en hebben geluisterd tot het sensationele einde toe. (Uit: Van schuitje varen tot Van Schendel)
‘Het bijzondere van juffrouw Boerlage was dat ze haar lezers ook Dik Trom en Pietje Bell gunde. Boeken moesten leuk en lekker zijn, als het maar geen lorren waren. Strips kwamen er niet in. In alle bibliotheken stonden de boeken toen nog in magazijnen, maar bij ons was er een open uitlening. Het was belangrijk dat kinderen zelf graaiden, vond Boerlage, als ze tenminste eerst hun handen hadden gewassen! Ze kregen ook een grote vrijheid. Ze hoefden niet stil te zijn, mochten hun eigen gang gaan en moesten alleen een beetje rekening met elkaar houden. Als in een gezin. Er kwamen veel volkskinderen, schatjes, maar ze waren arm en vies. De werkloosheid bracht echte, stinkende armoede. Dat hele spul stond buiten voor de deur te wachten en vaak rook je ze al op straat. Vooral op regenachtige dagen, dan gingen de klompen uit en dan kwam de stank hun al vooruit.’
‘In die leeszaal zijn mijn ideeën over kinderen en boeken gevormd, door eindeloos observeren. Lezende kinderen zijn zo boeiend. De manier waarop ze ondanks de vreselijkste herrie totaal in hun boek verdiept zijn, zal mij altijd bijblijven. Ik hield van mijn vak. Er zat een echte schooljuffrouw-kant aan. Ik las veel kinderboeken en vond het dan prettig daar met kinderen over te praten, om iets door te geven van wat ik zelf leuk had gevonden. Eigenlijk deed ik toen precies hetzelfde wat ik later met schrijven ben gaan doen. Naar de kinderen toegaan en zeggen: luister eens naar me, ik heb je zoiets moois te vertellen. Gek, dat bedenk ik nu pas.’
‘Er waren ook vervelende dingen, hoor. Aan catalogiseren had ik de pest. Al dat vreselijke gedoe met punten en komma's. En dan had je nog iets heel moeilijks: de annotatie. In veertig woorden moest je een boek typeren. Dom gepriegel. Ik haatte dat. Maar ja, juffrouw Boerlage was zelf heel pietepeuterig èn ze was kaartengek. We hadden eindeloos veel van die bakkies, waar we steeds weer kopieën voor moesten tikken. Onzin, mompelden wij wel eens, maar inspraak bestond toen nog niet en wat Boerlage zei moest gebeuren. Nooit kon je tegen haar op. Ze was een reuze personality en een egocentrische doordouwster. Je moet bedenken dat het zo'n andere tijd was.
Ze was echt een “meisje Boerlage”, met een Liberty-jurk aan en een zuster die het huishouden deed. Vaak lag ze in haar kamertje op de divan en dan moesten wij voorlezen uit nieuw verschenen kinderboeken. Hou maar op, ik hoor het al, was het vaak na tien bladzijden. Ze schreef ook op die divan. Was eindeloos bezig met het vastleggen van haar ideeën over boekbeoordeling en wilde een heel levenswerk schrijven, geloof ik. Maar dat ging allemaal moeizaam en tobberig. Lees eens voor, zei ze dan. Nee, dat is niet goed. Hoe zou jij dat zeggen? Eigenlijk kon ze dus niet lezen en ook niet schrijven (schaterlach). Maar ze had zoveel liefde voor haar werk en ze was een autoriteit, ook voor buitenstaanders. Die raadpleegden haar in psychologische kwesties, wanneer een kind bijvoorbeeld absoluut niet wilde lezen.
Op haar manier was ze toch ook een soort moederfiguur voor ons. Ik weet nóg wanneer ze jarig was. Vijftien mei. Dan namen we altijd aardbeien voor haar mee, ook al waren die op dat moment niet te betalen.’
In 1940 deed Annie Schmidt de zgn. ‘directeurscursus’, een opleiding voor leidinggevende functionarissen, die werd gegeven aan de Koninlijke Bibliotheek in Den Haag. ‘Dat was nog in de prachtige oude K.B. op het Voorhout. Heerlijk was het om daar te werken, met die schitterende collectie. Vooral over naslagwerken leerde je zoveel. Er gebeurde wel iets vreselijks. Er mocht natuurlijk absoluut niet gerookt worden tussen al die kostbare boeken, maar ik moest nou eenmaal m'n leven lang een sigaret tussen mijn vingers hebben. Toen werd ik betrapt door Greve, een secreet van een man die door iedereen werd gehaat, en ik moest van de cursus af. Ik schreef een smeekschrift naar Brummel en kreeg als straf de opdracht om een bibliografie te maken over haardracht door de eeuwen heen. Wat heb ik daar op gezwoegd: haren vanaf de oude Egyptenaren tot nu. Ik maakte er zelfs een prachtige omslag om heen en had er nog het liefste een lok van mijn eigen haar bij gedaan. Zes weken ben ik weggeweest. Idioot? Het was toch je brood. Je baan hing er van af.’
Annie Moerkercken van der Meulen, een collega en medecursist in Den Haag: ‘Wij werden daar de “juffrouwen directeur” genoemd. 's Ochtends deden we samen de post, aanvragen van bibliotheken uit het land. Zus wist altijd alles. Ze had zo'n geweldige belangstelling, voor wijsbegeerte bijvoorbeeld. Greve was geïrriteerd over haar, waarschijnlijk omdat ze vaak te laat kwam. Hij wilde haar ook voor haar examen laten zakken, maar toen heeft Brummel volgens de verhalen gezegd: ‘Wat moet je dan wel voor iemand zijn om te slagen?’
In november 1941 solliciteert Annie Schmidt naar de functie van leeszaaldirectrice in Vlissingen. Louise Boerlage schrijft een warme aanbevelingsbrief:
‘... Zij heeft zich bij allen in onze Leeszaal zeer bemind weten te maken. Zij is werkzaam en vlug; ze is trouw en heeft vaak getoond op spontane wijze zelfs zeer veel over te hebben voor dit werk, dat haar hart heeft... Naast vele begaafdheden heeft zij de gave uitstekend literair aan te voelen en heeft er bijzonder slag van in een paar woorden het essentiële uit een boek aan de lezer voor de leggen.’ De aanleiding tot de sollicitatie is het ontslag van een joodse collega. Deze weet het nog precies:
‘Boerlage was overvoorzichtig. Die vond dat je je moest houden aan wat de overheid van dat moment voorschreef. Ik moest maar wat achteraf blijven en me niet te veel laten zien. Zus was moedig. We konden altijd bij haar terecht, mijn man en ik, als we bijvoorbeeld een nacht ergens moesten slapen. De avond toen we weggingen zijn we ook nog bij haar geweest. Ik herinner me haar als bescheiden, haast schuchter en reuze behulpzaam. Ik moest eens een radiolezing houden. Dat durfde ik helemaal niet, maar