eenvoudig zijn als je je eetwaar eerst apart mocht laten leggen en dan de totaalprijs vragen, maar zo gaat men hier niet te werk. En naar de prijs van een produkt vragen is ook moeilijker dan het lijkt, want het personeel, in overvloed aanwezig, blijft afwezig staan dromen tot je met een bonnetje zwaait. Eerst ben ik na keihard doorwerken voorzien van alle benodigde informatie, zo dom te goed te willen zijn: ik tel mijn prijzen op en krijg één bonnetje voor artikelen die aan verschillende toonbanken moeten worden verkregen, zodat ik ten tweeden male van allerlei moet vragen en uitleggen.
Na een week heb ik een grote hoeveelheid prijzen in mijn geheugen opgeslagen, maar vanwege de inflatie geeft die kennis slechts een korte rust. In vier weken is de prijs van het brood verdubbeld.
Waar het de inflatie betreft, zijn de vicieuze cirkels niet te tellen. Volgens de wetten van de typisch Braziliaanse onlogica schijnt iedere verbetering van de economie elke keer weer tot een verslechtering van het sociaal ontwikkelingsbeleid te moeten leiden. Hoe meer de economie groeit, hoe groter de inkomensverschillen: en het bruto nationaal produkt mag stijgen, de kindersterfte stijgt even hard mee. Sarney's cruzado-plan leverde bijvoorbeeld vorig jaar een economische groei op van tien procent en er komen per jaar meerdere miljoenen nieuwe bedrijven bij - maar de nationale schuld, meer dan honderd miljard dollar, de grootste ter wereld, stijgt jaarlijks eveneens en daar gaat de meeste winst inzitten, want het bankwezen, de spaartegoeden, de persioenfondsen en een groot deel van het Braziliaanse bedrijfsleven is in handen van de overheid. Bovendien is wat handig lijkt bedacht juist vaak fataal. De beslissing om goedkoop buitenlands rundvlees in te voeren leidde tot de onverkoopbaarheid van binnenlands rundvlees, tot het dalen van de prijs daarvan, en dus tot grotere armoede bij de al zo arme plattelandsbevolking. En als buitenlandse koffie goedkoper is, waarom zou de grootste koffieproducent ter wereld dan geen koffie invoeren? Met de import van goedkoop Amerikaans meel is het hetzelfde liedje - het zal lang duren voordat de prijs van binnenlandse graanprodukten weer enigszins
| |
| |
realistisch is. Ook al worden politieke beslissingen met het grootste gemak van de wereld herroepen, hun consequenties zijn minder makkelijk terug te draaien.
Alles wat hier vandaag geldt kan morgen weer heel anders zijn en dit is heus niet alleen het geval bij de loonindex die plotseling werd afgeschaft. Bij het telefoonkantoor werd me vorige week met grote stelligheid bezworen, dat het dag en nacht en dertig dagen van de maand open was, en vorig weekend gold dat inderdaad - maar afgelopen zondag, toen ik dringend interlokaal moest bellen, hing er ineens een smoezelig bordje, listig ogend alsof het er altijd al gehangen had, met openingstijden die het bellen ernstig beknotten.
Je hebt hier postkantoren en telefoonkantoren, en daar zit wel iets logisch in. Maar de brievenbussen op straat lijken tamelijk sprekend op de telefooncellen, beide staan even hoog op steeltjes, hebben qua vorm iets van de bloem van de aspidistra, zijn dezelfde kleur geel, alleen is de opening van de telefooncellen groter, en zijn er honderd keer zoveel van. Geen straat zonder minstens één praatpaal. Iedereen telefoneert hier als een bezetene en zakengesprekken worden evengoed in het weekend gevoerd, van 's morgens zes tot 's avonds twaalf, wat vreemd lijkt als je bedenkt dat je in een cel alleen in de stad zelf kunt bellen. Met speciale muntjes, drie minuten spreeks per stuk. Bovendien is er zoveel lawaai op straat dat het een wonder lijkt dat communicatie mogelijk is. Waarschijnlijk vanwege het lawaai spreken Brazilianen luid, daarmee het lawaai vergrotend.
In het hotel is het al niet veel beter. De televisie naast de telefoon staat er zo hard aan dat de programma's twee verdiepingen hoger achter mijn kamerdeur te volgen zijn en achter de telefoon staan de ramen open. Tussen raam en televisie verdringen zich constant een aantal luid redenerende lieden, die ook gezellig tegen je aanleunen als je belt, want de kritische afstand is hier minimaal en als ze niet staan te schreeuwen zijn ze ongegeneerd aan het luisteren. Na enig oefenen telefoneer ik al heel ontspannen met de hoorn tegen mijn linkeroor terwijl de wijsvinger van mijn rechterhand de rechteroorschelp dichtgeduwd houdt, met mijn rug naar en tegen de omstanders, hetgeen mij de valse illusie van privacy verschaft.
Brazilianen gaan niet gauw voor iemand opzij, ook figuurlijk niet. Midden in de nacht timmeren is heel gewoon en voor muziek op feeststerkte is elk uur van de vierentwintig bij uitstek geschikt. In winkels voor je beurt gaan is hier ook geen zonde. Talloze malen is het mij overkomen dat ik bij het afrekenen zelve onderbroken werd door een andere klant, die even eerder wilde afrekenen, en dan gaat 't heus niet alleen om iets kleins: ik heb wel op mijn simpel wisselgeld staan wachten terwijl de ongeduldige ander een hele cheque uitschreef, en het winkelpersoneel vindt het normaal om twee, drie transacties tegelijk te verrichten. Het wachten wordt er voor iedereen alleen maar langer door.
| |
3. Bloed
Het bloed zelf is democratisch. Ik ken families waarbinnen qua huid en haar alle gradaties van licht tot donker voorkomen, ook de fenotypes zijn verschillend. Familiegelijkenis spreekt hier allerminst vanzelf.
Het Portugees heeft twee woorden voor zwart, ‘preto’ en ‘negro’, beide worden zowel voor personen als zaken gebruikt, zonder verschil in gevoelswaarde. Kleur heeft hier een andere betekenis. Een zwarte baby heeft blond haar. De capoeira, een van oorsprong Afrikaanse vechttechniek, uitgegroeid tot een schitterende mengvorm van zang, muziek en precies gesynchroniseerde want levensgevaarlijke beenbewegingen gecombineerd met breakdance, wordt 's zondagsmorgens op de Praça de Liberdade gedanst en gezongen door jongens en mannen van lichtbruin tot zwart. Toch is de capoeira nog steeds symbool van zwarte identiteit. Iedereen staat dicht op elkaar gepakt in de brandende zon te kijken, donkere armen raken lichtere armen aan en de in Europa zo veelvuldige spanning, het gevoel tot verschillende groepen te behoren, ontbreekt.
Dit wil helaas niet zeggen dat er geen verschil is, alleen dat het anders wordt beleefd - althans in de burgerlijke staat Minas Gerais: in Pernambuco, in het arme noordoosten, of in het meest Afrikaanse Bahia, Salvador, is het natuurlijk weer heel anders.
In Sabará, vroeger goudstadje, bezoek ik de kerk Santa Senhora do Rosario dos Pretos, die voornamelijk voor en door slaven werd gebouwd en die dan ook onaf is, omdat de slavernij in Brazilië in 1888 officieel werd afgeschaft. Een zwarte man van in de tachtig verzorgt de rondleiding. Hij legt Jezus uit alsof hij hem persoonlijk gekend heeft en dreunt lange lijsten bijzonderheden op van alle heiligen waarvan er beeltenissen staan, stuk voor stuk weldoeners van armen en vervolgden. Als we bij het doopvont staan, waar de slaven vers uit Afrika werden gedoopt, realiseer ik me dat hij hoogstwaarschijnlijk zelf de zoon van slaven is. Hij spreekt met veel gevoel, maar zonder enige rancune. Brazilianen beroepen zich er op geen racisme te kennen. Voor een deel liggen de wortels hiervan in de Braziliaanse geschiedenis. De afschaffing van de slavernij viel min of meer samen met de troonsafstand van keizer Dom Pedro II en het begin van de republiek, zodat begrippen als zelfstandigheid, democratie en anti-racisme nauw met elkaar verbonden zijn. Het is een mooie geschiedenis: de bevrijding van slaven was in beginsel het werk van studenten en dichters. Jorge Amado schreef een toneelstuk, Amor de Soldade, over de student-dichter Castro Alvez, die rond 1870 de beweging in Recife, Pernambuco leidde, daarmee de Braziliaanse traditie van literatuur als medium van revolutie en engagement, op de wijze van het plaatje van Blookers verpleegster, voortzettend. De werken van Castro Alvez zijn gewoon in elke bibliotheek in verschillende edities te vinden. De afdeling literatuur in het bibliotheekje van Sabará bestaat voor dertig procent uit poëzie. Maar zo mooi als het lijkt is het natuurlijk niet.
Want in de talloze speelgoedwinkels zie ik op honderden
| |
| |
en honderden poppen maar drie poppen van kleur. In de kliniek waar kinderen met problemen door een team van pedagogen, sociaal werksters, psychologen en psychiaters behandeld worden, is het speelgoed een realistischer afspiegeling van de Braziliaanse werkelijkheid. Maar wat gebeurt? Zelfs de zwarte kinderen gebruiken de gekleurde poppen, als ze spelen, voor de rol van ‘empregada’ (dienstmeisje), en het zwarte babypopje is het kindje van de empregada. En onder de intellectuelen die ik ontmoet komt de allerdonkerste huidskleur niet voor.
illustratie: Peter Yvon de Vries
Waar de uiterste kleurverschillen met de grootste sociale verschillen samenvallen, kunnen we niet van toeval spreken. En de sociale verschillen zijn schokkend, ook waar het goedwillende mensen betreft. Ik ken een empregada die al achttien jaar bij dezelfde familie is, en haar mevrouw vertelt me met medelijden dat ze analfabete is - maar met geen woord wordt gerept over eventuele pogingen daar in achttien jaar iets aan te doen.
Aan het bloed zelf kun je niets zien, dat is gewoon rood, gelukkigerwijze voor degenen die ervan leven. En dat zijn alle partijen. Een arts in het (nu al bijna twee maanden stakende) ziekenhuis vertelt me, tijdens een seminarium over AIDS, dat van de miljarden bloedtransfusies per jaar er maar een gedeelte officieel wordt gecontroleerd. Talloze mensen leven ervan: na een transfusie krijg je een broodje. (Een broodje kostte toen ik hier kwam één cuzado, zeven cent; nu, vier weken later, Cr. 1.90, dus negentig procent meer, maar ondertussen is de cruzado naast de dollar wel vijfentwintig procent minder waard geworden.) Maar plasma brengt ook geld op, Braziliaans plasma is een gewild exportartikel. Afhankelijk van hoe je het bekijkt noemt men dit vampirisme, of filantropie.
De dokter heeft nog veel engere verhalen. Arme mensen die met een kleine klacht ziekenhuizen binnenkomen worden van hun organen ontdaan, merendeels nieren, die nu immers binnen zes uur naar Europa kunnen worden gebracht. Ik voel de neiging te zeggen ‘ja, die griezelfilm heb ik ook gezien, Coma heet die, en Geneviève Bujold speelt er de hoofdrol in’ - maar om me heen kijkend zie ik dat iedereen serieus zit te luisteren, zonder ongeloof. ‘Denk je dat die en die (de chef de clinique alhier) daaraan meedoet?’ vraagt een assistent, maar de dokter denkt van niet. Is dit waar?
En waarom zou het niet waar zijn? Eigenlijk is het niet erger dan wat ik hier dagelijks in de krant lees. Het schandaal met de melk die, miljoenenproject van de regering, gratis aan de armen werd uitgedeeld: niet alleen was er teveel water bij gedaan, maar ook was hij bedorven. (Niet dat wij nou zoveel beter zijn: met hetzelfde doel werd Spaans vlees voor een altruïstisch spotprijsje aan Brazilië verkocht: maar het was wel vlees dat al zes jaar lang bevroren was geweest.) De dingen gebeuren hier openlijker, flagranter. Dit is het land waar alles kan. In het noordoosten en in het Amazone-gebied worden er nog steeds moorden gepleegd, door huurmoordenaars in opdracht van rijke grootgrondbezitters die zich op deze wijze tegen de landhervormingsplannen van de regering verzetten. In de HP van 10-8-'85 schrijft Walter Tauber dat minder dan één procent van de bevolking bijna de helft van het land bezit: ‘De asociaalste agrarische structuur ter wereld’, en dat er per jaar meer dan tweehonderd mensen bij landconflicten worden vermoord - ‘en dat betreft dan alleen nog maar de gevallen die op de een of andere manier bekend worden.’ Het is nu twee jaar later en de nieuwe republiek heeft na de dictatuur nu twee en een half jaar ervaring, en ik lees hier in de krant (Diário de Minas, 12-6-'87) hoe landeigenaar Helbert Hengler in Granjas Reunidas, Bocaciúva, probeerde vierhonderd mensen van het land rond zijn recent gekochte fabriek af te krijgen, land waarvan het nog maar de vraag is of het hem toebehoort, door water en electriciteit af te sluiten en de school en de medische hulppost te verwoesten. Gedeputeerde Maria Elvira Ferreira, die de zaak onderzocht, moet concluderen dat Hengler zich, eenmaal opgeroepen om zich te verantwoorden, ‘zeer welwillend toonde’ door zich bereid te verklaren de bewoners twintig eenheden land te schenken, mits hij het overige land mag houden.
‘Parlementariërs zeggen dat er geen witte slavernij bestaat’, luidt de kop boven het artikel, dat in mijn ogen het tegendeel lijkt aan te tonen - en wie zegt trouwens dat deze ‘slaven’ wit zijn?
De dictatuur is nog maar zo recent voorbij. Spreken over de periode voor 1985 is taboe. 1968, in Europa een jaartal symbolisch voor vrijheid van denken op allerlei gebied, is hier het jaar waarin de angst begon. Een advocate en vriendin, die de beginselen van het recht doceert aan de universiteit van Belo Horizonte, weet zeker dat haar generatie, onder de dictatuur volwassen geworden, altijd bang zal zijn. Hetgeen het taboe verklaart waar het 't spreken
| |
| |
betreft, want het boek Brasil, nunca mais, dat een getrouwe documentatie van twintig jaar martelen bevat, beleefde twintig drukken en is voortdurend uitverkocht. Het boek bevat niet alleen een overzicht van de geschiedenis van de periode 1968-1985 en analyses van het repressieve systeem, van de Braziliaanse maatschappij, van dissidente groepen, maar ook een analyse van de psychologische effecten van het gemarteld worden en beschrijvingen van de meer dan honderd verschillende technieken in de kunst van het martelen - de Braziliaanse methoden waren zo goed dat deze kennis naar het buitenland kon worden geëxporteerd. Lange lijsten juridische verklaringen met naam en toenaam, lijsten van doden, lijsten van mensen die verdwenen zijn staan er ook in. Van de namen is het merendeel leraar, of student.
De militairen die hier overal gewapend aan de ingang staan van elk gebouw waar geld omgaat - vliegveld, bank, busstation, postkantoor, telefoonkantoor - hebben waarschijnlijk nog les in martelen gehad, want dat hoorde gewoon bij de opleiding. Gevangenen werden als oefenmateriaal gebruikt en martel-leraar Dan Mitrione die in Belo Horizonte aan de plaatselijke politie lesgaf, gebruikte bedelaars van de straten hier. Mijn vriendin de advocate slaagde erin, een groep studenten, waaronder veel politieagenten, tijdens één van haar colleges over martelen aan het praten te krijgen. Veel angst, schaamte, verwarde gewetensfuncties. De rol van dader is complexer dan die van slachtoffer. Een politieke vluchteling in Nederland die in het leger had gezeten, vertelde me dat wie niet meedeed voor de krijgsraad kwam. Maar zelfs nu nog, en mogelijk juist vanwege de noodzaak om met het eigen verleden te moeten leven, wordt slaan om iemand te laten bekennen door deze studenten nog steeds gewoon gevonden en de overtuiging dat geweld iemand doet bekennen zit diep. Toch is erover praten alleen al een begin van bewustzijnsverandering, misschien.
| |
4. Taal
Lucia is psychologe, zesentwintig, en ze woont thuis, want kinderen blijven thuiswonen tot ze trouwen hier. Maar als ze een vriendje heeft, kan hij niet bij haar slapen, want al denkt haar moeder misschien niet meer echt dat ze nog maagd is, ze hoopt het wel, want over deze dingen wordt tussen moeders en dochters niet gesproken. Verliefde, ongetrouwde vrouwen in Brazilië zijn, ongeacht hun leeftijd, afhankelijk van uithuizige vrienden, en van motels. Ongetwijfeld is dit, naast het klimaat en de blote mode, één van de redenen dat er hier op straat zo lustig gevreeën wordt.
Om uit huis te geraken moeten jonge mensen ofwel in een andere plaats gaan werken, of trouwen. Samenwonen komt nauwelijks voor. Voor ‘stel’ en ‘echtpaar’ kent men maar één woord, ‘casal’. Er wordt dan ook veel getrouwd om maar uit huis weg te zijn, om privacy te hebben, want de families zijn overal groot, het familieleven is druk en eist veel participatie. Een gezin met vijf, zes kinderen is meer regel dan uitzondering en een generatie terug was twaalf ook heel gewoon, dus voor je het weet zijn dat dus zo'n vijftig à honderd intimi, en allemaal even vaak jarig. Ondoordacht trouwen is natuurlijk niet de zekerste weg naar het geluk en zo komt het dat ook bij de minder arme bevolkingslagen ongewenste kinderen geboren worden en echtscheiding toeneemt, hoewel ook de meest ruimdenkende lieden hier het nog moeilijk vinden over huwelijk en echtscheiding in andere termen dan respectievelijk deugd en anathema te denken en te spreken. Familie wordt belangrijker geacht dan atmosfeer. En zeker als er kinderen zijn - en ik heb in zes weken nog maar één kinderloos, getrouwd persoon ontmoet, want adoptie is bijna een industrie, bovendien hoef je niet eens te adopteren om een kind in huis te nemen, en vrijwillige kinderloosheid is al helemaal een afwijking. Het familieleven maakt gelukkig; alleen leven is gelijk aan eenzaamheid is gelijk aan ongelukkig.
Het lijkt qua mentaliteit een beetje op bij ons twintig jaar geleden, maar het is toch anders. Het is anders omdat met name de Amerikaanse feministische literatuur hier wel is doorgedrongen - Erica Jong en Marilyn French liggen zelfs zusterlijk naast Harold Robbins en Irving Wallace bij de vijftig cruzados ‘pulp’ in de krantenstalletjes - en ook de Braziliaanse feministen zitten niet stil. Het is bovendien anders omdat de vrouwen zelf anders zijn. Enerzijds vroeger rijp. Meisjes van twaalf maken zich op, beginnen uitdagende kleren te dragen met strategisch blote gedeelten, naar keuze middenrif, schouders of decolleté; vrouwelijkheid is hier meer uitgesproken en altijd een deugd, al ben je nog zo bevrijd. Maar anderzijds, waarschijnlijk door de strakke hand van het familieleven en door het verzorgd worden, ongeacht de leeftijd, door een moeder die al of niet met empregada, volledig dienstbaar de bevoeding en bewassing garandeert, zijn ongetrouwde vrouwen, ongeacht hun opleidingsniveau, hier minder zelfstandig en een stuk naïever dan bij ons.
God heeft een belangrijke vinger in deze pap, uiteraard, gelijk hij hier vrijwel Alomtegenwoordig is. In de taal: alles wat goed gaat, honderd keer per dag, is ‘graças a Deus’; en een verzoek, hoe banaal ook, wordt gedaan ‘por amor de Deus’. Maar Zijn naam mag gemakkelijk worden gebruikt, ijdel klinkt hij nimmer. Het dichtst bij een vloek komt het dramatisch uitgeroepen ‘Nóssa!’, kort voor ‘nossa Senhora’, Onzelievevrouwe.
En waar de hoop op een beter leven na de dood het enige is dat zoveel mensen hier aan hoop bezitten, is God een noodzaak. De kerken zijn levende kerken. Protestantse diensten buiten op de Praça Sete Setembro, van oudsher de geijkte plaats voor politiek protest, gaan gepaard mat zang en dans en rituele handgebaren. Umbanda verspreidt zich vanwege de praktische aansluiting bij de realiteit van alledag, meer en meer, ook bij niet-zwarten en ook bij mensen die tegelijkertijd katholiek blijven. In het water van het meer van Pampulha staat een zeemeerminachtig teken van dankbaarheid van het stadsbestuur aan een umbanda-priester. Een vriendin heeft drie zoons, de oudste katholiek, de middelste umbanda, de jongste agnost. In sprookjes is het de jongste die het geluk vindt,
| |
| |
maar Brazilië is geen sprookje en de kerk hier is veelal een strijdbare kerk. Priesters werken in de favela's, priesters zetten projecten op voor de straatjeugd en in de liturgie van de mis staan gedeelten uit de grondwet afgedrukt, over het recht op gelijkwaardigheid, op zelfbeschikking, op het bewaren van de eigen culturele identiteit van iedereen.
Maar het prachtige in de vorm van een golf gebouwde kerkje van Niemeyer, architect van futuristisch Brasilia, waar ik de mis bijwoon, ziet er verwaarloosd uit, omdat het gedurende de twintigjarige dictatuur niet gebruikt mocht worden: Portinari's muurschildering van Sint Franciscus van Assisi, die de gehele achterwand in beslag neemt, werd te politiek geacht.
Hierbij steekt de kritiekloze verering van de paus vreemd af. Belo Horizonte heeft het plein Israël Pinheiro herdoopt in Praça do Papa, ter ere van zijn bezoek, en het van een groot kruis voorzien dat 's avonds verlicht wordt. Veel intellectuelen spreken met eerbied over zijne heiligheid, zoals ik in mijn eerste week tot mijn schade merkte - toen ik gemakkelijkerwijze aannam dat mensen die zich inzetten voor het welzijn van minderbedeelden wel uiterst sceptisch tegenover het pauselijk beleid zouden staan - en werd geconfronteerd met beleefde afkeuring.
Maar in een land waar voor de twee begrippen ‘hopen’ en ‘wachten’ maar één woord bestaat, ‘esperar’, is scepticisme een luxe en niet al te veel verder kijken dan de oppervlakte een overlevingsstrategie. Ook deze dingen weerspiegelen zich in de taal. ‘Behoefte’ en ‘noodzaak’ zijn identiek, beide ‘necessidade’: pas waar genoeg is kun je het je veroorloven dingen te willen die je niet nodig hebt. ‘Goedkoop’, in onze luxe-maatschappij, heeft figuurlijk gebruikt een negatieve waarde - hier betekent ‘barato’ behalve ‘niet duur’ juist ‘prettig, leuk’. En wel bijzonder komisch is de populaire betekenis van het woord ‘wettig’, waar de wet hier een dagelijkse, bureaucratische lastpak is, maar in feite aan alle kanten net zo vrolijk wordt ontdoken, bedoel je met ‘legal’: ‘okee’.
Taalverschil kan tot ironische situaties leiden, van grappig tot tragisch. In het park luisterde ik een verhitte discussie af tussen twee mannen omtrent het vraagstuk, of ‘devagar’ (langzaam) en ‘divagar’ (uitweiden, verder gaan) nou hetzelfde woord was ja dan nee. De man die gelijk had bezat wel taalgevoel, maar niet voldoende grammaticale kennis om zijn gelijk te halen en dat het verschil in spelling niet als argument gebruikt werd is in een land waar ik tot nu toe slechts éénmaal iemand een boek zag lezen, niet bevreemdend, wel triest. Iets schokkender was het al om te constateren, dat de man in mijn hotel die mij als half achterlijk beschouwt omdat mijn Portugees hier en daar wat hakkelt, bij het lezen van de krant zijn lippen beweegt - en dat ik een Portugese tekst minstens tweemaal sneller las dan hij.
Een vriendin, die haar nieuwe empregada instructies gaf omtrent het aannemen van de telefoon, vroeg of ze kon schrijven - en schokkend was niet eens zozeer dat de vraag gesteld werd, maar dat de vraag zo gewoon, tussen neus en lippen door gesteld kon worden, omdat er geen enkele schaamte aan kleeft als je niet kunt lezen en schrijven. De favela-vrouwen die deelnemen aan een alfabetiserings-project laten me gierend van de lach hun letters zien, terwijl ik denk aan de thriller van Ruth Rendell waarin een analfabetisch dienstmeisje moordt om te voorkomen dat haar ‘schande’ aan het licht komt: slechts de uitzondering kan zich schamen, de regel hoeft zich niet te schamen. Twintig procent van de bevolking van Belo Horizonte woont in favelas.
Niet alleen schaamte ontbreekt daar, ook rancune. Dat je als buitenstaander maar liever niet alleen in een favela moet komen is alleen vanwege de criminele elementen die er wonen, want vijandigheid jegens de rijke, de vreemde, is er niet. Sociale verschillen worden minder als onrecht beleefd, dan als onvermijdelijk geaccepteerd, in vriendelijkheid, hartelijheid zonder reserve. Het voelt volkomen anders dan Harlem in New York, dan Brixton in Londen. Deze Braziliaanse eigenschap mag een bezoek aan een favela in zeker opzicht vergemakkelijken (in ander opzicht wordt de bezoeker natuurlijk met vurige kolen beladen), een bijdrage aan verandering is zij niet: Brazilianen accepteren makkelijker dan dat zij vechten.
Ook de kinderen. Dezelfde favela, nota bene een ‘bevoorrechte’, met licht en water, bezat luxe, een echte crèche. Tachtig kinderen tussen zes maanden en zes jaar in twee kamers, onder toezicht van vrouwen uit de favela zelf en één sociaal werker, die me vol trots een diepe kast vol eten toont. Maar speelgoed zie ik er niet en de vrouwen die op de kinderen passen weten kennelijk niet hoe je met kinderen moet spelen. Veertig kleintjes zitten apathisch op de grond te zitten in een kamer waar een geur van ongewassen lijfjes en kleren hangt, die even ver van de simpele vuile luier afstaat als het vuil in de voeten van de oude man die al twintig jaar lang drie deuren van mijn hotel op straat woont van mijn eigen vuile voeten 's avonds. Oud vuil, arm vuil, hopeloos vuil.
En twee straten verder is er bestrating in plaats van modder, staan er villa's - want de allerarmsten wonen vlak naast de allerrijksten in de buitenwijken.
‘Hoe ben je van plan dat te doen?’ vroeg een welbespraakt jongetje in de kliniek voor ontwikkelingspsychologie me mijn eerste week, terwijl hij me voorwerp na voorwerp aanwees om mijn Portugees te testen - bank, ritssluiting, deurpost - ‘hoe denk jij met de mensen hier te kunnen spreken als je zo raar praat? En met de kinderen?’ Toen hij het vroeg moest ik vreselijk lachen, temeer daar ik hem zojuist had uitgelegd dat de mensen in Europa anders spraken dan in Brazilië, en ik dus ook - bij welke uitleg ik voor het gemak maar even had aangenomen dat, zoals in het Frans en Engels en Italiaans, het woord voor ‘taal’ en ‘tong’ ook in het Portugees hetzelfde was, ‘lingua’, en dus verbaasd reageerde toen het jongetje mijn tong wou zien en constateerde dat die inderdaad verschillend was, en wel blauw (gelijk bij de heksen van Roald Dahl).
Maar vier weken later, bij de kinderen in de favela, zijn woorden niet nodig. Ik zit in die crèche zeker een uur op de grond met tien kleintjes dicht tegen me aangedrukt; en slechts een paar van hen praten en met hen kon ik spelen,
| |
| |
maar voor de meesten van hen is aangeraakt worden, vastgehouden worden, gestreeld worden, al een zo grote luxe - spelen en spreken komt pas lang daarna. Degenen die het dichtst tegen me aanzaten, die meebewogen als ik me verplaatste, als toevallig, bijna zonder naar me te kijken, waren de kinderen die te apatisch waren om te spreken.
|
|