Bzzlletin. Jaargang 15-16
(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Emöke Bosch-Ablonczy
| |||||||||||||||||||||||||||||
Historisch overzichtHet gros van de vertalingen is een produkt van de laatste twintig jaar. Vlak na de oorlog worden alleen enkele populaire schrijvers als Jo van Ammers-Küller en Piet Bakker vertaald. In de jaren vijftig beperken de genationaliseerde uitgeverijen zich tot het publiceren van Multatuli, Anne Frank en ‘de grootste Nederlandse schrijver van onze tijd’, zoals het literair tijdschrift Nagyvilág Theun de Vries in 1959 noemt. Tussen 1952 en 1977 verschijnen maar liefst vijf romans, een dramawerk en twee verhalen van De Vries in het Hongaars. Zijn roman Een spook waart door Europa krijgt zelfs twee recensies in Nagyvilág - ofschoon een aanzienlijk deel van de vertalingen het tot op heden zonder bespreking moet stellen- één in 1957 naar aanleiding van de Nederlandse uitgave en een tweede in 1961 na het verschijnen van de Hongaarse vertaling ervan, samen met de twee andere delen van de trilogie 1848. In de eerste recensie wordt ‘de brede stroom van epische rijkdom en de monumentale historische achtergrond’ geprezen.Ga naar eindnoot2. De recensent toetst het werk aan de criteria van het socialistisch realisme, en Theun de Vries wordt niet te licht bevonden: ‘(...) het is geen doelloze opsomming van gebeurtenissen, maar een historisch authentieke en evenwichtige bundeling van verschijnselen en hun essentie, die met een compacte dramatiek en tegelijk dichterlijk wordt beschreven. De schrijver streeft niet naar een extensieve, spectaculaire volledigheid, maar naar een intensieve weergave van de drijvende krachten van de geschiedenis.’ Wel merkt de criticus op: ‘Het is jammer dat de schrij- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ver soms meegesleept wordt door zijn rijke, beeldende fantasie. De symbolische beelden zijn dan geen middelen meer tot een levensechte en dichterlijke weergave, maar mechanische herhalingen die een doel op zichzelf worden (...)’. In de tweede recensie geeft criticus László Illés een samenvatting van de inhoud.Ga naar eindnoot3. Hij is onder de indruk van de boeiende vertelwijze en zegt het boek haast in één ruk uitgelezen te hebben. Hij waardeert de schrijver ook om de levensechte uitbeelding van Marx en Engels, evenals die van hun tegenstanders. De Hongaarse vertaling van een andere roman van De Vries, Het meisje met het rode haar wordt ook besproken in Nagyvilág.Ga naar eindnoot4. Naast de marxistische zienswijze en de eenduidige partijdigheid van de schrijver prijst de recensent de karaktertekening van de personages en de constructie van de roman. Daarbij tekent hij nog op: ‘Een van de meest kenmerkende kwaliteiten van De Vries is zijn lyrische stijl.’ De politieke dooi in de loop van de jaren zestig maakt - mondjesmaat - ook de publicatie van andere dan socialistisch-realistische werken mogelijk. De leus van partijleider Kádár ‘wie niet tegen ons is, is met ons’ blijkt niet uitsluitend voor binnenlands gebruik bedoeld; het opent ook de poorten voor de westerse literatuur, al is het maar op een kier. Tussen 1965 en 1969 verschijnen in Nagyvilág enkele gedichten van Jan Elburg, Ed Hoornik, Viktor van Vriesland, Pol de Roy, Paul van Ostaijen, Hugo Claus, Jan van Nijlen, Daan Boens en Jos Vandeloo, evenals verhalen van Elsschot en Mulisch. De behoefte om een meer dan incidenteel beeld te kunnen vormen van de Noord- en Zuidnederlandse poëzie resulteert in twee bloemlezingen. In 1965 verschijnt de bundel Németalföldi költók antológiája, bevattende ‘de parels’ van de Hollandse, Vlaamse en Friese poëzie vanaf de middeleeuwen tot en met de twintigste eeuw. Antal Sivirsky, die al tientallen jaren in Nederland woont en een kenner is van zowel de Nederlandse als de Hongaarse literatuur, schrijft over deze bundelGa naar eindnoot5.: ‘István Bernáth heeft uitstekende Hollandse en Vlaamse gedichten bijeen gezocht’. Hij voegt er echter aan toe de keuze te persoonlijk en niet voldoende representatief te vinden. De recensent heeft bezwaar tegen het aandeel van de Friese poëzie, die hij naar verhouding oververtegenwoordigd vindt (31 pagina's van de 254). Wat de thematiek van de gedichten betreft mist hij de religieuze en mystieke lyriek. Hij schrijft dat de invloed van de bijbel op de Nederlandse poëzie alleen in negatieve zin merkbaar is door de keuze van anti-clericale gedichten. Wel prijzenswaardig vindt hij dat de samensteller niet in de val van het folkloristische is gevallen; dat zee, dijken en schaatsen geen overdreven aandacht krijgen. Over de vertalingen is hij goed te spreken wat betreft metrum, ritme, en klank. Hij mist echter de semantische overeenkomst bij enkele gedichten en hij staaft zijn mening door het geven van voorbeelden. De tweede bloemlezing, Flamand lírai antológia, bevat uitsluitend Vlaamse poëzie uit de negentiende en twintigste eeuw en verschijnt bijna gelijktijdig met een bloemlezing van Franstalige gedichten uit België. De beide bundels met ‘Belgische’ poëzie worden samen besproken in Nagyvilág.Ga naar eindnoot6. De recensent schrijft: ‘De Franstalige poëzie is vrij bekend in ons land, namen van grote kunstenaars rond de eeuwwisseling als Maeterlinck en Verhaeren klinken niet vreemder voor ons dan die van de meeste grote Franse, Engelse of Duitse dichters (...). Over de Vlaamse poëzie wisten we echter tot nu toe nagenoeg niets.’ Van de bijna zestig dichters die in de bundel vertegenwoordigd zijn, noemt hij Guido Gezelle, Karel Jonckheere en Jan van Nijlen met name. Zij maakten de meeste indruk op hem, vooral de laatste ‘die narratieve, evocatieve en meditatieve elementen met aforistische formuleringen combineert in het teken van het enigszins groteske.’ In 1972 verschijnt een dichtbundel van Karel Jonckheere en ook in Nagyvilág komen enkele gedichten van hem uit. Begin jaren zeventig publiceert Nagyvilág enkele verhalen van o.a. Wolkers (‘Dominee met strooien hoed’), Geeraerts (‘Water’), Blaman (‘Vader, moeder en zoon’), Heeresma (‘Een dagje naar het strand’). Toch blijken ze de Hongaarse critici nauwelijks bereikt te hebben, getuige de recensie van Miklós Vidor over de in 1976 verschenen bloemlezing van Nederlandse prozaïsten.Ga naar eindnoot7. Hij schrijft: ‘Wij bevinden ons in een pijnlijke onwetendheid wat de Nederlandse literatuur betreft. Na Multatuli en Heijermans leerde de Hongaarse lezer alleen de geëngageerde Theun de Vries kennen. De verhalenbundel Félbemaradt mennydörgés vult waarlijk een leemte, en niet alleen in literair opzicht maar ook wat betreft de maatschappelijke vragen en het alledaagse leven in Nederland.’ De recensent schrijft geen oordeel te kunnen vellen over de keuze van de verhalen door gebrek aan materiaal dat ter vergelijking zou kunnen dienen. Hij vindt in elk geval dat de keuze veel variatie biedt, zowel wat de maatschappelijke oriëntatie van de schrijvers als de vertegenwoordigde literaire stromingen betreft. Maria Dermoût (‘De danseres van koper’) doet hem aan Katherine Mansfield denken; het verhaal van Beb Vuyk (‘All your yesterdays’) acht hij een van de beste van de bundel door de schokkende dramatiek en het ingenieus hanteren van de tijd. Gerard Reve's ‘De ondergang van de familie Boslowits’ is hem te gedetailleerd, maar ‘Het tillenbeest’ van Wolkers noemt hij ‘een aangrijpend meesterwerk in het klein’. De schrijver weet in een korte episode een hele periode te belichten, schrijft hij. Het andere verhaal van Wolkers - de opnieuw vertaalde - ‘Dominee met een strooien hoed’ en Camperts ‘Een reis naar Zwolle’ vindt hij wat bleker, vooral in vergelijking met ‘Het lek in de eeuwigheid’ van Hermans dat ‘een met filmische werkwijze opgebouwd uitstekend verhaal is’. De recensent prijst de realistische ‘Traan op ijs’ van Theun de Vries, die de maatschappelijke oorsprong van de kwalen het best weet bloot te leggen. De werken van Belcampo (‘Het hardnekkige verlangen’) en van Koolhaas (‘De trechter’ en ‘Een gat in het plafond’) wekken bij hem alleen ‘een gevoel van groteske curiositeit’. Wel sterk vindt hij ‘De verdwenen horlogemaker’ van Vestdijk en nog meer de verhalen van Hamelink (‘Horror | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vacui’ en ‘Een opgehouden onweer’) waarin de schrijver met weinig woorden en een strakke constructie een heel klemmende sfeer weet te scheppen. Ook het dagblad Népszabadság (8-12-1977) brengt de bundel onder de aandacht van het Hongaarse publiek. De alleen met zijn initialen aangeduide recensent F.R. stelt als vraag: ‘Kunnen en mogen we gemeenschappelijke kenmerken zoeken in een bundel die een zo geschakeerd beeld toont?’ Het specifiek Nederlandse meent hij te ontdekken in de thema's en in de ijver van de schrijvers om verouderde opvattingen en cynisme te bestrijden. Naast de verhalenbundels krijgt de Hongaarse lezer gelegenheid om een aantal romans en novellen te leren kennen. In 1976 verschijnt de vertaling van Het reservaat van Ruyslinck en Telemachus in het dorp van Marnix Gijsen, in 1977 Het raadselrijk van Theun de Vries en in 1978 Vestdijks Rumeiland. In een recensie over het laatste vergelijkt István Kristo Nagy Vestdijk met André Malraux en Joseph Conrad.Ga naar eindnoot8. Evenals romans van hen is Rumieland avontuurlijk, maar voor de aandachtige lezer heeft de schrijver veel meer dan een boeiend verhaal in petto. ‘In dit boek gaat het in wezen niet om het avontuur, de liefde of de maatschappelijke verhoudingen; de autuer worstelt met de vragen van het bestaan en de zelfverwezenlijking,’ schrijft de recensent. Hij heeft waardering voor het psychologische inzicht en het bewuste anachronisme van Vestdijk. Over het laatste merkt hij op: ‘hij schildert een verhaal dat in de achttiende eeuw speelt met de middelen van de romantiek uit het begin van de negentiende eeuw, terwijl hij ook plaats biedt voor de humanitaire idealen en het door Weltschmerz gekleurde scepticisme van de verlichte, liberale romantiek, en doet dit al met een enigszins groteske twintigste eeuwse vervreemding.’ In de tweede helft van de jaren zeventig verschijnen in Nagyvilág gedichten van Van de Waarsenburg, Van Ruysbeek, Gaarlandt, Faverey, Nuis en Overeem. In 1979 komt een aantal Nederlandse werken in de Hongaarse boekhandels terecht, o.a. Het bittere kruid van Marga Minco en Louis Paul Boons Menuet, die in 1980 gevolgd worden door Het gevaar van Jos Vandeloo. De twee Vlaamse schrijvers worden gezamenlijk besproken door Erzsébet B. Juhász.Ga naar eindnoot9. Na een korte samenvatting van de inhoud karakteriseert ze de werken als elkaars tegenpolen: bij Boon gaat het om de innerlijke beroerselen van de menselijke geest - de handeling komt op de tweede plaats - terwijl Vandeloos novelle primair op de handeling gebouwd is. Menuet is een beschouwend, koel observerend en schijnbaar zonder emoties geschreven verhaal; Het gevaar is meeslepend en de elkaar snel opvolgende gebeurtenissen roepen spanning op. Het gevaar wordt ook in het literair weekblad let és Irodalom besproken, tegelijk met vier andere boeken.Ga naar eindnoot10. Recensent Katalin Budai vindt dat het verhaal ‘ondanks het sombere onderwerp niet aangrijpend is’. Naar haar mening is het boek zó zwak, dat het zelfs als lectuur niet voldoet. In de eerste helft van de jaren tachtig groeit het aanbod van zowel de nieuwe als de oudere Nederlandse literatuur. Naast gedichten (Hamelink, Ter Balkt, Faverey, Kouwenaar, Tentije) en verhalen (Mulisch, Meikema) in tijdschriften komen er twee bundels van moderne Hollandse resp. Vlaamse dichters uit en verschijnen romans, o.a. Terug naar Oegstgeest van Wolkers, De Kapellekensbaan van Boon, Het afscheid van Ivo Michiels, Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel en in een nieuwe vertaling Multatuli's Max Havelaar. In let és Irodalom wordt terug naar Oegstgeest gerecenseerd door Zsuzsa Beney.Ga naar eindnoot11. Ze typeert de wereld van het boek als een wereld met twee gezichten, ‘Waar het gezin bescherming gevende liefde en bijbelse hardheid betekent. Het huwelijk: een raamwerk van tederheid en onderwerping; (...) het opgroeien: heen en weer geslingerd worden tussen goede en wrede neigingen.’ De beschrijving van deze wereld schijnt echter volledig objectief te zijn, aldus de recensent. ‘De bijzondere sfeer van de roman komt voort uit de constructie, zoals hij geconstrueerd is, uit de voortdurende wisselwerking tussen tegengestelde emotionele ladingen,’ schrijft Beney. En haar conclusie luidt: ‘Op een stille, haast onbewegelijke manier is dit boek een meesterwerk.’
Ter ere van de Nederlandse culturele manifestatie verschijnt een aanzienlijk aantal boeken in het Hongaars en twee literaire tijdschriften publiceren zowel proza (Buddingh' en 't Hart) als poëzie (Bernlef, Kopland, Bud- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dingh', Deelder, Kouwenaar en Schierbeek). De festiviteiten - en het koninklijk bezoek - zullen ongetwijfeld de interesse van velen opgewekt hebben voor de recent verschenen werken, o.a. de vertaling van De aanslag van Mulisch, Rituelen van Nooteboom en Laatste zomernacht van 't Hart. Mogelijk zal hierdoor de belangstelling voor de al eerder uitgegeven vertalingen ook toenemen, evenals de kennis van de Hongaarse lezer over de Nederlandse literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||
Over de kwaliteit van de vertalingenDe meeste recensenten kennen natuurlijk geen Nederlands, ze noemen dus hoogstens hoe het met het Hongaars van de vertalingen gesteld is. In dit opzicht zijn bijna alle besprekingen positief en de vertalingen worden vlot, soepel, verzorgd of sfeervol genoemd. Een enkele keer komt het voor dat de criticus bij het tegenvallen van een werk veronderstelt dat daar de onhandigheid van de vertaler mede verantwoordelijk voor is, zoals b.v. Budai in het geval van Vandeloo. Die vertaling heb ik niet kunnen controleren, maar wel De Kapellekensbaan van Boon, die eveneens door Béla Szondi vertaald is. Deze vertaling behoort in elk geval zowel stilistisch als semantisch tot de beste. Woordkeus, zinsbouw en sfeer zijn adequaat weergegeven; alleen de typografische eigenaardigheden van Boon zijn niet volledig overgenomen. Szondi verkoos de eigennamen wel met een hoofdletter te schrijven, waarschijnlijk om de leesbaarheid te bevorderen. Nu is de ene schrijver de andere niet: met Vestdijk had Szondi aanwijsbaar meer moeite. Ik teken hier nog bij aan, dat in de kerk de negers niet gemaskerd verschijnen. Dominee Bradshaw, die ik op de 2e Kerstdag horen moest, had ik dit graag willen zien aandoen; maar wellicht had hij hieraan een nieuw bewijs ontleend voor hun bijzondere dierlijkheid.Ga naar eindnoot12. De tweede zin wordt vertaald met: Bradshaw tiszteletest, akit karácsony másnapján kellett meglátogatnom, szívesen láttam volna álarcosan; talán még ezzel is a négerek sajátos állati voltát bizonyította volna.Ga naar eindnoot13. Terugvertaald in het Nederlands treffen we twee wezenlijke veranderingen aan: Dominee Bradshaw, die ik op de 2e Kerstdag bezoeken moest, had ik graag gemaskerd gezien... Vestdijk stelt de vertaler op de proef met zijn lange zinnen, vol uitwijdingen en terzijdes. Szondi is er echter in de meeste gevallen in geslaagd deze goed weer te geven. Zijn fouten vallen in het geheel van de vertaling in het niet; ook in het Hongaars is Vestdijk goed te herkennen. Max Havelaar van Multatuli is tweemaal vertaald na de oorlog: in 1950 door György Faludy en in 1981 door Péter Balabán. Het Hongaars van Balabán is iets soepeler en moderner - naar mijn mening soms te modern: ‘Busselinck en Waterman hebben achter 't net gevist.’ - schrijft Multatali.Ga naar eindnoot14. ‘Busselinck és Waterman lekéste a vonatot.’ - lezen we bij Balabán.Ga naar eindnoot15. Letterlijk vertaald betekent deze uitdrukking: hebben de trein gemist. De vrij figuurlijke nieuwe betekenis ervan komt aardig overeen met de zegswijze bij Multatuli, maar uit de mond van Droogstoppel is het een anachronisme. Zowel in de oude als in de nieuwe vertaling komen enkele onnauwkeurigheden en fouten voor, maar verschillende. Het is merkwaardig dat Balabán, die het werk van zijn voorganger ter beschikking had, fouten maakt die Faludy wist te vermijden. En toch had ik vrede met zodanige terugbetaling. Want door die niet te vorderen, zou men een te wijde deur openstellen voor oneerlijkheid - staat in het orgineel.Ga naar eindnoot16. Balabán kent de uitdrukking ‘vrede hebben met iets’ niet; wel een Hongaarse uitdrukking waarin het equivalent van vrede voorkomt, maar met een andere betekenis. Hij past deze toe in de eerste zin en verandert tegelijk ook de betekenis van de tweede, d.w.z. hij maakt er een incorrecte zin van. s mégis jó ideig békében hagytak azzal a visszafizetés- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sel; mert azzal, hogy nem követelték vissza a pénzt: kitárták a kaput a becstelenség elött!Ga naar eindnoot17. Terugvertaald: En toch werd ik een hele tijd met rust gelaten betreffende de terugbetaling, want doordat ze die niet vorderden, openden ze de deur wijd voor oneerlijkheid. De juiste vertaling van Faludy: s én mégis helyénvalónak tartom a hiány megtérítését, mert ha ezt nem követelnék, lovat adnának a tolvajok alá.Ga naar eindnoot18. De beide vertalingen van Wolkers' Dominee met strooien hoed zijn goed geslaagd; die van Erika Dedinszky is zelfs uitstekend. Ze durft zonodig vrijer te vertalen; haar dialogen zijn levensecht en toch trouw aan het orgineel. Toch kan ook de beste vertaler zich vergissen: ze ziet een ‘mus’Ga naar eindnoot19. voor ‘muis’ (= egér)Ga naar eindnoot20. aan. De andere vertaalster, Anna Tauber, vindt Wolkers soms te sadistisch. Ze hadden zijn ogen dichtgebrand met een sigaret. Van die krab.Ga naar eindnoot21. geeft ze weer met: Levágták az ollóit. A ráknak.Ga naar eindnoot22. (Ze hadden zijn scharen afgesneden. Van de krab.) Het is geen willekeurige vervanging maar een verwijzing naar een eerder beschreven detail in het verhaal; Wolkers kon het ook zo geschreven hebben - maar hij deed het niet. Ze meent af en toe Wolkers te moeten kuisen. Woorden of zinnen die aanstoot zouden kunnen geven, vervangt ze door puntjes of laat ze soms helemaal weg. Van Alles kan, behalve een scheet op een plankje spijkeren, antwoordde hij.Ga naar eindnoot23. vertaalt ze alleen: Minden lehet.Ga naar eindnoot24. (Alles kan) Een andere vertaalster van Wolkers, Judit Gera, laat niets weg uit Terug naar Oegstgeest; hoogstens gebruikt ze eufemismen. Daar kan ik nog best begrip voor hebben, in elk geval meer dan voor het herhaaldelijk vervlakken van Wolkers' bijbels taalgebruik tot modern Hongaars. Ik moet hier wel bij aantekenen dat bijbelkennis zeer schaars is onder de naoorlogse generaties in Hongarije, waar bijbels alleen in een paar kerkelijke boekhandels te koop zijn. Toch is een correcte vertaling van Wolkers onmogelijk zonder kennis van de Statenbijbel en de Hongaarse Károli-vertaling. Dat de vertaalster wel van goede wil is, blijkt uit passages waarbij Wolkers vermeldt een bijbeltekst aan te halen. Die worden als zodanig weergegeven. Beginners onder de vertalers hebben nog een handicap: ze krijgen weinig gelegenheid Nederland in de praktijk te leren kennen. Een verblijf van enige weken maakt het opdoen van een meer dan oppervlakkige kennis van land en volk nauwelijks mogelijk. Gera kent b.v. het begrip ‘school met de bijbel’ niet, ze kan dus Wolkers niet volgen als hij dit op speelse wijze aanwendt: Zodra er een school voor lager onderwijs op gereformeerde grondslag werd geopend haalden mijn ouders mij van de school met alleen maar de bijbel af.Ga naar eindnoot25. Het foutief vertaalde tweede deel van de zin betekent: ... haalden mijn ouders mij van de oude af en ik mocht alleen de bijbel meenemen. De vertolking van Het fregatschip Johanna Maria is een stuk beter geslaagd. Met de terminologie van de scheepvaart heeft Gera minder moeite dan met de tale Kanaäans. Van Schendels stijl is adequaat weergegeven en ook inhoudelijk schort minder aan deze vertaling, al komen er wel vergissingen in voor. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(...) om zich door de noodzaak niet te laten dwingen riep hij Brouwer en zeide hem het timmerwerk te doen en het zeilwerk af te maken als zij weer voeren.Ga naar eindnoot27. De vertaling hiervan luidt: Hogy ne kelljen meghátrálnia, a kapitány hivatta Brouwert, és meghagyta neki, hogy ha megint útra kelnek, ö végezze az ácsmunkát, a vitorlakészítöi teendöket pedig tegye félre.Ga naar eindnoot28. Door de verplaatsing van de bijzin als zij weer voeren krijgt het tweede deel van deze passage een andere betekenis: ... en zeide hem het timmerwerk te doen als zij weer voeren en het zeilwerk opzij te zetten Een heel merkwaardige vertaling is de Hongaarse variant van ‘Paard jagend op buizerd’ van Maarten 't Hart. De vertaalster, Gizella ‘dám, moet zich erg gehaast hebben om het oktobernummer 1986 van Nagyvilág te halen of ze behoort tot de rasechte stadjers die natuurbeschrijvingen maar met mate toelaatbaar vinden. De Nederlandse critici die zich aan dergelijke beschrijvingen van 't Hart ergeren, zouden zeer tevreden kunnen zijn over deze vertaling, er zijn namelijk tientallen overbodige hele en halve zinnen weggelaten. En mocht Maarten ooit een havik voor een buizerd aangezien hebben, voor zijn Hongaarse lezers hoeft hij zich niet te schamen; in de vertaling is zijn fout gecorrigeerd: in plaats van buizerd staat er het equivalent van havik. Er bleef van hem in wezen toch nog meer over dan van Reve in de vertaling van ‘De ondergang van de familie Boslowits’. Het werk van András Török is het minst geslaagde onder de behandelde vertalingen. Niet vanwege weglatingen, maar om stilistische en semantische gebreken. Hij doet het orgineel herhaaldelijk onrecht aan door zijn zinsbouw en zijn woordkeus is vaak te populair vergeleken bij die van Reve. Zijn onvoldoende kennis van het Nederlands blijkt b.v. uit de volgende passage: Geregeld ging ik 's avonds aan en steeds was alles hetzelfde. Het aanbellen, het van het slot draaien van de binnendeur en als ik in de gang trad, was tante Jaanne al weer binnen.Ga naar eindnoot29. n minden este eljártam hozzájuk: ez mindig teljesen egyformán zajlott. Csöngettem, bár az ajtó nem volt bezárva. Mire beértem a hallba, Jaanne néni már ott volt.Ga naar eindnoot30.
In plaats van wat in de tweede zin staat beweert hij: Ik belde aan, hoewel de deur niet op slot zat. Toen ik in de gang kwam, was tante Jaanne daar al. - ofschoon uit het verhaal, uit zinnen die de geciteerde volgen, duidelijk blijkt dat de deur na elke bezoeker angstvallig op slot werd gedaan. In dit artikel kon ik alleen enkele semantische en stilistische aspecten van een aantal vertalingen belichten. Bij een dergelijk overzicht vallen vooral de fouten op, waardoor een enigszins vertekend beeld kan ontstaan. De meeste Nederlandse schrijvers zijn ondanks de opgesomde gebreken herkenbaar in het Hongaars; hun specifieke kenmerken zijn zo niet altijd geheel toch in bevredigende mate bewaard gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse literatuur in Hongaarse vertaling (1945-1986)Door gebrek aan ruimte moet ik hier in plaats van een bibliografie volstaan met het noemen van de Nederlandse titels van prozawerken (wel met inbegrip van ontspannings- en jeugdliteratuur). Wat betreft de dichters en de bloemlezingen verwijs ik naar het artikel.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|