altijd gedaan sinds ik echt serieus bezig ben. Dat begint op het moment dat ik voor Het Parool ging schrijven. Tot die tijd waren het maar Sinterklaasrijmen, gewoon een beetje proberen wat je kan. Pas toen ik het schrijven als een vak ging beschouwen, als iets wat ik voortaan wou gaan doen, werd ik serieus. Dat was na de oorlog.
Maar uw debuut dateert van 1938?
Ook daar zit mijn moeder achter. Die vond dat ik mijn gedichten moest opsturen ‘omdat ze mooi waren’. De hoofdredacteur, Roel Houwink, reageerde heel positief: ik moest nog maar eens wat sturen, maar mijn tweede vers werd afgewezen en toen was de animo meteen minder. Ook dat was voedsel voor mijn minderwaardigheidsgevoel. Mijn droom was verstoord. Ik kon het toch niet zo mooi als Marsman of Slauerhoff. Dus waarom zou ik dan doorzetten? Het merkwaardige is dat ik toen niet op het idee ben gekomen dat er ook zoiets als ‘light verse’ bestond. In Nederland hadden we een Piet Paaltjens en de Schoolmeester en in het buitenland Tucholsky en Heine, al werd er toen ik als negentienjarige in Duitsland was, al heel denigrerend gedaan over die ‘smerige jood’. Alweer zo'n dubbele situatie die niet bevorderlijk was voor mijn zelfvertrouwen. Maar ik had kunnen weten dat er een lichtvoetiger soort lyriek bestaat waarop ik door had kunnen gaan.
In hoeverre heeft de behoefte aan lezen, aan verhalen en misschien ook de drang tot schrijven te maken met prikkeling van de fantasie?
Er was vroeger een slogan in de bibliotheek: als je leest, leef je duizend levens. Dan kan je uit je eigen werkelijkheid stappen in een andere wereld, zodat je niet je eigen vervelende leven hoeft te leiden. Dat je eruit kan, uit die zogenaamde realiteit. Ik ben altijd het meest geboeid geweest door sprookjes, ook sprookjes voor grote mensen zoals Watership Down of The Hobbit. Realistische romans wil ik alleen maar lezen als ze een waas van poëzie hebben, als ze de idee boven de werkelijkheid zetten. Maarten 't Hart kan ik lezen en liefhebben zoals Wolkers, omdat ze aan de banaalste realiteit een enorme glans geven. Dat is voor mij literatuur. En dat heeft niets te maken met vluchten voor die werkelijkheid, maar met de manier waarop mijn fantasie werkt. In een liedje heb ik ooit geschreven ‘achter elke muur is een andere muur’. Dat is de grote mensen wereld. Terwijl in de kinderwereld achter elke muur een eenhoorn is of een bietebauw. Die kinderwereld heb ik kunnen vasthouden. Op die manier wil ik leven, lezen en schrijven. Het geeft iets van hoop, verwachting, avontuur, verwachting vooral.
Neem nou Minoes, dat is toch zuiver het resultaat van het toelaten van je fantasie. Toen ik nog in Berkel en Rodenrijs woonde, hadden we een grote tuin met een poes die dikwijls onder de seringeboom liep en dan druppeltjes op zijn staart kreeg. Dat kon ik zo navoelen: heerlijk om een poes te zijn. Fascinerend idee. Als je er dan over gaat schrijven, komt er vanzelf een plot. De ideeën voor je werk komen vanzelf als je ze maar toelaat. Schrijven is het blootleggen van de innerlijke waarheid en dat heeft niets met de werkelijkheid te maken.
Na haar mislukte middelbare schooltijd was er eerst sprake van een notariaatsstudie in Den Haag, een cursus steno en typen bij Schoevers, een paar jaar au-pair in Duitsland, eerst bij adellijke dames in Hannover (de dames Groen uit Het schaap Veronica), daarna bij een socialistische familie met allerlei radicale, anarchistische ideeën. Maar uiteindelijk kwam zij terecht in de bibliotheekwereld. ‘Vooral aan de tijd bij juffrouw Boerlage in de Wijde Steeg heb ik goede herinneringen. Dat was een jeugdbibliotheek en daar kon eigenlijk veel meer dan in Vlissingen. Het was enig werk, heerlijk, een brug zijn tussen kinderen en boeken. Kunnen zeggen: “kijk hier eens naar, neem dit eens mee, luister eens”, weten wat een kind wil, voorlezen, uitleggen waar een boek over gaat. Al die weetgierige kinderen en een hele bibliotheek vol boeken. Ik kan het nog missen en heus niet omdat ik zo'n kindervriendin ben, maar om een brug te zijn tussen kinderen en boeken.’
Na haar opleidingstijd kwam Annie M.G. Scmidt toen in Vlissingen terecht, waar zij in de oorlog directrice was van de leeszaal. Over die oorlog praat ze niet graag, al is het wel de verbindingslijn naar de Parool-tijd. ‘Ik had een versje geschreven in het illegale Parool en toen die na de oorlog bovengronds ging, hadden ze iemand nodig voor de documentatie. Zo ben ik er ingerold. Bij het verzet ben ik op een tamelijk ongelukkige manier actief geweest. Via Zeeland liep een vluchtweg en daar kon je bij helpen door persoonsbewijzen te jatten uit tassen e.d. Dat heb ik samen met een assistente gedaan. Die persoonsbewijzen werden dan doorgegeven aan een contactpersoon die ze bij joden bezorgde. Later bleek die vluchtweg allang verraden.’
Bij Het Parool kwam vrij snel, via het cabaret De Inktvis, haar talent bovendrijven. Wim Hora Adema is thuis eens komen kijken naar allerlei kinderversjes. Zij vond dat die zo geplaatst konden worden. ‘Zo is mijn schrijfcarrière eigenlijk begonnen. Vrij spoedig daarna wou ze ook verhaaltjes hebben voor de kinderpagina. Dat werden Jip en Janneke-verhalen. Die zijn in buitengewoon journalistieke omstandigheden tot stand gekomen: op de redactiekamer te midden van telefoons, schrijfmachines en schreeuwende mensen, maar ik schreef ze soms binnen een half uur.’
‘Natuurlijk zullen mijn eigen herinneringen aan Ot en Sien daarbij een rol gespeeld hebben, maar dat was zeker niet bewust. Het moesten voorleesverhaaltjes zijn voor kleuters en uit mijn leeszaaltijd weet ik nog dat kleuters het allerliefste horen over wat ze zelf kunnen meemaken. De gewone dagelijkse dingen als boodschappen doen, aan de hand van moeder ergens naar toe gaan. Ik heb toen twee buurkinderen bedacht en gewoon verteld wat ze zoal konden beleven. Kinderen blijken die verhaaltjes nog steeds te waarderen, ondanks het feit dat er veel veranderd is. Ze vinden er nog steeds herkenning in, geruststelling, grap-