| |
| |
| |
Wim Rutgers
Zijn er schrijvers in Mayaro?
Over Engels-Caraïbische jeugdliteratuur
In het korte verhaal ‘Hibiscus’ van de bekende Trinidaanse auteur Michael Anthony komt de ik-figuur tot de volgende ontboezeming, die zijn ontgoocheling inzake de bestaansmogelijkheid van een Caraïbische literatuur weergeeft:
And so I was happy about coming back to the Islands though I was very sad about not hearing of C.C. Matthews. No one I asked had ever heard about him. When I said he was a writer who wrote books they laughed and said no writer would live in Mayaro. They asked me where I had heard about him and I said England. They looked at me and asked if I had been in England. I swore to it and when I made them believe me they said that C.C. Matthews was probably in England because English people liked to write books. That made me despair. English people were not the only people who wrote books. And C.C. Matthews couldn't be an Englishman and write about hibiscus. So although I was happy for the sun and the warm, strange nights, yet I was unhappy. No one knew C.C. Matthews and very few remembered me at all.
Zijn er schrijvers in Mayaro, Kingston, Willemstad, Bridgetown, Port of Spain en Oranjestad? Of wordt de jeugd in het Caraïbische gebied ook nú nog uitsluitend voorzien van Europese leesstof, zoals dat traditioneel-koloniaal altijd het geval is geweest? (Zie ook BZZLLETIN 72 en 143)
In het hierna volgende doe ik verslag van mijn zoektocht langs Antilliaanse boekhandels en bibliotheken, naar Engelstalige Caraïbische jeudboeken, die ik wil vergelijken met enkele Nederlandstalige van Aruba en de Nederlandse Antillen.
| |
Inleiding
‘Tussen de cactus en de agave, tussen de palmen en aan de zee leeft de mens zijn leven en is tegelijkertijd een deel van het land. Hij ervaart zijn emoties en verwerkt deze op een wijze, die onontkoombaar inherent is aan de sfeer waarin hij leeft,’ schreef de op Curaçao wonende journaliste Hanny Lim in 1968 in haar bloemlezing uit de literatuur in de Nederlandse Antillen en Suriname: Tussen cactus en agave.
Als Hanny Lim hier gelijk heeft en als er bovendien zoiets zou zijn als een Caraïbische sfeer die kenmerkend is voor een Caraïbische regio, dan zou ook de jeugdliteratuur in het Caraïbisch gebied trekken van overeenkomst moeten vertonen. Reden waarom we ons op een excursietje wagen naar enkele werken uit het Caraïbisch gebied, maar het zal wel een zeer beperkte excursie worden in een zeer uitgestrekt gebied: beperkt in de (moderne) tijd, in de ruimte en de hoeveelheid materiaal. We verkennen alleen enkele voorbeelden van jeugdliteratuur in het Engels en laten Frans en Spaans achterwege. Onze excursie beweegt zich vooral richting Jamaïca, en van dat land nog maar slechts enkele auteurs. De reden hiervan is de beschikbaarheid van het materiaal; ook vanuit Londen vindt men Jamaïca kennelijk het belangrijkst. We wijden een artikel aan wat een boek zou kunnen worden.
Hanny Lims bloemlezing van proza en poëzie uit 1968 was de eerste waarin Surinaamse en Antilliaanse auteurs werden samengebracht voor gebruik in het voortgezet onderwijs; de uitgave werd op Aruba gepubliceerd bij De Wit. Haar nu duidelijk gedateerde poging heeft daarna nooit enige navolging gevonden, met uitzondering van de dunne Sticusa-bundel Kennismaking met de Surinaamse/Antilliaanse poëzie (Amsterdam 1973), maar die was heel beperkt van opzet.
In 1984 waagden de Nederlanders Dolf Verroen en Nannie Kuiper zich aan een bloemlezing voor basisschoolleerlingen Ons Surinaamse ik, die ze bij de Nederlandse uitgeverij Leopold publiceerden.
Voor het Engelstalige Caraïbische gebied waren er al eerder uitgebreide bloemlezingen speciaal voor het secundaire onderwijs samengesteld, met werk van een groot aantal auteurs uit de hele Engelstalige West-Indies.
Zo compileerde de Engelse Anne Walmsley in 1968 The Sun's Eye; West Indian Writing for Young Readers, met gedichten en prozafragmenten, een inleiding en bio- en bibliografische notities door de auteurs zelf. Voorkomende thema's in deze goed verzorgde anthologie zijn onder meer: de zee en het eiland met zijn dieren als krabben en fazanten; regen en een orkaan; een sprookje over materialisme en kunst; vormen van obeah; historische data als de verovering van Jamaïca door de Engelsen in 1655; Marrons en gouddelvers; het alledaagse leven als de rijstoogst, een verjaardag, een handige bananedief, een wasvrouw en een dode ezel.
De bekende Jamaïcaanse jeugdboekenauteur Jean D'Acosta stelde in 1980 Over our way; a collection of Caribbean short stories for youngsters samen, waarin ook vragen en opdrachten voorkomen. Enkele thema's hierin zijn: het
| |
| |
schoolleven, het leven thuis en op straat, over een fiets, over vriendschap, geesten en een waternimf, een legendarische revolverheld en de man die het heeft gemaakt in het buitenland.
Beide uitgaven verschenen bij Longman Caribbean; ze zijn bedoeld voor jonge lezers in de onderbouw van het secundaire onderwijs. De veelvuldig verschijnende anthologieën voor volwassenen laat ik hier buiten beschouwing.
Zoals Shrinivasi in 1970 zijn bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957: Wortoe d'e tan abra uitgaf, met zijn keuze uit de poëzie voor volwassenen, die ook en vooral in het secundaire onderwijs gebruikt werd, zo publiceerden Kenneth Ramchand & Cecil Gray hun West Indian Poetry; an anthology for schools (1972), waarin thematische afdelingen als ‘narrative poetry’, ‘dialect in poetry’, ‘nature and landscape: trees’ en ‘the line of literary resistance’ en een aantal pagina's commentaar en vragen en opdrachten voor klassikaal gebruik. Maar het gaat in deze bundel allereerst om poëzie voor volwassenen, geen echte jeugdpoëzie.
Er is een opvallende tegenstrijdigheid in het gegeven dat poëzie voor volwassenen in alle talen in het hele Caraïbische gebied het verst verbreid en meest ontwikkeld is, maar dat de jeugdpoëzie niet van de grond gekomen is. Het is nauwelijks overdreven te stellen dat ze ontbreekt. Wèl specifiek voor de jeugd is het aardige boekje van Erroll Hill: Three Caribbean Plays (1979), met eenakters die door middelbare scholieren kunnen worden opgevoerd. De thema's zijn sociale problematiek van een erf in West-Kingston op Jamaïca en de idee van de revolutie die komen moet, maar die uitloopt op brandstichting en diefstal. Het tweede stuk gaat over de Trinidaanse bongo-dans waarbij de dood iemand komt halen als het haar tijd is, geschreven in een lyrisch-ritmische taal rond het thema: hoe ver kan een oorspronkelijk cultuurverschijnsel worden gecommercialiseerd zonder zijn karakter te verliezen. Het slotstuk gaat over het carnavalgebeuren op Trinidad en de strijd om te winnen met de beste dans, de bestgezongen calypso en het mooiste kostuum.
Dit soort uitgebreide mogelijkheden op toneel- en poëziegebied biedt de jeugdliteratuur van de Nederlandse Antillen tot nu toe niet in deze vorm. Wel wordt er toneel gespeeld en ook geschreven, maar niet gepubliceerd - er is dus geen toneelliteratuur.
Een verschijnsel dat voor de Antillen en Suriname ook onbekend is tot nu toe, is het uitgeven van romans voor volwassenen in eenvoudige vorm, geadapteerd voor schoolgebruik; deze romans worden niet alleen van aantekeningen voorzien, maar geheel bewerkt tot een verkorte en eenvoudig begrijpelijke vorm. Twee voorbeelden in de serie van Longman Caribbean zijn Jan Carew Black Midas, bewerkt door de bekende Sylvia Wynter, die ook een voorwoord wijdt aan het Guyanese creole dat de hoofdfiguur Shark gebruikt. Het tweede voorbeeld is ook van dezelfde Guyanese schrijver Jan Carew: The Wild Coast, dat door Charlotte Rolfe tot een schooleditie in de Horizons-serie werd bewerkt.
Daarnaast schreef Jan Carew nog een half dozijn ‘echte’ jeugdromans als Sons of the flying wind (1970); The third gift (1972); Rape in the sun (1973); Children of the sun (1976); The twins of Ilora (1977) en Anancy and Tiger als hoorspel voor de BBC-radio in het begin van de jaren zestig. Maar deze boeken kon ik nergens te pakken krijgen. Een bijzonder groot Caraïbisch probleem: hoe bereik ik mijn studiemateriaal?!
Wèl zag ik van hem een aantal verhalenbundels die nogal afwijken van wat ‘normaal’ is in de Caraïbische jeugdliteratuur. Bij Jan Carew geen aandacht voor het lokale, de couleur locale, de eigen natuur, de eigen stad of streek, de geschiedenis of het sociale leven, maar zuivere fantasieverhalen over algemene onderwerpen die niet specifiek ‘Caraïbisch’ zijn.
Stranger than tomorrow (1976) bevat drie toekomstverhalen. Hij verkent bovennatuurlijke verschijnselen in vier verhalen die hij bundelde onder de titel Save the last dance for me (1976). In The Cat people (1979) nemen ratten en muizen de regering van het land over; ene Peter Mason vindt de oplossing door middel van een drug. Hoe zal het zijn als je ontwaakt na je een tijdlang te hebben laten invriezen: The man who came back (1979) gaat over zo'n diepvriesmens. In Dark Nights, deep water (1981) speelt het mysterieuze de overheersende rol als Annie haar moeder opzoekt op Shale Island en daar geconfronteerd wordt met allerlei gevaren en geheimzinnige doden. In Dead Man's Creek (1981) lezen we twee verhalen die wel over geschiedenis gaan - de witte man contra de Indiaan, de slavernij. In 1982 tenslotte publiceerde Jan Carew nog een drietal griezelverhalen: Don't go near the water.
C. Everard Palmer van Jamaïca gaat volstrekt tegengesteld te werk en veel meer zoals in het Caraïbisch gebied gewoonte is. Hij neemt de eigen omgeving, het eigen milieu van meestal kleine dorpsgemeenschappen en hun bijzonderheden tot uitgangspunt en beschrijft deze dorpen en de mensen op humoristisch-belerende wijze: A cow called Boy (1973), A Dog called Houdini (1978), The Wooing of Beppo Tate (1972), The Humming Bird People (1971), My Father Sun Sun Johnson (1974) en The Cloud with the Silver Lining (1966).
Maar genoeg - willekeurig -opgesomd en terug naar de grote lijn.
Werken als Black Midas en The Wild Coast horen thuis in het subgenre ‘novels of childhood’, die veelvuldig voorkomen en waarin volwassen auteurs terugkijken op hun jeugd of op de jeugd van hun hoofdpersonen op weg naar volwassenheid, gepaard gaande met een zich ontwikkelende maatschappij. De hoofdfiguren zijn jong, maar het geïntendeerde lezerspubliek is volwassen; daarom zijn deze romans geen jeugdliteratuur in eigenlijke zin.
Diana Lebacs heeft met haar Nancho-serie dit genre eigenlijk gebruikt voor jeugdliteratuur: we lezen de ontwikkeling van Nancho en hoe het in die jaren op Bonaire is geweest en dàt is exact wat deze ‘novels of childhood’ beogen. De Nederlandse Miep Diekmann heeft met haar
| |
| |
Curaçaose De dagen van Olim (1971) een goed voorbeeld gegeven: Josje als jong meisje en volwassen vrouw; Curaçao in 1939 en 1969.
Een van de bekendste voorbeelden van zo'n ‘novel of childhood’ is Michael Anthony: The year in San Fernando, dat uitvoerige aandacht krijgt in hoofdstuk twaalf van Kenneth Ramchand: The West Indian Novel and its Background (1972). Dezelfde Michael Anthony publiceerde bij Heinemann Educational Books in de serie ‘Secundary Readers’ een verzameling van negen korte verhalen onder de titel Sandra Street and other stories (1973). Deze verhalen zijn voornamelijk ‘stories of childhood’ over een ik-figuur, een jongen van twaalf jaar, en zijn herinneringen aan zijn geboorteplaats Mayaro, aan school, aan de straat en de spelletjes, de cacaoplantage en de verschillen tussen het leven in een district en in de stad, over het ziekenhuis en het lezen van een boek over de eigen omgeving: C.C. Matthews' Hibiscus and other stories - een ongekende ervaring voor een Westindische jongen die alleen maar over het buitenland las en nooit over het eigene. Verder zijn er nog verhalen over de zee en de visvangst, een straatgevecht, een Chinese winkel en een dief in een maisveld die door een wachter wordt doodgeslagen.
Caraïbische jeugdromans zijn niet alleen geschreven voor de eigen lezers, maar ook voor die van buiten de regio, getuige de soms uitgebreide woordenlijsten achterin. Auteurs houden rekening met een vreemd publiek om dat over de regio te leren, zoals bijvoorbeeld in Andrew Salkey Hurricane - een herinnering voor wie wel eens zoiets heeft meegemaakt, maar ook de nauwkeurige beschrijving voor de buitenstaander. Hierin komen de Engelse boeken met de Nederlandse overeen.
Engelstalige auteurs geven net als hun Nederlandstalige collega's hun werk uit in Europa, bij de Oxford University Press of de Bogle-L'Ouverture Publications Limited in hun geval, of een met het Arubaanse Charuba te vergelijken dochter als Longman Caribbean in de Horizons serie of vroeger in The Blue Mountain Library, soms in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs op Jamaïca. Soms geven auteurs hun werk in het eigen land uit, bijvoorbeeld bij het Jamaica Publishing House, zoals Curaçaose auteurs soms op Curaçao publiceren. Ook in dit opzicht komen de posities sterk overeen.
Vooral de Caraïbische afdeling van Longman heeft veel gedaan voor onderwijsmethoden en de jeugdliteratuur. Zoals dank zij de BBC in de Tweede Wereldoorlog heel wat Caraïbische auteurs voor volwassenen konden debuteren, zo konden jeugdboekenauteurs bij Longman terecht in de jaren zestig en zeventig, of ze nu pas begonnen of reeds naam hadden gemaakt met boeken voor volwassenen.
Een heel aardig voorbeeld van een door Longman Caribbean in de serie Horizons uitgegeven boek is dat van de Trinidaanse zeezeiler en auteur Harold La Borde: An oce-
| |
| |
an to ourselves (1978). Op heel jonge leeftijd had Harold La Borde al zijn eerste kleine boten gebouwd. Daarna spaarde hij en maakte plannen om een eenvoudig, zeewaardig oceaanjachtje te bouwen om daarmee naar Europa over te steken. Na enkele jaren van voorbereiding en constructie vertrekt hij in januari 1960 met zijn vrouw Kwailan en zijn helper Buck voor de trip die hem met zijn Humming Bird eerst langs de Kleine Antillen vanaf Trinidad noordwaarts brengt en vanaf Antigua via de Azoren naar Engeland, waar hij in juli 1960 arriveert: ‘It was Saturday 15th July, 1960 - a warm summer's afternoon. Our voyage was over, and a dream had come true.’
De auteur vertelt de wederwaardigheden onderweg op onderhoudende manier, al lezen we helaas meer over schepen, zeilen, winden en stromingen dan over de eilanden die ze onderweg bezoeken. Veel meer dan havens en markten zien we daarvan jammer genoeg niet. Dat de auteur een bijna vier bladzijden lange woordenlijst van scheepstermen heeft opgenomen is in dit verband wel illustratief. In 1973 kreeg Harold La Borde het ‘Trinity Cross’ als beloning voor zijn zeilreis rond de wereld in de Humming Bird II, maar daarover lezen we niets meer in dit boekje.
Wanneer we deze Longman Caribbean serie, de Heinemann Secundary Readers en andere uitgaven met de Nederlandstalige Antilliaanse van Leopold en Charuba vergelijken, constateren we dat de laatste qua uitvoering ‘kindvriendelijker’ zijn door een overzichtelijker bladspiegel, een wat grotere letter, mooiere illustraties (al heeft Longman ook wel goede, naast stuntelig-stijve), een mooiere uitvoering in het algemeen. Maar ja, de Engelse boekjes zijn veelal in een stevige pocketvorm en dat maakt de prijs weer heel wat vriendelijker: voor enkele guldens liggen ze in de boekhandel te koop.
Aan drie schrijvers van Jamaïca wil ik hierna wat extra aandacht besteden; alle drie hebben ze een aantal boeken voor de jeugd geschreven.
Tijdens de bespreking ervan zal ik vergelijkingen maken met de Antilliaanse jeugdboeken om overeenkomsten en verschillen aan te geven. In hoeverre lijken Caraïbische jeugdboeken van verschillende eilanden in in verschillende talen toch op elkaar?
| |
Over V.S. Reid
De journaliste en kinderboekenauteur Therese Mills beschrijft in haar Great West Indians (1973) in het kort de levens en verrichtingen van zo'n twintig bekende personen uit de Commonwealth Caribbean, vanaf de slavenleider Cuffy tot de calypsozanger Mighty Sparrow. Haar boekje is bestemd voor jeugdige lezers om deze meer te leren over de eigen geschiedenis die vanuit het eigen perspectief gezien wordt en niet door de traditioneel-koloniale Europese bril.
Het derde hoofdstukje wijdt ze aan Paul en Mozes Bogle en George William Gordon die bekend zijn geworden in de Jamaïcaanse Morant Bay Rebellion van oktober 1865. De arme plattelanders van Stony Gut komen na drie jaar van droogte en mislukte oogsten in opstand tegen het harde beleid van de Engelse gouverneur Edward John Eyre, onder leiding van de geestelijke leider Paul Bogle. Aanvankelijk vreedzame protesten hadden niet geholpen, zodat men gewapenderhand recht probeerde te verkrijgen. De Engelse koningin had op een verzoek tot hulp geantwoord:
The means of support of the labouring classes depend on their labour. Her Majesty will regard with interest and satisfaction their advancement through their own merits and efforts.
Dit citaat heb ik uit Vic Reid: New day (1949) gehaald; het is alsof je dominee Wawelaar uit de Max Havelaar (1860) hoort praten, die de Javaan door arbeid tot godsdienst brengt.
De opstand wordt hardhandig neergeslagen door de koloniale militairen en de bevolking vlucht de onherbergzame bergen van Oost-Jamaïca in. Hun aanvankelijke hoop door de daar verblijfhoudende marrons (nakomelingen van gevluchte slaven) geholpen te worden, blijkt ijdel; dezen helpen het gouvernement zelfs.
Deze historische gebeurtenissen heeft Vic Reid tot uitgangspunt genomen voor zijn jeugdroman Sixty-Five (1960).
Japheth Murray, twaalf jaar oud, vertelt wat hij in gezelschap van zijn grootvader - een ex-militair die vindt dat de rechtvaardige opstand slecht georganiseerd is en daarom niet wil meedoen - ziet van de diverse gebeurtenissen in Morant Bay, Stony Gut en de bergen. G.W. Gordon, een ex-slaaf en na de afschaffing van de slavernij in 1833 door studie landeigenaar geworden en volksvertegenwooridger, wordt zonder dat hij deel had aan de opstand opgehangen; Bogle wordt door de marrons gevangen.
Zo beleeft de jonge lezer deze historische dagen in oktober 1865 via een leeftijdgenoot, die echter wel wat wijs is voor zijn twaalf jaren. De historische feiten zijn belangrijker dan de verhaalkarakters in dit boekje.
We headed into the higher Blue Mountain ranges. Our ancestors had travelled that way in old times and from there they had defied the wrathful soldiers. We could stay there with safety until sanity returned to St. Thomas parish. I knew that if Grandpa wanted to be a ghost, no soldier alive could take him.
Dat is Reids belangrijkste thema: de jeugd in aanraking brengen met en waardering bijbrengen voor het eigen verleden. Het verhaal is sterk anti-Engels, twee jaar voor de onafhankelijkheid in 1962. Wel geeft Reid een beoordeling achteraf van de ondoordachtheid van de opstand via de mening van de grootvader. ‘Deacon’ Paul Bogle wordt eerder als een stijfkop die niet naar goede raad wilde luisteren en een fanaticus dan als een held voorgesteld. Maar
| |
| |
aan het einde doet grootvader toch wèl mee met de hopeloze strijd; hij kiest zijns ondanks partij!
Victor Stafford Reid (geboren in 1913 op Jamaïca) is een bekend schrijver van romans, verhalen, toneelstukken en jeugdboeken; hij is daarnaast ook uitgever, journalist en zakenman. Het meest bekend zijn wel romans voor volwassenen als New Day (1949) over de geschiedenis van Jamaïca van 1865 tot 1944, en The Leopard (1958) over de Mau-mau-oorlog in Kenia. In 1980 ontving hij de prestigieuze Jamaïcaanse ‘Norman Manley Award for Excellence in Literature’, terwijl hij ook internationaal onderscheiden werd.
Zijn tweede jeugdboek is van 1967 - The Young Warriors - en behandelt ook een historisch onderwerp.
De veertienjarige Tommy en zijn vrienden zijn gereed om tot ‘young warrior’ te worden gepromoveerd. Ze zijn marrons - afstammelingen van negers die zich nooit onder Engels gezag hebben laten stellen toen deze mogendheid in 1655 Jamaïca veroverde. Ze wonen in de bergen (cim-arrones = bewoners der bergen).
De jongens worden eerst ondervraagd over de geschiedenis van de marrons, wat de auteur de gelegenheid geeft heel wat informatie via het verhaal op natuurlijke wijze te ventileren. Daarna worden ze onderworpen aan proeven als boogschieten, messenwerpen, slinger- en steengooien en rennen naar een uitkijkrots en terug zonder eten of drinken of rusten.
Na de proeven gaan de jongens samen op jacht, ook 's nachts. Dan ontmoeten ze Engelse soldaten op patrouille. De jongens rennen naar huis en waarschuwen de marrons die zich gereed maken voor de verdediging. Tommy en Johnny gaan dwars door de Engelse linies om hulp te halen bij de marrons dieper in de bergen. Ze worden bijna gepakt! Maar hun vriend Charlie redt ze, al wordt hij daarbij gevangen genomen. De marrons van de bergen komen helpen. Charlie leidt de Red Coats in een hinderlaag (zie voorplaat), zodat de Engelsen verslagen worden.
We have fought a good battle, but so have the English. Now that the Spaniards are no longer here, we are the Old Jamaicans and the English are the New. Let us hope that the day will come when we can both live together in peace. If we cannot live together, then the English may have the plains. We shall keep our mountains.
Een van de aardigste motieven is het gebruik van de Anansi-traditie, de slimme spin die moet dienen om de Engelsen te misleiden - zo gaan literaire traditie en actualiteit samen.
Charlie, die eerst een bedrieger was, blijkt later toch een dappere marron geworden te zijn. De psychologie in het verhaal is zwak, maar het was Reids opzet ook niet om een psychologische analyse te geven, maar om te wijzen op het heldhaftige verleden van de vrijheidlievende marrons. Hij is erin geslaagd door middel van een avonturenverhaal waarin enkele jongens de traditionele heldenrol spelen, een stukje geschiedenis tot leven te brengen; daarmee het traditioneel avontuurlijke jongensboek een nieuwe maatschappijkritische functie gevend. Hij doet zo op historisch gebied wat de Nederlandse Siny van Iterson bereikt op sociaal eigentijds terrein, maar de wijze van benadering is heel anders.
Waar Siny van Iterson in haar Colombiaanse boeken alleen maar registreert zonder partij te kiezen, zijn de figuren bij Reid duidelijk gescheiden naar vriend en vijand in een sterk partijdig taalgebruik; de Engelsen zijn alleen maar vijandige indringers, weliswaar ook wel eens dapper, maar dom en onaangepast aan het leven in de wildernis van de bergen.
Terwijl Miep Diekmann in haar historische jeugdboek over de slavernij Marijn bij de Lorredraaiers juist twee kanten liet zien en de jeugdige lezer de keus liet, wordt door Reid vooral één standpunt opgedrongen. Zijn verhalen blijven in het historische steken, terwijl Miep Diekmann in Mens te koop juist uitgaat van onze eigen tijd om de lezer daarna naar het verleden in verband met ons heden te voeren. In dit vroege werk legt Reid het duidelijk af tegen Nederlandstalige auteurs.
In 1831, twee jaar voor de werkelijke emancipatie in Brits West-Indië, verspreidde zich onder de slaven van West-Jamaïca het gerucht als zou de Emancipatie al officieel afgekondigd zijn, maar door de planters geheim gehouden worden. Dit historische gegeven is het onderwerp van Vic Reids derde jeugdboek: Peter of Mount Ephraim (1971).
Preacher ‘Daddy’ Samuel Sharpe verkondigt het aan zijn volgelingen, nadat hij het gelezen heeft in The Watchman, geschreven door de kleurling Mr. Robert Osborn. Hij wil zijn rechten vreedzaam opeisen voor zichzelf en zijn mensen, maar dat loopt uit de hand in Kensington en Mount Ephraim. De mensen moeten de bergen invluchten. Daarmee stopt het verhaal van Reid dat niet meer vertelt hoe de opstand wreed werd onderdrukt.
We lezen de gebeurtenissen via de veertienjarige Peter Jonas, de zoon van een slaaf-timmerman die eerst niet wil meedoen, maar wel partij kiest naderhand, evenals zijn broer, de fanatieke jager Jacob.
In dit boek maakt Reid diverse keren gebruik van de orale spreekwoorden-traditie.
In zijn meest recente, dikke jeugdboek Nanny Town (1983) gaat Reid ook uit van een gegeven uit de orale literatuur, namelijk de ‘griot’: ‘degene die de geschiedenis bewaart in zijn geheugen en doorgeeft aan de jeugd om daarmee de toekomst voor te bereiden.’
De ik-figuur ‘griot’ Kwame Oduduwa is leerling van de oude Kishee geweest en vertelt nu de Jamaïcaanse historie: de marrons in de bergen en hun oorlog tegen de Engelse koloniale legers van 1734 tot 1739. Zo is dus de ‘griot’ in het verhaal gelijk aan de verteller: beiden geven het verleden door aan de jeugd van toen èn nu.
De marronkinderen doorliepen een ‘jaar van de griot’ om hun geschiedenis te leren, een voorloper van de moderne school - maar zij kregen wel volstrekt aangepast onderwijs
| |
| |
dat noodzakelijk was voor hun situatie.
And so commences my tale of what befell us in those years, from 'Thirty-four to 'Thirty-eight. From the great war, when we made Nanny-Town a slingshot town, to the Treaty of Peace with the English.
In drie delen vertelt Kwame Oduduwa over de eerste Engelse aanval op Nannie Town in 1734 en de tweede in 1736. Beide mislukken en de Engelsen lijden grote nederlagen. Deel drie beschrijft een lange tocht heen en terug die een aantal jonge marrons, waaronder Kwame, maken naar West-Jamaïca, waar Kojo regeert in het bergdistrict. Op de terugweg doden ze enkele Engelse soldaten. Kishee, de oude ‘griot’, wordt door de marron Sun Cat gedood - nu zal de jonge Kwame de officiële ‘griot’ van de stam worden. Op 1 maart 1739 sluiten de Engelsen vrede met de marrons, waarbij bepaald wordt dat de bergen voor de marrons zijn.
It is mightier than any trade to be a Griot. Mightier than a hunt or an ambush; for everything is in a storytale and in a song-tale. You are putting into the minds, forever, into the minds of those who hear you and into the minds of those to come, the deeds of all the tribe, black, white or brown.
Zo houdt de oude ‘griot’ de jonge generatie het verhaal van zijn jeugd voor. Het totale verhaal heeft, doordat het door de ‘griot’ verteld wordt een sterk oraal karakter, dat nog wordt versterkt door spreekwoorden. Anansiverhalen, zangen van de ‘griot’ die door het gebeuren heen gevlochten worden, onderbrekingen van het verhaal en uitweidingen als in de Afrikaanse orale traditie. Zowel vormelijk als inhoudelijk speelt de Afrikaanse literaire erfenis aan grote rol.
Do you know it was Africa the Saviour fled when, as a Babe, King Herod tried to kill Him? Our ancestors in Egypt made Him safe. And at that time nobody in Spain or England had ever heard of Him. Did you know?
Reid slaagt erin een boeiend verhaal te maken, een avonturenverhaal dat door de historie is gevoed en door de literaire historie vorm kreeg. De Engelsen blijven zeer vaag maar het leven van de marrons wordt in beeldende beschrijvingen geëvoceerd. Nanny Town is een eenvoudig verteld, zuiver jeugdboek om jongeren op te voeden tot een bewust-zijn van de eigen historie. Dit meest recente boek is niet zo sterk eenzijdig en anti als ander werk. Bovendien spelen nu jongens èn meisjes een rol, terwijl het vorige werk zuiver en alleen voor jongens geschreven werd. De meisjes speelden er een secundaire, dienende rol op de achtergrond in.
Met zijn vier jeugdromans heeft Reid de jeugd een beeld gegeven van enkele belangrijke data uit hun eigen geschiedenis: de marronoorlogen van 1734/1739; de gebeurtenissen net voorafgaande aan de emancipatie in 1833; de Morant Bay-rebellie van 1865. Als verteller sluit hij aan bij de literair orale traditie van zijn land.
Een Curaçaose vrijheidsheld die in 1795 in opstand kwam tegen de slavernij, als Tula, aan wie wel toneel en een roman voor volwassenen zijn gewijd en die jaarlijks met een speciale herdenkingsdag op 17 augustus - Tuladag - wordt geëerd, heeft tot nu toe niet geïnspireerd voor een jeugdboek.
Zo is ook Ted Schouten: Boy, een Antilliaanse jongen in het Nederlandse verzet (1985) allereerst voor volwassenen bedoeld. Dat is trouwens ook zo met Tata Colin en zijn in 1835 geraamde opstand aan wie Ruud Mungroo in Suriname een boek wijdde. Ook de in Suriname geëerde Anton de Kom wiens Wij slaven van Suriname zo veel gelezen wordt, kreeg tot nu toe geen beschrijving in een Surinaams jeugdboek.
Het eigen verleden en de eigen helden zijn geen thema in de jeugdliteratuur van Suriname en de Nederlandse Antillen. Ik denk dat juist de jeugdliteratuur een middel bij uitstel is om jonge lezers de eigen geschiedenis te laten beleven.
| |
Over Andrew Salkey
In hun A short history of the West Indies schrijven J.H. Parry en Philip Sherlock in een adem over ‘een serie onlusten’ op Jamaïca (1966 en 1968), Curaçao (30 mei 1969) en Trinidad (1970):
The disorders in Jamaica, Curaçao and Trinidad served as hurricane signals to the new states and nations...
Andrew Salkey (in 1928 in Panama geboren, maar uit Jamaïcaanse ouders en in Jamaïca opgegroeid en bekend Caraïbisch auteur) beschrijft in Joey Tyson (1974; in 1985 het Nederlands vertaald voor de Derde Spreker serie) de gebeurtenissen op 15, 16 en 17 oktober 1968 toen er op Jamaïca ernstige onlusten uitbraken met enorme materiële schade, die door de politie en het leger gewelddadig en bloedig werden onderdrukt, met het gevolg dat er drie doden vielen en vele gewonden.
De studenten kwamen in opstand tegen de uitwijzing van de bekende Guyanese historicus Dr. Walter Rodney (in het boek Dr. Buxton), die de toegang tot de Universiteit van The West Indies werd ontzegd ‘wegens zijn verkondigingen van gezagsondermijnende theorieën.’
Salkey geeft een verslag van de gebeurtenissen die hun hoogtepunt vonden op woensdag 16 oktober en hun voorspel en naspel op de dag vooraf en daarna, aan de hand van een aantal jongelui, onder wie Joey Tyson en later ook diens vader Mr. Tyson, die een van de dodelijk gewonde slachtoffers wordt.
Het boek is als verhaal mislukt omdat de auteur verslag doet als alleswetende journalist, niet als verteller die de figuren wat laat beleven. De magere verhaaldraad wordt
| |
| |
bedolven onder moralisaties en beschouwingen over de Cubaanse Revolutie, over arm en rijk, over regering en politie, over Marcus Garvey en zijn ‘Back to Africa’ beweging, over de verschillen tussen studenten en arbeiders, over bauxiet en toerisme en buitenlandse overheersing.
Drieëntachtig cent van iedere dollar verdiend in de bauxietindustrie gaat naar Canada, terwijl zeventien cent naar Jamaïca gaat, en als je eens even aan toerisme denkt, en het hele gebied, dat Trinidad, Barbados, Jamaïca en de kleinere eilanden omvat, dan gaat drieënnegentig cent van iedere dollar naar Canada, terwijl zeven cent naar het Caribisch gebied gaat... Diefstal op grote schaal met goedkeuring van de regering. En dat is wat die geweren en dat traangas de hele dag al en vanavond beschermen, dat soort diefstal en de andere diefstallen die nog komen. (p. 94)
De gewelddadigheid richt zich met name tegen buitenlandse vertegenwoordigingen. De verteller kiest onvoorwaardelijk partij voor de opstand, inclusief alle rellen, brandstichtingen en steengoooierij naar politie en leger. Het zwakke van het boek is deze felle zwart-wit tekening die naïef is. Daar lijken me jonge lezers niet door overtuigd te raken.
Als jonge mensen aan de basis gezamenlijk in actie komen met één hart, één liefde en één doel voor ogen, dan wordt dat de grootste beweging die dit land ooit heeft gezien. Als de armen en de verworpenen als één man opstaan en die ouwe-heren-show opdoeken, dan betekent dat het einde van dit systeem en het begin van iets nieuws. (p. 96)
Het vertelprocédé van een jongen die als toeschouwer van en deelnemer aan de opstand fungeert lijkt enigszins op dat van Edward de Jongh: E dia di mas históriko over 30 mei 1969 op Curaçao, weliswaar voor volwassenen, maar ook met jonge hoofdfiguren. Boy Kalina (achttien jaar oud) wordt van aanvankelijk toeschouwer tot deelnemer aan de onlusten. Zijn brandstichting komt hem op zeven maanden gevangenisstraf te staan. Edward de Jongh hanteert ook de reportage-techniek, maar hij laat veel meer dan Salkey twee kanten zien; de overeenkomst tussen beide boeken is vooral de documentatie buiten het verhaal om. Maar ook hierin is De Jongh beter dan Salkey omdat hij vollediger is en minder moraliserend eenzijdig; bovendien spreken de in het boek opgenomen foto's duidelijke taal, wat bij Salkey ontbreekt.
Niet alleen de Caraïbische geschiedenis van de jaren 1968-1969 is in hoge mate vergelijkbaar - ook Suriname kende zijn februaristaking 1969 waardoor Pengel moest aftreden - de manier waarop de auteurs daarop reageerden ook. Het is heel instructief het ‘verslag’ van anderhalve bladzijde over 30 mei 1969, waarmee Diana Lebacs haar verhaal Sherry gewoonweg onderbreekt, nog eens te
| |
| |
lezen. Sherry reageert met:
Sherry huiverde van opwinding. Het belangrijke was geschied! Een keerpunt in de Curaçaose geschiedenis. Zou dit het begin zijn van meer veranderingen en verbeteringen in de toekomst? (p. 124)
De Surinaamse dichter Dobru schreef over 30 mei 1969 in Bar Poeroe:
W'stad gaapt
de stenen hebben het mij verteld
hoe zoet de wraak van het proletariaat kan zijn
maar in de krotten en in de knoek
een miniverschuiving in de eilandsekonomie
Tien jaar later was de Arubaanse jonge dichter Cyril Berkel een van de velen die 30 mei 1969 herdachten in een gedicht. Hij schreef in Kontakto Antiyano, (jaargang XI, nummer 5):
30 di mei
On that day, not the 30th of April,
WORKERS, modern slaves, said: Enough!!
and took to the streets (UNARMED!);
the police, modern bombas, took to
the streets too (ARMED!), they were not enough.
The Dutch, their lackeys & pupies, modern slave-owners,
asked for and got (HEAVILY ARMED!) soldiers-kersvers-
-They used all their knowhow in oppressing the (UNARMED!) workers-
Als ze ‘three on a desert island’ spelen, voelen ze een aardschok, die zich bij het avondeten herhaalt. Ze ontmoeten de Rastafari-man Marcus die waarschuwt voor een aardbeving. Als ze 's zondags op de berg gaan spelen, wordt Marcus, die daar ook is, bedolven door een aardverschuiving, maar gered door de kinderen. Dan vertelt grootvader het verhaal over de grote aardbeving op 14 januari 1907, waarbij veel mensen omkwamen. De kinderen zijn er erg van onder de indruk.
Salkey heeft vaak grote aandacht voor alles wat met eten te maken heeft. Uitvoerige beschrijvingen van ontbijt, lunch en supper komen we tegen; de woordenlijst achterin bestaat bijna geheel uit beschrijvingen van gerechten, dranken, vruchten. Daaraan is een zeker exotisme niet vreemd, maar eten speelt in het Caraïbisch gebied een belangrijke rol in het dagelijkse leven - mijn leerlingen in Suriname konden er uren over praten, ook de jongens. En de boeken die het best verkocht worden zijn hier de kookboeken! De achterplattekst noemt dit eenvoudige verhaal ‘a cleverly constructed story of mounting tension’ en dat is het ook. Het eerste deel waarschuwt dat er iets ernstigs zal gebeuren - we denken aan het steeds maar weer uitgestelde verhaal van grootvader, maar het is de aardbeving die werkelijk plaatsvindt - en die door Marcus voorspeld wordt, die zelf bedolven raakt. Maar pas aan het einde van het eerste deel, ver na het midden van het boek. Ook grootvaders verhaal wordt nog weer enkele bladzijden uitgesteld. Nogmaals wijs ik op het aansluiten bij de orale traditie: grootvader vertelt, zoals in Hurricane over de grote droogte van 1932/1933 verteld werd.
De orale traditie is nog sterk in het Caraïbisch gebied. Van de oorspronkelijk Indiaanse bevolking zijn er nog steeds een aantal mondeling overgeleverde verhalen bewaard, de negerslaven hadden geen ander middel dan lied en Nanzi-verhaal ter beschikking om te protesteren tegen hun onmenselijk lot, en sloten met dat genre bij Afrika's literatuur-traditie aan. Lezen en schrijven was de slavan tot in de negentiende eeuw verboden: een leestraditie is nog nooit echt ontstaan.
Het vertelkarakter is ook in de Antilliaanse jeugdliteratuur sterk. Sonia Garmers en Desiree Correa vertelden hun eerste verhaal aan de bandrecorder. Het veelvuldig en graag gebruiken van dialogen hoort ook vanuit dit oogpunt beschouwd te worden.
Bijna geheel uit dialogen bestaat Danny Jones, het meest recente boek dat ik van Andrew Salkey las. In vier delen met elk vier hoofdstukken wordt het leven van Danny Jones beschreven op een belangrijk moment. Hij heeft een Jamaïcaanse vader en een Engelse moeder en woont in Londen. Danny Jones is dus een ‘migrantenboek’ voor de jeugd.
In het eerste deel maken we kennis met een nieuwe, nog jonge leraar Mr. Johnson, die zijn best doet de kansarme en gediscrimineerde kleurlingen te begrijpen op de Russell Park school, met 1700 leerlingen, waar echter niet veel ideeën van de grote filosoof Bertrand Russell in praktijk worden gebracht.
We lezen via dialogen over het schoolleven, de gezinnen en de buurt waarin Danny en zijn drie vrienden Peter, Barry en Joyce wonen, over de straat en de disco, over de politiebehandeling met een goede en slechte agent, en over het carnaval waar ieder uit de plooi komt en de verbroederingsdans meehuppelt.
We zien het verschil tussen de eerste generatie immigranten en de jongeren; Danny's conflict wie en wat hij is. De ouderen zijn teleurgesteld over Engeland, het land waar ze vroeger zo tegen hebben leren opzien en dat nu zo tegenvalt. Zo klaagt Mr. Jones tegen zijn buurman:
| |
| |
Now, there's the business of the young people, selfish,
frantically individualistic, all of them, running riot
Gerardina & Gutierrez were murdered,
Godett was shot in the back, Brown imprisoned,
Nita died of +, not too long after.
Tula & Carpata & Wacao & Mercier were murdered,
Nameless slaves were whipped,
Free ‘junan di tera’ were banned from the same island,
Curaçao, in September 1795.
-Only cowards & traitors will allow our aspirations to
be drowned in blood again-
Are we aware of this? We must prepare today for the
Joey Tyson (1974) is de zevende jeugdroman van Andrew Salkey die naast een aantal werken voor volwassenen eerder schreef: Hurricane (1964), Earthquake (1965), Drought (1966), The Shark Hunters (1966), Riot (1967), Jonah Simpson (1969), The river that disappeared en Danny Jones (1980).
Wat alleen motief was bij Sonia Garmers Orkaan en Diana Lebacs Suikerriet Rosy, het zo veelvuldig en angstwekkend verwoestend gebeuren van een orkaan, werd tot een meer centraal gegeven in een kinderboekje van de Nederlandse autuer Piet Meinema over Sint Maarten: Storm over Sint Maarten, waarin vanaf het achtste hoofdstuk over de orkaan Frederik verteld wordt die flinke schade aanrichtte. Maar Dominica, Sint Maarten an al die andere Bovenwindse Eilanden liggen in de echte orkaanzone, wat met de ABC-eilanden niet het geval is.
Andrew Salkey nam het orkaangeweld tot thema in zijn eerste jeugdboek: Hurricane van 1964. In een ik-verhaal, verteld door de dertienjarige jongen Joseph Nathaniel Brown, horen we hoe deze, zijn zusje en zijn vader en moeder de orkaan Chod weliswaar overleven, maar met enorme materiële schade door de harde wind en het hoge water.
In vier delen van de ochtend tot de andere morgen worden de gebeurtenissen van uur tot uur en later zelfs minuut tot minuut beschreven: de voortekenen als de drukkende hitte; de waarschuwingen over de radio; de voorzorgsmaatregelen; de overrazende orkaan; de stilte in het ‘oog’; de daaropvolgende laatste storm en regen, en de verschrikkelijke materiële verliezen voor heel Kingston en Jamaïca. Naast deze zaken lezen we over het gezinsleven en de vrienden van Joe, zoals gezien door de dertienjarige mannelijke hoofdfiguur.
| |
| |
I like telling stories. I also like writing them down. I have decided to write about the exciting time I once had during a hurricane which blew through the whole Island and which caused a lot of damage to a large portion of Kingston and Saint Andrew. (p. VII)
De natuur speelt in het werk van Caraïbische auteurs een grote rol: orkanen, aardbevingen, flora en fauna in tropisch uitbundige sfeer, vruchten en groenten, de regen en de droogte, de bergen en de zee zijn impressionistisch weergegeven decor en symbool van het wisselende leven. Andrew Salkey maakte de natuur tot thema in zijn vroege werk voor de jeugd. En zie de beschrijvingen van Irbisca door Diana Lebacs in Suikerriet Rosy, tegenover de droge Benedenwinden die toch ook heel mooi zijn volgens Siny van Iterson in Schaduw over Chocamata. En zo zijn er vele voorbeelden te geven.
Ook het tweede boekje van Salkey behandelt een natuurverschijnsel: Earthquake. Rickey Thomas, twaalf jaar, logeert met zijn broertje Doug van tien jaar en zijn achtjarige zusje Polly in de grote juli-augustus vakantie bij de grootouders op het platteland in de heuvels van Saint Andrews.
with all their expectations and satisfying them at everybody else's expense. Lots of cheating and downright stealing going on, high and low. Sell-out politics. Bombs exploding, right, left and centre. Sex shops. Glorification of homosexuality. Parents fading out of fashion. Like you, Gittings. Like me. Education getting a beating from all sorts of licensed manipulators and idiots. Race and racism behind every remark. Straightforward perdition! That's all it is. Unadulterated perdition! The beginning of the end of this country. (P. 80/81)
Vergelijk de ervaringen van Sonia Garmers in Lieve koningin, hierbij stuur ik U mijn dochter en die van Mayra in Sonia Garmers' Orkaan en Mayra, of die van Sherry van Diana Lebacs, in Nederland.
Aan het einde van het verhaal besluiten Danny en zijn ouders naar Jamaïca terug te gaan, nadat Danny zijn opleiding - O-level - heeft afgemaakt in het komende jaar. De directeur van de school reageert met: ‘And think of all that exquisite weather in Jamaica. Beaches and sunshine, everywhere!’ (p. 128) Een clichébeeld waartegenover het staal, beton en ijzerdraad als van een concentratiekamp van de Engelse school staat.
Via veel dialogen tussen steeds weer andere figuren krijgen we als lezer een veelzijdig beeld van het leven van allochtonen in Engeland: de leraar praat met de directeur, deze praat met de politie; de leraar praat met de klas en de leerlingen apart, hij praat met hun ouders; de ouders praten onderling over de kinderen, de directeur en de leraar, enz.
Het nadeel van een dergelijke vorm is dat er niet zo veel handeling is: de eerste les in de klas, een bezoek aan de ouders, een beschrijving van een disco, een gepleegde inbraak in de school zijn de gebeurtenissen die het verhaal enigszins levendig moeten houden.
Maar de dialogen zelf zijn onderhoudend, ook door de verschillende kanten die zo belicht worden. Dit boek is gelukkig heel wat veelzijdiger dan Joey Tyson. Het geeft een reëel voorstelbaar beeld van de situatie van minderheden in een racistische maatschappij met goed- en kwaadwillenden:
A voice from nowhere called out, ‘Go back to the jungle and take your nigger-loving, white trash friend with you! This is a white man's country. We don't want you here.’
Danny looked up to a third floor window of the house he and Mr. Johnson were passing, at that moment, and shouted, ‘Come down and make me!’
There was no one at the window.
‘Does that sort of thing happen often?’ Mr. Johnson asked.
‘Now and then,’ Danny said. ‘That one's a freaked out army major, retired now. Used to be in Nigeria, ages ago. Fancies himself as a member of the National Front, round here. He just hangs out with them. He ain't nothing, really.’ (p. 73)
Een vergelijking met Angela Matthews: De witte pest is in het voordeel van Danny Jones: het niet worden geaccepteerd komt er realistischer en veelzijdiger in naar voren, zonder een geforceerd gunstige wending aan het einde van het verhaal. Maar Thalma máákt het uiteindelijk in Nederland, en de oplossing die Danny Jones aandraagt moet toch wel ontmoedigend zijn voor die mensen die niet in de gelegenheid zijn naar hun vaderland terug te keren.
De migrantenromans als literaire uitingsvorm van een bij uitstek Caraïbisch verschijnsel - migratie - is terdege in de jeugdliteratuur doorgedrongen. Petronella Breinburg schreef One day, another day (1977) over een Caraïbisch meisje in Engeland en haar leven in dat vreemde land; Jean Mac Gibbon schreef over hetzelfde onderwerp reeds eerder in Hal (1974).
Daarnaast zien we de Caraïbische mens in New York, als in Rose Guy: The Friends (1974), Claudia Mills: Luisa's American Dream (1981) over een Cubaans meisje dat fantaseert over de rijkdom en weelde die ze in de VS zal bereiken, en Nicolas Mohr: En Nueva York (1970) dat het leven van de arme Portoricanen in de VS beschrijft en hun strijd om te overleven.
Omgekeerd zien we ook werken waarin jongeren van buiten zich leren aan te passen aan het Caraïbisch gebied. Theodore Taylor schreef The Cay (1969) over Phillips die in de Tweede Wereldoorlog op weg van Curaçao naar Miami getorpedeerd wordt en nu noodgedwongen in West-Indië gaat wonen, waar hij aanvankelijk racistisch-discriminatoire ideeën moet leren corrigeren omdat ze niet met de werkelijkheid overeen komen. Carolyn Meyer schreef Eulalia's Island (1982) over een verblijf op Sint-Lucia. Al heel vroeg was Arthur Calder-Marshall erbij
| |
| |
met The man from Devil's Island (1958) over een meisje en twee jongens die in Trinidad een Franse matroos, die van Duivelseiland is ontsnapt, gaan helpen en daardoor in conflict komen met volwassenen. Een gegeven dat doet denken aan Miep Diekmann: De boten van Brakkeput dat enkele jaren eerder verscheen.
Maar het opsommen van deze titels is arbitrair, een verslag doen van enkele eilandjes in een complete archipel, een greep uit een grote voorraad. Bovenstaande titels waren aanwezig in de bibliotheek van Sint-Maarten. Maar het lijkt me toch wel voldoende om aan te tonen dat Danny Jones niet alleen staat en dat de migrantenroman een frequent verschijnsel is.
| |
Over Jean D'Acosta
In tegenstelling tot Vic Reid en Andrew Salkey schrijft Jean D'Acosta (Jamaïca, 1937) haar creatieve werk alleen maar voor de jeugd en niet mede voor volwassenen. Daarnaast publiceert ze kritische artikelen en literaire essays. Als taalkundige is ze goed op de hoogte van het Jamaïcaanse creole, de vorm van het Engels zoals dat op Jamaïca gesproken wordt. Ze doceert historische grammatica aan de University of the West Indies.
Her children's books have caught the particular Jamaican atmosphere beautifully and use the Jamaican speech rhythms with great accuracy and insight
meldt Donald E. Herdeck in zijn Caribbean Writers; a bio-bibliographical-critical Encyclopedia (1979), dat een ware bron is voor de kennis van de Caraïbische literatuur in het algemeen.
In twee jeugdboeken Escape to Last Man Peak (1975) en Voice in the wind (1978) gebruikt Jean D'Acosta in de dialogen Jamaïcaanse creole. In het laatste boek laat ze dienstbode Maud deze vorm van het Engels gebruiken, waarmee ze een sociale standing illustreert.
Een Caraïbisch auteur heeft dus de mogelijkheid in de taal, door middel van een meer of minder gecreoliseerde vorm, de sociale positie van de figuren aan te geven, een literair middel dat ook Samuel Selvon, Edgar Mittelholzer, Jan Carew en vele anderen hanteren. Hierdoor krijgt het afwijken van het Europese Engels plotseling een heel andere dimensie: het is geen gebrekkige taalbeheersing, maar een literair-stilistisch middel bij uitstek. Diana Lebacs hanteert hetzelfde middel voor het Nederlands - de taal van Sherry's moeder bijvoorbeeld. En ook Desiree Correa gebruikt het in de dialogen.
Het is daarom noodzakelijk zeer voorzichtig te zijn met klachten over ‘onzuiver taalgebruik’ bij Caraïbische auteurs; ze geven de afwijking van de Standaard weer om realistische effecten in hun werk te bereiken. Een kind of ook oudere die (nog) nauwelijks naar school is geweest, kán gewoon geen goed Engels of Nederlands spreken, wat deze auteurs gebruiken voor de karakterisering van de sociale positie van hun figuren. Een andere oplossing is die
| |
| |
van Miep Diekmann: een kind praat 100% goed Papiamento; ik vertaal dat in een 100% goed Nederlands. Maar als Nederlandse auteur zou het haar ook onmogelijk zijn haar figuren de juiste creolisering te laten gebruiken; daar is een zeer grote vertrouwdheid met de taal in het land voor nodig en een fijn oor.
Escape to Last Man Peak beschrijft hoe tijdens een gevaarlijke epidemie Mrs. Brown, de weeshuismoeder van Sunrise Home bij Spanish Town sterft. Alle kinderen zullen volgens een gezondheidsinspecteur worden verzameld en ondergebracht in werkkampen. Nelly, Jimmy, Pauline, Sylvia, Myrna, Wuss-Wuss, Pet, Doris, Frankie en Gerald willen dat niet en vluchten weg, naar West Man Peak bij Windsor, waar Wuss-Wuss vroeger woonde bij zijn grootvader.
‘Me live dere wid Taata until I reach over seven, an' 'im tell me say me musn' frighten. Taata was a preacher, an' I tink 'im run off de duppy.’
His face brightened again. ‘It nice up dere fi true: all a you would a like it. We 'ave one little spring, jus' down de 'illside - plenty-plenty fish an' shrimps in dere. An' me still 'ave some fish' ook put up, what Taata an' me did use. An' plenty bird in de bush, an' starapple an' mango an' plum an' otaheite apple. Taata did plant all sorta sinting, flowers an' all because 'im want me to come back. Matron 'ave a paper fi me, to go back dere when me big. An' me know where de paper deh, for she show me once.’ (p. 11)
Ze nemen Bess mee, de hond van de zieke buurman Mr. Henry. Van hem krijgen ze ook te eten voor de lange tocht naar de andere kant van het eiland. Eerst nemen ze nog afscheid van Teacher Mack, die hun wat boeken meegeeft voor onderweg en hun de beste route uitlegt. Daarna begint de lange tocht met al zijn avonturen.
De kinderen ontmoeten Pocomania-dansers die de epidemie willen doen verdwijnen met het offeren van een van de kinderen: ‘Blood! Blood of Jesus! Livin' Sacrifice! Kill the Sacrifice!’ (p. 44). Maar de grote hond redt de kinderen. Er wordt op ze geschoten vanuit een verlaten bauxietraffinaderij, waar ze overnachten. De kinderen vinden een in het water geraakte ezel met een baby en een klein jongetje, die door hen gered worden van verdrinking. De ezel is gelukkig beladen met voedsel, zodat de kinderen weer te eten hebben. De moeder heeft zo haar kinderen weggestuurd toen ze zelf ziek werd. In een eenzaam huis in een dal zijn de twee mensen gestorven; de kinderen vinden de op het laatste moment geschreven afscheidsbrief. Ze ontmoeten de Rastafari-profeet Isaih en Mr. en Mrs. Jarreth, bij wie ze eten en slapen. Ze krijgen twee kalveren cadeau en kippen. Ze maken een bende jongens bang die de weg onveilig maken (waaraan de voorplaat van het boek ontleend is). Tenslotte komen ze op hun plaats van bestemming, net op Kerstavond. Hun avontuur is geëindigd; ze zijn thuis.
Het verhaal is als een eigentijdse pelgrimstocht van de dreigende dood naar de redding, van de zekere ondergang naar het zicht op nieuwe mogelijkheden. De avonturen van deze groep worden in episoden - van gebeuren naar gebeuren - beschreven, zonder dat de auteur zich verdiept in afzonderlijke karakters. Ook de ik-vertelster Nellie Atkins blijft psychologisch een vage figuur. Daardoor blijven interpretaties als ‘de pelgrimstocht als symbool’ ook enigszins in de lucht hangen; het spannende avontuur opent geen perspectieven op een dieper idee en als zodanig is Jean D'Acosta te vergelijken met Siny van Iterson, ook door beider aandacht voor het geheimzinnige, irreële. Beiden zijn auteurs die observeren en scherp registreren, waarbij ze het eventuele interpreteren overlaten aan de (volwassen) lezer.
Jean D'Acosta's Voice in the wind speelt in de tijd van de Tweede Wereldoorlog en de dreiging van de Duitse onderzeeërs in het Caraïbisch gebied.
Peter, Annabell en Dennis krijgen van hun oom Simon Peter die op een Noorse tanker vaart, enkele cadeautjes: een verrekijker, een kompas en een ketting met horloge die aan een gestorven tante Flossie hebben toebehoord. Dan gebeuren er allerlei gebeimzinnige dingen: door de kijker zien de kinderen de gestorven tante werkelijk - ze geeft hun boodschappen door, ze horen een geheimzinnige stem (zie de titel).
Het alledaagse leven in een kleine Jamaïcaanse gemeenschap in de Tweede Wereldoorlog wordt levendig beschreven via de kinderen: de oudste, Peter, gaat naar een kostschool, Annabell wordt ziek maar herstelt.
Jean D'Acosta zelf zegt in het voorwoord dat ze uit eigen herinneringen en ervaringen geput heeft voor dit werk. De kinderen worden bang als ze lange tijd niets horen van oom Simon Peter. Daarom laten ze de geschenken, het kompas en de verrekijker, als ‘gids’ de zee opdrijven. Een mooi voorbeeld van magisch kinderlijk denken. De kinderen beseffen de ‘onzin’ van hun daad, maar kunnen deze toch niet nalaten.
De tanker Freya wordt inderdaad getorpedeerd en Jean D'Acosta nam het historisch verslag hiervan letterlijk over uit het dagblad The Daily Gleaner, maar oom Simon Peter wordt met vijf anderen gered. Hij zoekt de familie op, viert daar zijn zeventigste verjaardag, wordt ziek en sterft. Maar de kinderen weten dat hij thuis is. Aan het sterfbed zingt Annabell het lied van de ‘voice in the wind’ dat ze gehoord hebben:
Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow merry breeze, o'er the bonny blue sea.
Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow bonny breeze, my true love to me.
They told me last night there were ships in the offing
And I went me down to the deep rolling sea;
But ne'er did I see it, where ever it be,
The barque that is bearing my true love to me.
| |
| |
So blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow the wind south o'er the deep rolling sea;
Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow, bonny breeze, my lover to me. (p. 145)
Dit boekje is qua taal niet zo gemakkelijk, maar het is een prachtige beschrijving van enkele kinderlevens en hun fantasieën, waarin historisch feit en auteursfictie versmolten zijn tot een literaire eenheid.
Jean D'Acosta besteedt hier veel aandacht aan de beschrijving van het gezinsleven: hoe gaan ouders met hun kinderen om; hoe gaan broers en zussen met elkaar om? Een punt waarvoor Salkey veel aandacht had in zijn boeken. In Danny Jones laat Salkey de verschillen tussen een Engelse en een Caraïbische opvoeding zien, al overheerst de onmacht om invloed uit te oefenen op de kinderen bij beiden. Bij Vic Reid overheerst het autoritair-historische stammodel.
Merkwaardig is dat het westers gezinspatroon steeds voorkomt: vader, moeder en kinderen. Hier wordt duidelijk een ideaaltype geschetst waar problemen nauwelijks voorkomen. De ouders leven in harmonie en liefde trouw samen, ze zijn streng maar rechtvaardig voor hun kinderen met wie ze veel mondeling/geestelijk contact hebben. Sonia Garmers' Wonen in een glimlach en Desiree Correa Mosa's eiland stellen de gezinssituatie juist ter discussie: een moeder alleen, de verhouding van die moeder tot haar dochter(s), waarbij Sonia de harmonie, Desiree de conficten beschrijft.
Sonia Garmers had met haar boek Wonen in een glimlach de bedoeling om de lezer te laten zien hoe een Curaçao's radiostation functioneert, Josette Daal schetste in Warwind de verschillen tussen de ouderwetse en moderne onderwijsaanpak, Diana Lebacs besprak verschillen in de Caraïbische regio in Suikerriet Rosy en de problematiek van volksgeloof in Het witte licht.
Dergelijke benaderingen zijn illustratief voor Caraïbiscge auteurs in het algemeen, die eerder aandacht schenken aan sociale en economische verschijnselen in de maatschappij, dan aan individueel psychologische karaktertekeningen van de hoofdfiguren.
Dat geldt met name sterk voor de historische verhalen van Vic Reid en de sociale problemen die Andrew Salkey schetst, maar ook bij Jean D'Acosta komt de psychologie van de individuele romanfiguur niet als belangrijkste schrijfdoel naar voren. Romanfiguren zijn allereerst gepersonifieerde ideeën en vertegenwoordigers van bepaalde maatschappelijke groepen. Op dit niveau vertonen de Caraïbische auteurs die ik in deze kleine excursie onderzocht veel overeenkomst in aanpak.
Chronologische bibliografie van de in dit artikel besproken en gebruikte Engelstalige jeugdboeken.
|
Arthur Calder-Marshall: The man from Devil's Island, Heinemann, London, 1958. |
Jan Carew: The Wild Coast, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1958, 1983. |
V.S. Reid: Sixty Five, Longman Carribean Limited Trinidad and Jamaica, 1960, 1980. |
Andrew Salkey: Hurricane, Oxford University Press, London, 1964. |
Andrew Salkey: Earthquake, Oxford University Press, London, 1965, 1979. |
V.S. Reid: The Young Warriors, Longman Caribbean Trinidad and Jamaica, 1967, 1979, 1982. |
Anne Walmsley: The Sun's Eye; West Indian Writing for Young Readers, Longman Caribbean Limited and Jamaica, 1968, 1982. |
Theodore Taylor: The Cay, New York, 1969. |
Jan Carew: Black Midas, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1969, 1980, 1981. |
Vic Reid: Peter of Mount Ephraim, Jamaica Publishing House, Kingston, 1971, 1973. |
Kenneth Ramchand & Cecil Gray: West Indian Poetry; an anthology for schools, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1972, 19849. |
Michael Anthony: Sandra Street and Other Stories, Heinemann Educational Books, London, Kingston, Ibadan, Nairobi, 1973, 1976, 1979, 1980. |
Therese Mills: Great West Indians; Life stories for Young Readers, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1973, 19823. |
Jean Mc. Gibbon: Hal, Wheaton, Exeter, 1974. |
Andrew Salkey: Joey Tyson, Roman uit Jamaïca, Het Wereldvenster Weesp/Novib Den Haag/NCOS Brussel, 1974, 1985 (Nederlandse vertaling). |
Rose Guy: The friends, Puffin Books, London, 1974. |
Jean D'Acosta: Escape to Last Man Peak, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1975, 1980, 19834. |
Jan Carew: Stranger than tomorrow, Longman, Trinidad en Jamaica, 1976. |
Jean D'Acosta: Voice in the Wind, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1978, 1980. |
Jan Carew: Save the last dance for me, Longman, Trinidad en Jamaica, 1976. |
Harold La Borde: An Ocean to ourselves, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1978, 19792. |
Jan Carew: The cat people, Longman Caribbean, 1979. |
Erroll Hill: Three Caribbean Plays, For secundary schools, Longman Caribbean, 1979, 19823. |
Jan Carew: The man who came back, Longman Caribbean, 1979. |
Jean D'Acosta and Velma Pollard: Over our way; a collection of Caribbean short stories for yougsters, Longman Caribbean, 1980. |
Andrew Salkey: Danny Jones, Bogle - L'ouverture Publi- |
| |
| |
cations Ltd., London, 1980. |
Jan Carew: Dark nights, deep water, Longman Caribbean, 1981. |
Jan Carew: Dead Man's Creak, Longman Caribbean, 1981. |
Claudia Mills: Luisa's American Dream, New York, 1981. |
Jan Carew: Don't go near the water, Longman Caribbean, 1982. |
Carolyn Meyer: Eulalia's Island, New York, 1982. |
Vic Reid: Nanny Town, Jamaica Publishing House, Kingston, 1983. |
|
|