Peter Swart
Misdaadliteratuur
‘Voor wie het vak ter harte gaat’
Wie beschikt over een actief geweten, wie de grote levensvragen niet heeft uitbesteed aan derden, en wie bovenal vertrouwt op persoonlijke verantwoordelijkheid als leidraad voor het individu in de westerse samenleving heeft het helemaal niet makkelijk. Maar hij staat daarin gelukkig niet alleen: Vincent Veldkamp, bewierookt televisiepersoonlijkheid en hoofdpersoon van Aad van den Heuvels boekdebuut De Verdwijning worstelt ook met deze materie.
Het gemis van Veldkamp, die op de fraaie omslag van het boek als het ware van achter zijn typemachine vandaan gesleurd lijkt, wordt pas evident wanneer een administrateur van het televisiebedrijf waar hij voor werkt geen bevredigende verklaring kan vinden voor zijn afwezigheid, en daarom aan de bel trekt.
Collega's - van vrienden is al helemaal geen sprake, of het zou Theo Weber moeten zijn - houden het erop dat het hectische Hilversumse bestaan Veldkamp teveel is geworden, en dat hij zich voor een tijdje heeft teruggetrokken. Na enkele weken, als de roddelpers de gretige berichtgeving van de eerste dagen na de verdwijning niet langer kan prolongeren met nog meer verzinsels, slaat de aanvankelijk betoonde tolerantie van de direct-betrokkenen om in ongegeneerde onverschilligheid. Hij was een vakman, maar nu is hij weg. De politie, die door Van den Heuvel niet met overdreven veel vakbekwaamheid en doortastendheid is toegerust, raakt bij het onmiddellijk ingestelde onderzoek al snel het spoorbijster. Men komt niet veel verder dan te vrezen voor een ongeluk.
Anna, de aantrekkelijke vrouw die zich bekendmaakt als Veldkamps laatste vriendin, benadert Weber eerst telefonisch en later ook fysiek, en weet hem aan te zetten tot een zoektocht. Weber, enerzijds gecharmeerd van de dame, en anderzijds nieuwsgierig op een manier die meer te maken heeft met journalistieke belangstelling dan met persoonlijke betrokkenheid, gaat door de knieën en belooft zich te zullen inzetten voor het opsporen van Veldkamp. De reeds geaccepteerde opdracht krijgt nog een professioneel ruggesteuntje als omroepbaas Koos de Vries - práchtig getypeerd in zijn sluwe berekenende afwegingen! - er na enig geharrewar mee accoord gaat dat Weber geholpen door een cameraman aan het onderzoeken slaat. Indien de kort tevoren nog zo razendpopulaire Veldkamp inderdaad boven water komt betekent dat Nieuws van het soort dat men in Hilversum graag zelf als primeur presenteert.
Naar verluid zou De Verdwijning oorspronkelijk als filmscenario bedoeld zijn geweest, en ‘min of meer toevallig’ in boekvorm verschenen zijn. Afgezien van het feit dat een boek nooit toevallig een boek wordt, terwijl ook nooit erg duidelijk is wat men zich moet voorstellen bij het gegeven dat iemand plotsklaps tot de ontdekking komt een boek te hebben geschreven, is het zeer verheugend dát het een boek geworden is. Want Van den Heuvel demonstreert op overtuigende wijze te kunnen schrijven (in leesbaar en trefzeker geformuleerd Nederlands waarin ruimte is voor nuances waar ook collega's de vingers bij kunnen aflikken), heeft een plot bedacht die er wezen mag, en vertelt en passant onder de oppervlakte van het avonturenverhaal ook nog het relaas van de gewetensnood van een begeesterd journalist, één en ander gelardeerd met waardevolle en behartenswaardige uitspraken over het dilemma van de vakidioot die als uiterste consequentie van de beleden principes moet kiezen tussen werk en ideaal. Op de kaft van het boek staat vermeld dat we hier te maken hebben met een roman; het boek wordt niet als misdaadroman gepresenteerd. En inderdaad, met de inhoud die algemeen aan de term roman wordt meegegeven in het achterhoofd lijkt deze benaming op zijn plaats. De Verdwijning is ‘een in prozastijl geschreven verhaal van betrekkelijk grote omvang, waarin lotgevallen en meest ook karakter, respectievelijk karakterontwikkeling beschreven worden’, terwijl de setting in omroepland kan worden gezien als ‘een bepaald milieu’. Zo staat in de dikke Van Dale, en zo wordt het in het onderwijs door docent aan leerling en student doorverteld. Een al te strikt vasthouden aan deze definitie levert echter over het algemeen niet veel toegevoegde wijsheid op, slechts een houvast om een boek in een bepaalde hoek in te delen voor wie daar behoefte aan heeft. Het waarde-oordeel dat in de ogen van velen
geruisloos gekoppeld wordt aan een geslaagde toetsing op literair gehalte is al een stuk minder zinvol. Het is niet voor niets dat Jef Geeraerts - die naam maakte als literair auteur voordat hij misdaadromans begon te schrijven - gevraagd naar het bedoelde onderscheid vorig jaar in een interview verzuchtte: ‘Kun jij mij een definitie geven van wat literatuur is?’
De veelgehoorde klacht van sommige misdaadauteurs dat hun werk niet voor vol wordt aangezien kan alleen goed worden begrepen als men inziet dat deze roep om erkenning zijn oorsprong vindt in een vergelijking van het eigenwerk met op voorhand als superieur ervaren werk van anderen, literatuur dus. Dát is echt, dát is goed, dat is pas echt goed, en de rest is dientengevolge minder. De discussie over de vraag of het schrijven van een misdaadroman niet minstens evenveel vakmanschap van