Renate Dorrestein
Vaak ben ik een rieneet. Soms ook een rannadda, meer soep valt er voor de meeste Amerikanen niet van mij te koken. Je merkt dan toch hoezeer je gehecht bent aan je eigen naam. ‘Er zit een A in,’ verzucht ik, ‘een mooie, heldere, open A,’ en dan gaan we met z'n allen een tijdje trekkebekkend klanken zitten uitstoten, waarna ik rieneet of rannadda blijf.
Nu wil het ongeluk dat je naam hier om de haverklap vereist is. Zelfs bij de aankoop van een schoenveter moet je melden hoe je heet en wordt dat in grote boeken genoteerd, want wie schrijft die blijft. Om de complicaties binnen het aanvaardbare te houden, blaf ik altijd maar mijn achternaam, waaraan aanmerkelijk minder verknald kan worden. Die wordt dan herkenbaar door koffieshops en snackbars geschald als mijn broodje gereed is, en zo blijven alle betrokken partijen redelijk gelukkig.
Maar wat goed is, is vergankelijk. Aan deze overzichtlijke situatie kwam dan ook een einde toen ik laatst mijn haar liet knippen, na daartoe telefonisch een afspraak te hebben gemaakt. Bij het betreden van de kapsalon vroeg men mij hartelijk: ‘Wel Doris, how would you like your hair today?’
Waarom weet ik niet, maar je gaat dan niet omstandig staan uitleggen dat je niet Doris Stein heet - ik vond dat in ieder geval van een zeurderigheid waartoe ik mezelf niet kon zetten. What's in a name en al die dingen meer. Maar tezelfdertijd werd ik door een zekere schichtigheid bevangen: ik gaf me voor iemand anders uit! Zometeen kwam er iemand binnen die mij kende en dan viel ik door de mand. Of misschien bestond er wel een echte Doris Stein die mij zou ontmaskeren. Ik zat niet lekker.
Misschien daardoor viel mijn haar heel anders uit dan ik het meestal wil hebben.
Als een brandnieuw persoon verliet ik de kapsalon. Ik ving onverwacht mijn spiegelbeeld op in een etalage - en ik zag met mijn eigen ogen dat het waar was: ik was een kruising tussen Doris Lessing en Gertrude Stein geworden. Hier was niets nadeligs tegen in te brengen. Ik ging naar de expressobar, bestelde een cappuchino en zei zonder haperen dat ik Doris heette. Voor het eerst in acht maanden hoefde ik mijn spelling niet toe te lichten. Het leven was, kortom, een feest.
Ik kocht een grijs mantelpak met zwart fluwelen manchetten. ‘Voor bij mijn nieuwe haar,’ loog ik tegen mijn studenten, die mij nog nooit anders dan in een spijkerbroek hadden gezien. But rieneet, prevelden ze, but rannadda, dat is toch niets voor jou? Hoe waar. Maar het was geknipt voor Doris.
In mijn eigen ogen dan, want de droom werd wreed verstoord toen op een dag de jongen die mijn cherrycoke klaarmaakte, vrolijk vroeg: ‘As in Doris Day?’ Wel verdikkeme - voor geen goud! Ik was toch zeker het Amerikaanse melkmeisje niet?
Van die Doris moest ik af, maar iets zei mij dat ik niet te ver moest gaan; als ik de waarheid te zeer geweld zou aandoen, zou het verkeerd met mij aflopen. Dorothy leek nog de beste oplossing. Zoals in Dorothy Parker. Het werkte goed in de praktijk, en mijn haar begon trouwens ook alweer uit te groeien.
In dit stadium herinnerde ik me ineens dat er een jaar of twaalf geleden in Amerika een boek was verschenen dat Life Swapping heette en behandelde hoe twee vrouwen tijdelijk van leven en identiteit hadden geruild. Ik aarzelde toen niet lang om dat intrigerende idee over te nemen, ik ruilde voor een week met een Belgische journaliste. In dat stadium van mijn leven had ik zeven katten en een musicus, zij een hond en een verslaggever van Tros Aktua. Zij kwam in Haarlem wonen en nam daar mijn huishouden, mijn vriendinnen, mijn werk en mijn garderobe over terwijl ik in Leuven hetzelfde deed. We konden achteraf niet zeggen dat het eenvoudig of zelfs maar leuk was geweest. Reeds na een dag hadden we, ondanks alle voorbereidingen, besloten dat we elkaars bestaan haatten, maar bovendien wierp deze operatie veel te veel verwarrende vraagtekens op over de validiteit van het eigen bestaan. Ook moesten we na afloop bekennen dat we ons beiden veel zorgen hadden gemaakt over hoe de ander het deed in ons leven. Ze was toch niet in alle opzichten beter gebleken, verstandiger, aardiger, handiger, gezelliger?
Handenwrijvend herinnerde ik me deze hele kwestie, want nu had ik immers het best uit twee werelden: mijn eigen leven plus dat van Dorothy, zonder ooit gekweld te worden door de vraag of mijn eigen bestaan achter mijn rug om misschien werd verziekt terwijl ik Dorothy was. Het enige punt was dat ik al snel zo'n hekel aan die naam kreeg. Het was wel waar dat ik nooit meer werd verbasterd en, zeker zo belangrijk, nergers meer onmiddellijk bekend was als interessante buitenlander met wie iedereen meteen grote gesprekken wilde aangaan, maar bij de naam Dorothy rees meer en meer een personage op dat ik niet wilde zijn. Een soort Tilly. Ook zo eng. Of Helga.