Bzzlletin. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Truusje Vrooland-Löb
| |
[pagina 35]
| |
en hoe Pippeloentje er uitziet volgens Bijmoer? En natuurlijk is het ook bekend dat de tante van Jip en Janneke en Pluk en Otje, Fiep Westendorp heet. Met haar illustratoren heeft Annie Schmidt van het begin af aan geboft: vrijwel allemaal waren en zijn het vakmensen en artistieke persoonlijkheden, die haar bijzondere teksten enthousiast en met liefde van tekeningen voorzagen en daarmee een aantal van haar figuren tot een uitgesproken verschijning lieten worden. Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met haar relatie tot die illustratoren. Of, zoals Wim Bijmoer - haar tekenaar van het eerste uur en collega uit het journalistencabaret De Inktvis - het werken met haar schetste: ‘Annie is een zalig mens om mee te werken. Onze samenwerking was eigenlijk ideaal. Dat werkte zo: maandagavond ging steevast de telefoon. Annie! “Wim ik heb dit of dat idee, of helemaal geen idee voor de krant.” Dan kletsten we een half uur aan de telefoon en lagen een groot deel daarvan in een deuk van het lachen. Diezelfde avond nog maakte ik dan een tekening naar aanleiding van dat gesprek en die werd dinsdagochtend al vroeg door de copy-auto gehaald. Zij zag die hele tekening nooit vooraf. En donderdags maakte zij vanuit haar aantekeningen pas haar versje. Zo hebben we dat jarenlang gedaan voor het Rotterdamse en het Amsterdamse Parool, waarvoor ik trouwens ook dikwijls direct ter plaatse “op de steen” tekende. Op een gegeven moment krijg je, als je iemand zo goed kent, een “nose” voor de essentie van haar verhaal, of haar gedicht. Ze vertelde me eens dat ze iets wilde schrijven over een gemeen meisje en haar hond. Ik riep: “Hou maar op, want ik zie die tekening al.” Ik kon het hoogtepunt vaak al haast voorspellen; dat zijn van die dingen die je intuïtief gaat aanvoelen. Je hebt dan toch iets van elkaar overgenomen: de wijze van denken. Als ik voor haar iets tekende ging het vanzelf direct de “crazy” kant op. Gelijkgestemde zielen, denk ik. Ik zei eens: “Annie, we hadden moeten trouwen.” Waarop zij antwoordde: “Twee van die gekken samen, dat was niks geworden...” Annie heeft vroeger zelf ook getekend en kan misschien daarom met ontzettend veel plezier naar andermans tekeningen kijken en er heerlijk om lachen. De excessen, het ongewone in tekeningen, daar houdt ze van. En dan het schaap Veronica, dat vrouwtjes-schaap met van die naar binnen gekeerde oogjes, daar lachte ze zich gek om. Ze zei altijd: “Dat schaap ben ik natuurlijk zelf, die dominee is mijn vader en die dames Groen zijn de mevrouwen die bij mijn moeder vroeger op “jour” kwamen.” Die combinatie van twee dames, een dominee en een schaap, waarvan iedereen zich in die tijd afvroeg hoe dat in elkaar stak, was eigenlijk heel satirisch bedoeld, maar ook heel scabreus! Ik heb voor Annie eens getekend hoe dat nu echt zat, zo van de dominee in bed met de dames Groen en met het schaap enzo. Nou, ze vond het prachtig, maar heeft het alleen aan Carmiggelt durven laten zien en het daarna in een kist opgeborgen. Het zijn teksten waarom wij ons in het cabaret gek hebben gelachen, met een humor die wel typisch Hollands moet zijn; haast onvertaalbaar. Volwassenen kunnen lachen om de dubbelzinnigheden - en het zit er vol mee - en de kinderen lezen de letterlijke versie en merken daar niets van. Dat is zo knap van haar. We hebben Het schaap Veronica dus ook in het journalistencabaret opgevoerd. Annie het schaap en ik de dominee. Er we zijn er een keer bijna in gebleven toen Annie haar pak achterstevoren had aangedaan, dus met de “Schwanz” aan de voorkant en vanuit de schapekop die ze al op had steeds maar vriendelijk vroeg: “Jongens, wat is er toch?” Een énige tijd was het. In haar teksten komen kinderen er meestal goed af - in mijn tekeningen ook - maar de volwassenen zijn dikwijls creaturen. Als je voor kinderen tekent moet je op hetzelfde moment even kind zijn. Dat klinkt natuurlijk pathetisch en aanstel- | |
[pagina 36]
| |
lerig, maar het is waar. En je moet er gewoon lol in hebben. Annie vindt het ook leuk om een gedicht bij een reeds bestaande tekeningGa naar eind3. te maken. Zo is bijvoorbeeld beertje Pippeloentje ontstaan. Zij maakte haar tekst bij mijn tekening van een soort Russisch beertje dat pap zit te eten uit een nap. Ja, Annie is een van de leukste mensen die we de laatste eeuw in Nederland gehad hebben.’ Praten met Wim BijmoerGa naar eind4. over Annie Schmidt, over de cabarettijd en het tekenen is een fascinerend gebeuren: alsof je op een knop drukt en dan een warme douche van kostelijke anekdotes, knappe imitaties, citaten en gedichten over je heen krijgt. En die warmte en dat plezier in mensen is ook zichtbaar in zijn tekeningen bij Schmidts kindergedichten, Het schaap Veronica, Abeltje en de cabaretteksten. Zijn pentekeningen zijn haast een grafische vertaling van Schmidts geest: hij is de eerste tenor die haar liederen schijnbaar moeiteloos grafisch vertolkt en zijn tekeningen vertonen in hun humor en sprankelendheid, een sterke synchroniteit met haar werk. Daarbij is hij een uitstekende tekenaar met een intuïtief gevoel voor een speelse vlakverdeling en compositie, hetgeen ook altijd heeft geleid tot mooie omslagen voor haar boeken. Zijn figuurtjes diedelen en golven speels over het blad en geven in hun hartverwarmende argeloosheid een warme noot aan de dialoog met Schmidt, waarin hij misschien wel eens wat van haar cynisme ‘wegtekent’. Bijmoer is in zijn tekeningen de verteller naast de tekst die in zijn werk dezelfde vitaliteit vertoont als de auteur. Wanneer hij koningen of prinsessen creëert, is het duidelijk dat hij geniet van hun aankleding en dat dan de decor- en kostuumontwerper die hij daarnaast ook altijd is geweest, in hem loskomt. Illustreert hij daarentegen haar teksten voor volwassenen, zoals cabaretteksten, dan is zowel zijn lijnvoering als stemming ingetogener en toont hij zich wat meer de tekenaar van de tijd waarin ze ontstonden, de vijftiger jaren, en verwant aan collega's uit die periode als bijvoorbeeld Charles Boost en Eppo Doeve. Maar wie Schmidt zegt, denkt meestal ook meteen aan Jip en Janneke en daar hoort dan direct de naam Fiep Westendorp bij. Deze beroemde boeken-kleuters begonnen hun leven als feuilletonfiguren op de kinderpagina van Het Parool en danken waarschijnlijk ook een deel van hun bekendheid aan de - voor die tijd zeker - verfrissende afbeeldingen die Westendorp van hen maakte. Ze heeft ze van het begin af aan vanuit een geslaagde simplicity geconcipiëerd, een bewuste vereenvoudiging van de vorm, die behalve in het werk van Dick Bruna in Nederland zijn weerga niet vindt. Deze silhouetjes van Jip en Janneke met hun geprononceerde wipneuzen en kordate houdinkjes vertonen een eigenzinnige homogeniteit en hiermee heeft ze een consequente eigen vormentaal ontwikkeld. Omdat ze | |
[pagina 37]
| |
het bewegingspatroon van kinderen (en dieren) zo goed voor ogen heeft, kan ze enigszins abstraheren en deformeren tot die heel persoonlijke composities en toch direct bij de jonge beschouwer overkomen. Hetzelfde geldt voor de hen omringende attributen, die ook al niet te lijden hebben onder haar wijze van tekenen. Hoewel dit humoristische werk toch wat koeler, minder zonnig, wat afstandelijker en wat meer op de vorm gericht lijkt dan dat van Bijmoer, past ook haar stijl uitstekend bij de verhalen van Schmidt. Het is ook qua sfeer heel ander werk dat ze te illustreren kreeg. Je kunt er tégen of ervóór zijn, als beeld blijven haar figuren in al hun eigenzinnigheid onuitwisbaar op je netvlies kleven en haar onverslijtbare creaties overtuigen jonge kinderen nog vrijwel altijd. Als ze zich zo vanaf de zeventiger jaren ook op het illustreren in kleur gaat toeleggen, blijft ze toch haar eigen stijl trouw. Dan verdwijnen echter de zwarte figuurtjes en wordt de illustratie voller, beweeglijker en minder een ‘vignetje’ naast de tekst, zoals bij de eerste boeken. Ze wordt wat anekdotischer en maakt bewust gebruik van de kracht die kleuren naast elkaar kunnen oproepen, om een accent in de tekening te leggen (Floddertje, Pluk en Otje). Ook wordt het kolderieke element in haar werk steeds belangrijker. Na Bijmoer heeft Westendorp ook op een gegeven moment nieuwe illustraties voor Het hele schaap Veronica gemaakt. Nodig? Verstandig? Geslaagd? Hier stuiten we op het onderwerp van het opnieuw illustreren van een bestaande tekst door een andere illustrator, die dan moet opboksen tegen de voorgaande beelden waarmee een andere tekenaar het lezerspubliek eerder heeft gevoed en soms zelfs een hele generatie lezers. Dit verschijnsel zal zich bij Schmidt regelmatig voordoen. Opvallend is dat bij de commerciële teksten van Schmidt zoals Prélientje (van Persil) gekozen werd voor Fiep Westendorp als visueel begeleider van de boodschap. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de gemakkelijke toegankelijkheid van haar werk voor een groot publiek; haar tekeningen doen het net als die van Bruna eveneens goed in de ‘merchandising’, op bijvoorbeeld kinderschorten, tasjes enzovoort. Westendorp behoort evenals Bijmoer tot dié illustratoren die ook illustratief ontwerper zijn en een sterk gevoel voor compositie en paginabeheersing hebben. Mede hierdoor heeft ze waarschijnlijk van het begin af aan al zulke knappe omslagen gemaakt (Kroezebetje, Een zoentje voor Jip en Janneke). In een interview met Ruud Gortzak in De VolkskrantGa naar eind5. vertelt ze over haar samenwerking met Schmidt: ‘We hebben eenzelfde soort humor. Als Annie iets in het hoofd had, dan belde ze me op en zei: “Ik ga dit of dat doen.” Met die gegevens ging ik tekenen en het bleek alras dat we zonder de letterlijke tekst met elkaar konden wer- | |
[pagina 38]
| |
ken. Als ik de dingen af heb, ga ik ze aan haar laten zien en vraag haar of zij ze goed vindt, want het gaat toch in de eerste plaats om het verhaal. Er is voor mij altijd een belangrijk punt en dat is: voorkomen dat je juist dàt moment tekent wat de schrijver als hoogtepunt te vertellen heeft. Stel dat er in een verhaal iemand in een put moet vallen, dan moet je dat nooit tekenen. Teken je dat wel, dan breek je de spanning bij de kinderen. Dat moet niet. Ze moeten uit het boek lezen wat er gebeurt, dat moeten ze niet op het plaatje zien.’ Een standpunt dat illustratice Mance Post ook altijd hanteert tijdens het illustreren. Zij werd gevraagd om tekeningen te maken voor een serie leesboekjes, geschreven door Annie Schmidt, Waaidorp; alledaagse verhalen gesitueerd in een wat prozaïsche nieuwbouwwijk met mensen in allerlei maten en soorten. ‘Ze hadden voor deze schoolboekjes een tekenaar nodig die niet speciaal grappig was. | |
[pagina 39]
| |
De tekeningen moesten er zo gewoon mogelijk uitzien en beslist niet karikaturaal zijn. Als tekenaar “vertel” je mee aan de beginnende lezertjes, je helpt bij een soort didaktiek van zo'n leesmethode. Schmidt is een echte teamworker. Ze weet wat ze wil, maar is heel soepel.’ Mance Post schept in zachte introverte potloodstrepen en in voorzichtige tinten een vrijblijvend realistisch en vriendelijk wereldje naast de zinnen van Schmidt. Het is zichtbaar dat ze zich wat betreft allerlei details - of het nu een wieg, marmot, brommer of een baby is - goed gedocumenteerd heeft, gekeken naar de werkelijkheid. Die tekeningen doen dan wat realistischer, doortimmerder aan dan andere, die al in het hoofd of in de hand zaten. Zoals bekend maakt ze veelvuldig gebruik van de om haar heen levende kinderen, soms ook haar modellen, die ze op papier weer wat anoniemer maakt. Doordat ze niet zo'n uitgesproken krachtige, beeldende klank produceert, slaagt ze er in heel toegankelijk voor een groot en jong publiek te tekenen, dat waarschijnlijk niet gauw de lieve baby-tekeningen bij het spannende verhaal van de geboorte van Basje uit zijn schoolleesboek zal vergeten. In de ruim dertig jaren dat Schmidt voor kinderen schreef, hebben nog andere belangrijke Nederlandse kinderboekenillustratoren wel eens een tekst van haar geïllustreerd. Zo tekende Jenny Dalenoord al een aantal malen een nieuwe omslag voor het door haar geïllustreerde Wiplala (uit 1957), dat nog steeds met de oorspronkelijke, wat silhouetachtige tekeningen uitgegeven wordt. Ook zij maakte ze na telefonisch contact met Annie Schmidt in afleveringen voor het, helaas ‘overleden’, kindertijdschrift Kris-Kras. Wie het omslag in kleur van de zestiende druk vergelijkt met de tekeningen in het binnenwerk, ziet dat Jenny Dalenoords illustratieve talent constant is blijven groeien. Ook de tekenaar Carl Hollander, die we misschien in eerste instantie associëren met Pippi Langkous of met De kleine kapitein van Biegel, heeft zijn partij mogen meeblazen in het Schmidt-ensemble. Waarschijnlijk omdat zijn vitale tekenpen met de herkenbare vormgeving zich leent voor het neerzetten van gekke wijfjes en katten, kreeg hij in de zeventiger jaren de kans om voor Minoes en Heksen en zo zijn gewassen pentekeningen en omslagen te maken. Wanneer in 1980 de virtuoze The Tjong Khing zijn illustraties bij Abeltje (uit 1953) maakt, lijkt het wel of hij met zijn licht vervreemdende, uiterst knappe tekeningen iets anders met haar tekst doet dan zijn collega's. Is Bijmoer ‘het broertje’ van Schmidt en Westendorp de visuele crea- | |
[pagina 40]
| |
tor van de eigenzinnige figuurtjes en daarbij Schmidts rechterhand, The Tjong Khing weet het geheel wat naar zijn hand te zetten en maakt van een Schmidt-tekst een beetje een ‘The-boek’. In grafisch opzicht is het beslist een zeer geslaagd boek, al zullen dertigers misschien wat heimwee krijgen naar het Bijmoer-Abeltje uit hùn kleutertijd. En ook al maakt tekenaar Jan Jutte nog zo'n lekker Engels en goed getekend knuffelbeertje van Pippeloentje-want ook hij is beslist een illustratief talent van de tachtiger jaren om in de gaten te houden - toch zien voorlezende ouders misschien nog liever hun eigen wat logge, gemoedelijke Bijmoer-Pippeloen terug. Een grafische generatiekloof, dus. Wie benieuwd is geworden naar wat haar illustratoren nù bij haar gedichten tekenen, moet zijn ogen maar goed de kost geven in de rijk geïllustreerde bundel Ziezo (Querido, 1987): daar staan ze allemaal weer in, met oud en veel nieuw werk. Met als extra verrassing een aantal schitterende tekeningen die Schmidt-debutant Peter Vos maakte bij onder andere Stekelvarkentjes wiegelied, Het wielewalenweeshuis, De Kibbeltjeskat en Duifies. En voor deze uitgave blijkt onder de dames-illustratoren Fiep-Mance-Jenny ook onderlinge telefonische ruilhandel geweest te zijn. F.: ‘Ben jij goed in ezeltjes?’. M.: ‘Nee, daarvoor moet je bij J. zijn.’ Veel geweldige tekenaars, illustratoren dus, naast SchmidtGa naar eind6.. En zo voelen ze zich zelf meestal ook, náást haar en wat dienend ten opzichte van de tekst. Of zoals Wim Bijmoer zegt: ‘Bij Schmidt had je een aanvullende plaats; àlles reikte ze je aan, àlles zat er al in. Want ook zonder illustraties zijn de versjes al zó sterk, dat je je als illustrator vaak afvroeg: Is die vent nou nog wel nodig?’ De tekenaars van Annie M.G. Schmidt blijken zich vermoedelijk uit bescheidenheid ten opzichte van haar grote talent meestal niet voldoende bewust te zijn van de grote kracht van hun èigen werk naast het hare: de tekeningen! |
|