Nico Scheepmaker
Ik geloof niet dat ik het met je eens ben, wat dat referentiekader betreft. Hoeveel niet-Nederlanders kunnen Het Achterhuis van Anne Frank ‘vasthaken’ aan toestanden, problematieken of thema's die zij kennen of waarmee zij vertrouwd zijn? Waarom is Anne Frank zo (en nu moet ik kiezen tussen ‘populair’, ‘geliefd’ of ‘veelgeprezen’) veelgelezen en populair in Japan? Het huis aan de Prinsengracht wordt elk jaar weer overstroomd door Japanners, het Achterhuis is in Japan ooit voor een tentoonstelling op maat gekopieerd, de meeste verzoeken om toezending van een kastanje van de imposante kastanjeboom, die achter het Achterhuis in de tuin staat, komen uit Japan. Is het de joodse problematiek, waaraan de Japanse lezers kunnen vasthaken?
Toegegeven, het zijn duivelskunstenaars, maar ik kan me dat toch nauwelijks voorstellen. Is het de bezetting, en de daarmee gepaard gaande problematiek van het onderduiken, dat hun zo aanspreekt? Zo'n soort bezetter was generaal MacArthur toch niet?
Ook de vertelwijze, een dagboek, kan het niet zijn, dunkt me. Ik denk dat het veel simpeler ligt. Nederlanders wonen en werken in een middelgroot land (je weet, het is mijn hobby aan te tonen dat we geen klein landje zijn, omdat de grootte van een land niet bepaald wordt door zijn vierkante kilometers maar door het aantal van zijn inwoners en de invloed die dezen hebben in de wereld; en er zijn meer landen in de wereld met minder dan met meer inwoners dan Nederland), hun publiek blijft beperkt tot die 14,4 miljoen inwoners, dus als zij hun vleugels willen uitslaan komen ze (als schrijver, maar ook als cabaretier, filmspeler, hoogleraar, acrobaat en voetballer) automatisch in de veelkoppiger landen terecht. Jan de Hartog gaat naar Amerika, Freek de Jonge naar Berlijn, Jeroen Krabbé naar Amerika, prof. Tinbergen naar Engeland (Aart van Zoest naar Parijs), de zonen Peters naar Barnum & Bailey en Ruud Gullit naar Italië. Je hoort nooit eens iemand zeggen dat hij zijn vleugels gaat uitslaan in België of Denemarken. Maar juist omdat de blik wordt gericht naar grotere landen is de kans van slagen kleiner, omdat die landen zelf al zoveel goede schrijvers, acrobaten en voetballers hebben. Nu zijn Harry Mulisch en Cees Nooteboom natuurlijk uitzonderlijke talenten (bijna had ik acrobaten geschreven) die hun weerga in de wereld niet kennen (of het zouden Nooteboom en Mulisch moeten zijn), maar laten we een middelgroot talent nemen als J. Bernlef. Statistisch gezien moeten Frankrijk, West-Duitsland en Engeland elk over vier Bernlefs beschikken, dus waarom zou een lezer uit een van die landen begerig naar een hem vreemde naam grijpen als hij van zijn eigen vier Bernlefs (die hij toch van naam en andere boeken kent) er pas een gelezen heeft? Je kunt niet alles lezen, ook niet al het goede, zelfs niet al het beste. Hoe vaak overkomt het mij zelf niet dat ik de juichende kritieken van nette kranten en tijdschriften op de achterflap van een buitenlands
boek lees, me realiseer dat ik vermoedelijk een meesterwerk in handen heb, maar het toch weer wegleg omdat ik de naam van de (Franse, Engelse, Nicaraguaanse) schrijver niet ken en er nog zoveel op me ligt te wachten dat nog gelezen moet worden. Pas als J. Bernlef met een boek als Hersenschimmen komt dat door iedereen wordt herkend als iets anders, iets bijzonders, iets van ongebruikelijke kwaliteit, dan heeft zo'n boek in vertaling de kans door de gemakzuchtlaag (een soort beschermende vetlaag) van de buitenlandse lezers heen te dringen.
Ik ben het ook helemaal niet met je eens dat het ‘er eigenlijk niet zo heel vreselijk toe doet wat de vertaler doet, als hij in grote trekken maar vertaalt wat er staat.’ Ik herinner mij hoe de vertalingen van een vertaler uit het Russisch eens door (prof. dr.) Carl Ebeling werden gekarakteriseerd: ‘Hij leest de bladzij vluchtig over, en als hij daar dan “beer” ziet staan, dan schrijft hij een stukje over een beer.’
Voor mij als lezer is de kwaliteit van een vertaling dáárom van groot belang, omdat ik bij een slechte vertaling fysiek niet in staat ben verder te lezen. Een vertaler maakt domme fouten: haastfouten, vermoeidheidsfouten, domme vertaalfouten, continuïteitsfouten... Pasternak had bijvoorbeeld de slecht smaak om in het begin van Dokter Zjivago de moeder met precies dezelfde bijvoeglijke naamwoorden op te zadelen als haar dochter aan het eind van het boek. Dat was voor hem natuurlijk een koud kunstje, want dat had hij zelf bedacht en hij hoefde maar terug te bladeren. Maar zijn vertalers waren na driekwart jaar natuurlijk allang weer vergeten of de moeder (ik verzin het voorbeeld even, ik zou het zo gauw niet terug kunnen vinden) ‘wraakzuchtig, broodmager, goedmoedig en langzaam pratend’ was of ‘wraakgierig, mager als een lat, goedaardig en traag pratend’ (in werkelijkheid was het subtieler). De Franse en de Duitse vertaling werden bovendien door een aantal vertalers gemaakt, dus de een die de dochter moest vertalen had de moeder niet eens vertaald! Er zijn zoveel vertalingen mogelijk voor één woord, dan kies je wel eens het verkeerde. Maar dat merk je zelden als je een vertaling leest. Alleen als de vertaler als schrijverte kort schiet, geen goede maar struikelende zinnen maakt, ben ik gauw geneigd af te haken. Bij een goed boek gaat het toch maar voor een kwart om het verhaal en voor driekwart om de stijl, nietwaar (de percentages zijn bespreekbaar)? Dokter Zjivago is voor mij als vertaler uit het Russisch natuurlijk mijn chef d'oeuvre, al heb ik ook Dostojevski en Gorki vertaald. De eerste recensie was van Max Nord in Het