Bzzlletin. Jaargang 15-16(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Sándor Kányádi Gedicht Die avond Die avond leek de lucht net een hals over kop ontruimde stad, waar de radeloze vluchtelingen zelfs de lichten hadden laten branden. Terwijl slechte tekenen nog nergens te zien waren geweest, pas tegen de ochtend verschenen de eerste verkenners voorzichtig na elkaar aan de horizon; een paar linies zachte schemering. Toen kwamen de legers in gang. Uit het noorden, oosten en westen rukten ze op - naar het zuiden toe. De booglampen van de Melkweg doofden één voor één, de Grote en de Kleine Beer helden opzij als gestrande trams. Daarna werd het helemaal donker. De lucht werd bezet door de wolken, die de staat van beleg uitriepen. Maar iedereen was al weg. De vrije plundering werd uitgeroepen. De troepen, tot dan toe gedisciplineerd in gelid, begonnen als waanzinnigen te roven: ze sloegen en sloopten, vernielden de waterleiding, gooiden de ramen in, smeten de brandende kandelabers naar buiten. De machteloze woede dat er niemand te vinden was, maakte hen bezeten. Was er maar een onderduiker geweest, een verzetsstrijder, een vrouw, of desnoods een baby die ze tegen de muur hadden kunnen smijten, maar nee, niemand. Ze sneden de kussens stuk, ze sneden de dekens stuk, en toen, dagen later, omdat er niets anders op zat, hebben ze de vrede uitgeroepen. En nu is het vrede. Het sneeuwt. (1964) (vert. Wim Swaan) Vorige Volgende