Renate Dorrestein
Ik heb in Amerika heel wat nieuwe vrienden gemaakt: de bagel, de donut, de brownie, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Dit is het land van het eeuwige smekken en kauwen; op straat, in de bus, in de lift, overal malen kaken en knisperen papieren zakken. Het gezegde ‘Zo Amerikaans als applepie’ verraadt het reeds: een natie die zich karakteriseert via voedsel moet wel de ganse dag knagen en bikken.
Het behoeft dan ook geen verbazing dat zelfs de sector liefdewerk-oud papier zich hier via etenswaren materialiseert. Waar in Nederland de padvinders voor een hoger doel noest aan een heitje voor een karweitje gaan staan en schoolkinderen door weer en wind trekken met kinderpostzegels, hebben we hier koekjesdag van de Girl Scouts. Door heel Amerika rennen dan kleine meisjes met grote dozen koek rond om fondsen binnen te halen voor de padvinderij. Ik kocht een doos, denkend aan met meel bestoven akela's en kliederende kabouters in de gezellige keuken van het honk - maar dat waren Oude Wereld-gedachten, want de volgende dag stonden er foto's in de krant van het koekjesbakken: in een fabriek stortten de kleine meisjes tonnen meel in een kolossale deegmachine en verderop rolden op een lopende band de eerste miljoen peanutbutter cookies langs. Het gaat hier allemaal genadeloos groot.
Groot is niet alleen de verscheidenheid aan etenswaren voor welks gegil: ‘Koop mij! Eet mij!’ ik vruchteloos mijn oren tracht te sluiten, groot zijn ook de porties. Een standaard hoeveelheid popcorn is een emmer, een doorsnee steak hangt in de lengte en de breedte over de randen van het bord heen, een boterham heet pas belegd als er vier verschillende kazen, worsten, jams en zuurkolen op gestapeld zijn, een gemiddeld ijsje is een toren van zo'n negenenvijftig bolletjes, ter afronding bestrooid met nootjes, overgoten met chocoladesaus en bekroond met slagroom. Van al het hier genoemde, haast ik mij te zeggen, bestaat ook een dieet-uitvoering: je drinkt geen gewone Pepsi, maar Diet-Pepsi, wat betekent dat je er twee maal zoveel van kunt nemen, voor dezelfde calorieën.
Ademloos word ik er van.
Het is door dit klimaat van onmatigheid dat ik laatst eindelijk begreep waarom succesvolle Amerikaanse boeken bijna zonder uitzondering dik zijn. Een doodenkele keer sluipt er per ongeluk een werkje van tweehonderd pagina's de Top Tien in, maar de meerderheid van de enthousiast ontvangen en goedverkopende titels bestaat uit wat ze hier liefkozend fat books noemen. Toen ik de afgelopen maanden nog op zoek was naar de verklaring van die voorkeur voor omvangrijke werken, probeerde ik tevergeefs een antwoord uit mijn studenten te wringen. De little darlings begrepen mijn vraag niet helemaal. ‘More value for your money,’ zei een tenslotte schouderophalend. Het punt was natuurlijk: die lui zwoegden zelf allemaal aan een epos van achttienhonderd pagina's. Ze hebben stuk voor stuk een onuitputtelijk talent voor het oppompen van hun materie: hier nog een paar sub-plots erbij, daar nog een handvol extra personages, en nog een laag worst en nog een laag jam. Ik houd veel van uitpuilende boeken, maar hier staat mijn verstand bij stil. Omgekeerd vervul ik hen met even grote verwondering. Op hun universiteit en naar hun weten in het gehele universum ben ik de enige creative writing docent die niet de vertrouwde eis stelt dat ze per semester zoveel honderd pagina's produceren. En dat de kwantiteit van hun produktie niet per definitie een gunstige invloed heeft op hun eindcijfer vinden ze helemaal vals. Raar vrouwtje, zie ik ze vaak denken, maar ik houd stand, niet uit koppigheid, doch voor De Kunst. Toen de little darlings me niet bevredigend konden antwoorden, ging ik een tijdje zitten denken dat Amerikaanse boeken zo dik zijn omdat Amerika zo groot en complex is. Een contemporaine roman die in de States speelt moet wel omvangrijk zijn omdat-ie anders nooit echt en overtuigend over het leven hier kan gaan. Dik krijgt aldus de connotatie van waarachtig - en waarachtigheid wordt hoog aangeslagen in de letteren: wat de fictionele droom ook
behelst, het moet allemaal wel waarschijnlijk en levensecht lijken, want anders verliezen we op pagina zeven reeds onze belangstelling. Zo wordt dik via waarachtig een waarde-oordeel: dik is goed en volgens de wet van het vice versa zal dun dus wel betekenen dat we met minder kwaliteit te maken hebben. Natuurlijk zijn er schrijvers zoals Raymond Carver die aan deze dans ontspringen, maar we hebben het over de grote meerderheid en niet over de uitzonderingen die de regel bevestigen. We hebben het over bossenkappers van het formaat van Norman Mailer: dik als positief waarde-oordeel, dik als integraal element van de Grote Amerikaanse Roman. De schrijver als Girl Scouts-koekjesbakker dus, niet per zuinig onsje maar per mud.