Bzzlletin. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Peter van den Hoven
| |
[pagina 58]
| |
theetafel wat moeder betreft allerminst een glazen kist: ‘Vort, naar buiten!’ Sprookjes duren maar kort in de wereld van Jip en Janneke... Wat wèl een grote rol speelt - en daar ligt de reden dat de verhalen nog altijd, en terecht, zoveel (voor)gelezen worden - is de kinderblik van waaruit verteld wordt. Schmidt is een opmerkelijk trefzeker observatrice van de grote en kleine gebeurtenissen uit het kleuterleven, geeft psychologisch gekleurde snapshots - met hier en daar een mild-moralistisch randje - en roept de dwaalwegen van de kinderfantasie op in een levendige stijl, een volstrekt authentieke toon, met korte, rake zinnetjes, veel vlotte dialogen en een minimum aan beschrijving. Met een beetje goede wil zijn er drie soorten verhalen in Jip en Janneke te ontdekken. Op de eerste plaats de vertellingen waarin de veilige geborgenheid van huis en tuin voorop staat en waarin dan ook Poppejans, Beer, Takkie de hond en Siep de poes veelvuldig figureren. Ze gaan over dromen, ziek zijn, spelen in de sneeuw, verkleedpartijtjes, Sinterklaas en andere feesten vieren, appels schillen, de contacten met vele dieren en andere dagelijkse belevenissen. Daarnaast zijn er de verhalen die de kinderen volgen bij hun ontdekkingen in de buitenwereld: uit logeren, in de dierentuin, op het strand, in het warenhuis, op een grote boot, in het postkantoor. Kleine dramatische conflictjes maken deze uitstapjes boeiend en uitdagend, zoals verdwalen in het warenhuis of elkaar kaarten sturen over de post en ‘gelukkig is moeder in de buurt’ als het echt uit de hand dreigt te lopen. En tenslotte zijn er de hoofdstukjes waarin de kinderen met de volwassenwereld in conflict komen omdat ze, uit onwetendheid, inbreuk maken op gewenste verhoudingen. Als ze plaatjes uit dure boeken knippen, bloemen verkeerd planten, het web van een spin vernielen, de telefoon verkeerd aannemen, of noten tussen de deur kraken volgen er corrigerende ingrepen van de volwassenen, meestal de moeder, maar is er ook de uitleg, waarbij de kinderen volop de kans krijgen vragen te stellen en hun eigen visie te geven. Dat laatste stimuleert de schrijfster trouwens herhaaldelijk door aan het eind van een verhaal met een ‘Wat denken jullie?’ de dialoog naar de lezers te verplaatsen. In de zeventiger jaren kwamen Jip en Janneke onder ideologisch vuur te liggen van individuen en groepen die op zoek waren naar rolbevestigende tendensen in het kinderboek. Daarbij werden soms planken van wel erg fors hout gezaagd, maar niet ontkend kan worden dat Schmidts verhalen op dit punt soms traditioneel zijn, al mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat ze 35 jaar geleden werden geschreven! Natuurlijk, Jip speelt vaak de baas, ‘wil notaris worden en een pijp roken’, en breien is ‘geen werk voor jongens’, zegt moeder, die veel meer dan vader de constante factor is in het contact met de kinderen, maar aan de andere kant, en daar is wel eens overheen gelezen, zijn er ook situaties waarin Janneke behoorlijk assertief van zich af weet te bijten, soms zeer letterlijk, zoals in het verhaal waarin Jip haar ervan beschuldigt geen echte rover te kunnen zijn. Janneke bewijst prompt het tegendeel door haar tanden in zijn been te zetten... Als Jip per sé kapitein op een schip wil zijn en haar de rol van matroos toebedeelt, is ze daar duidelijk niet van gediend. En ook moeder grijpt in: ‘een meisje kan net zo goed chef zijn.’ Onder de titel ‘Als Jip en Janneke groot zijn dan wonen ze in Peyton Place’ publiceerde Vrij Nederland vijftien jaar geleden een briefwisseling tussen Jetta van Leeuwen en Annie M.G. Schmidt over de taboes van het kinderboekGa naar eind2.. Van Leeuwen pakt stevig uit tegen de grote hoop infantiliserende kinderboeken, waar jongens en meisjes rondlopen als ‘een uitgedroogde schil’ zonder erotiek en seksualiteitsbeleving. Uit Jip en Janneke haalt ze als voorbeeld het verhaal ‘Eitjes broeden’, waarin de twee kleuters een nest bouwen op een regenton en Janneke eitjes zal gaan leggen. Jip bedenkt een oplossing: hij legt vier zuurtjes onder haar. Jetta van Leeuwen: ‘Mijn hemel, wat is dat? Onder haar? Waar precies, in haar bibs, in haar broek? (...) Iedereen zwijgt, jij ook Annie. We liegen onze kinderen elke dag voor. Jip en Janneke hebben niet zo gedaan. Nee. Misschien speelden ze wèl vogeltje, en moest Janneke eitjes leggen. Maar... toen heeft Janneke haar broek uitgedaan en toen zei Jip: “Heb jij niks, hoe kan dat, heb jij niks in je broek, moet je bij mij kijken wat ik heb.” Toen heeft hij heel trots zijn pikkie laten zien en toen is Janneke heel erg geschrokken.’ Van Leeuwen draaft in de rest van haar artikel behoorlijk door en roept aan het eind met overslaande stem dat Annie M.G. Schmidt moet opstaan om te verklaren dat Jip en Janneke dood zijn. In een kalm antwoord brengt Schmidt de aanval van Van Leeuwen tot normale proporties terug, geeft toe dat het gros van de kinderlectuur bestaat uit Peyton Place-leugens, maar vindt het ronduit onzin om Jip en Janneke dood te verklaren, omdat er geen seks in zit. Dan zou je ook heel wat literatuur voor kinderen èn volwassenen dood kunnen verklaren. Ze wijst op de tijd, voordat de seksuele revolutie op gang kwam, waarin de verhalen zijn geschreven, en zegt dan met vooruitziende blik: ‘Wel geloof ik dat het heel goed mogelijk zal blijken om seks in kleuterverhalen te brengen, onopzettelijk, zonder de kinderen angstig te maken. Dat het tot nu toe zo weinig gebeurt, komt omdat ouders nu eenmaal niet buiten spel kunnen blijven. Ze lezen de boekjes voor en als zij schrikken, schrikken de kindertjes mee, en dan ben je nog verder van huis. Maar dat zal overgaan. Er is al een hele generatie ouders die niet meer schrikt.’ En aan het eind van haar reactie wijst ze nog eens op wat in Jip en Janneke zo sterk is: de behoefte aan warmte, plezier, veiligheid, bescherming en geruststelling. ‘Kinderen willen niet voorgoed het boze bos in gestuurd worden, net zo min als grote mensen. Ze zoeken hun grote en kleine zekerheden, hun vaste grond onder de voeten, hun escape en hun plezier. (...) Stukjes veilig thuis en stukjes boos bos, naar keuze.’ | |
[pagina 59]
| |
Inmiddels is er op het gebied van de kleuterliteratuur heel wat gebeurd dat de moeite waard is; auteurs als Willem Wilmink, Guus Kuijer, Karel Eijkman, Dolf Verroen, Nannie Kuiper, Miep Diekmann, Margriet Heymans, Burney Bos en Rindert Kromhout schrijven verhalen en gedichten die schatplichtig zijn aan Schmidts Jip en Janneke, niet zozeer wat de inhoud maar vooral wat het perspectief, de verteltrant, de toon en de stijl betreft. Jip en Janneke markeren het begin van een ontwikkeling in de Nederlandse jeugdliteratuur die een definitieve breuk betekent met de bekrompen sfeer van veel infantiliserende, vaak zwaar moraliserende (k)leuterliteratuur. Daarom is het goed die twee klassieke kleuters in ere te houden. |
|