Aart van Zoest
We left the dutch mountains. Een grapje dat je maken kunt, kennelijk. Mijlen ver van de bewoonde wereld, wandelend over de heuvelen van Derbyshire, op weg naar Magpie Mine, een verlaten loodmijn van vroeger, stuiten we op een medemens, een knoestige wandelaar. De ontmoeting met deze nazaat van Livingstone wordt glazig geobserveerd door duizend schapen, van die leuke Engelse met pittige zwarte snuiten en zwarte stokpootjes waarmee ze iedereen vertederen behalve de Franse schapenfokkers. De pootjes van de wandelaar zijn indrukwekkender: de ballonkuiten getuigen van ontelbare afgelegde mijlen langs nauwelijks begaanbare paden. Hij vertelt ons hoe vroeg hij zich al op weg heeft begeven en wil weten vanwaar wij komen en waarheen wij gaan. Uit Holland? En dan komt zijn grap. ‘So you left the dutch mountains.’ Vastberaden gaat hij weer verder. Te laat bedenk ik dat ik hem had moeten vragen of hij misschien Nooteboom heeft gelezen. Diens roman In Nederland is immers in het Engels verschenen. Als paperback bij Viking/Penguin, zeer prestigieus. Het boek heeft de guitige titel In the Dutch mountains gekregen. Een vondst van jewelste, lijkt me. Die titel is prikkelender dan de oorspronkelijke, Nederlandse.
Terug van het wandelen. We reizen naar het vaderland per city-hopper uit Birmingham. Het genoegen van niet al te veel medepassagiers, een smakelijk hapje en de Holland Herald, waarin altijd wel iets leesbaars te vinden is en dikwijls een aanleiding om trots op het vaderland te zijn. En ja hoor, ook deze keer. Een fragment uit In the Dutch mountains; de Engelse vertaling is van Adrienne Dixon. Het is hoofdstuk 10, waarin Kai en Lucia hun act opvoeren voor een zaal vol mensen ergens in Nootebooms Zuid-Nederland, een fantastisch Zuid-Nederland waar onder andere bergen ‘de zwarte Tatra’ te vinden is. In de zaal bevindt zich de Sneeuwkoningin, die haar oog op Kai laat vallen. In deze passage krijgt de lezer een voorgevoel over de dramatische dingen die volgen zullen: ‘a veritable Snow Queen lures Kai to her palace and enslaves him’, zo wordt het ons door de Holland Herald beloofd.
We hopen maar dat mensen, op basis van dit fragment en van deze belofte, zin zullen krijgen om het hele boek te lezen. Echt gesmeerd gaat het nog niet met de export van onze hedendaagse literatuur, om over die van vorige eeuwen maar niet te praten. Dat Penguin Nooteboom uitgeeft is hoopgevend, net zozeer als de uitgave van Mulisch door Bantam, en beide auteurs door Calmann-Lévy. Maar of het zoden aan de dijk gaat zetten (ik bedoel dat metaforisch: of het tot de bekendheid in het buitenland met onze auteurs gaat bijdragen) is lang niet zeker. Je zou zeggen dat zoiets als de Oscar voor de verfilming van De Aanslag een belangrijke rol kan spelen. Hoe gemakkelijk er een kink in de kabel komt is in Frankrijk gebleken. De roman van Mulisch is daar verschenen onder de titel L'attentat. In het Engels heet het boek The Assault. Toen de uitslag door de Franse media bekend werd gemaakt, werd er gesproken van L'assaut. Zodat het wervend effect dat er van de bekroning voor het boek kon uitgaan totaal verloren was. Uitgever Calmann-Lévy had niets in de gaten gehad. En toen vertaler Philippe Noble er op wees dat er verband bestond tussen de Oscar voor de film The assault en het boek L'attentat, toen was het al te laat om in Frankrijk de publiciteit te mobiliseren. Ik weet trouwens niet of dat in de Verenigde Staten bijvoorbeeld wèl is gelukt.
Er wordt gedacht dat de kwaliteit van de vertaling erg belangrijk is. De mislukking van de vertaling van De donkere kamer van Damokles op de Franse markt wordt door de auteur zelf geweten aan de slechte kwaliteit van die vertaling. Het is onzin. Het al of niet slagen van een boek op de buitenlandse markt hangt voor een uiterst gering deel van de kwaliteit van de vertaling af. Er is vrijwel maar één ding van belang: het referentiekader. De lezer moet het buitenlandse boek, dat door de vertaling voor hem toegankelijk is gemaakt, op een of andere manier kunnen vasthaken aan toestanden die hij kent of aan problematieken, thema's, vertelwijzen, die hem vertrouwd zijn.
Dat is de basisvoorwaarde. Nuttige hulp bestaat bovendien uit de introductie door een gezaghebbend schrijver. Een goed voorbeeld is Strindberg in Frankrijk, in de vorige eeuw. Hij vertelt over de problemen die mannen met vrouwen hebben, dat is herkenbaar. Er kwam bij dat hij werd gewaardeerd door mede-naturalist Zola, die het Franse publiek er op attendeerde dat er uit Zweden iets goeds kon komen.
Op dat punt moet je het maar net treffen, natuurlijk. De uitgave van De waterman, van Van Schendel, in het Frans kreeg niet zo'n mooie kritiek van Alain Bosquet. Hij noemde het ‘un roman glauque’. Blauwgroen, maar met een waterige connotatie. Dichterlijk, zoals het bij een dichter past. Toch moet het als ongunstig worden opgevat, en heel eerlijk gezegd vind ik er wel iets in zitten, in dat ‘glauque’. Ik heb een beetje in die vertaling zitten lezen en het boek viel me niet mee, vergeleken bij de mooie, maar vage, herinnering die ik er aan had.
Toch heb ik in het vliegtuig eens extra zitten letten op de kwaliteit van de Nooteboom-vertaling. Het interessante is dat ik volslagen niet gekwalificeerd ben om de kwaliteit van Engels te beoordelen en dat bleek ook: ik kan er geen zinnig woord over zeggen. ‘De directeur van het theater zweet, het hele theater stinkt naar zweet en schmink’ wordt ‘The director of the theatre is sweating, the whole theatre smells of sweat and make-up’. Daar lijkt me niets op aan te merken. Misschien is het met vertalers wel als met pianisten: het ergste dat ze gebeuren kan is dat ze gekke