Bzzlletin. Jaargang 15-16(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Sándor Csoóri Gedicht Meisjes met meloenen Vermoeid en een beetje aanstellerig gaan ze de berg op. Op hun tot schouderhoogte geheven handpalmen meloenen: honingbollen van zoetheid, geplukte Zonnen. Rest hun slechts zóveel van het voormalige Eden? toen zij nog kriskras door de velden zwierven en blootvoets grote, vlezige bladeren vertraden? Hun rokken zijn doorzichtig als water, doch breken, als water, het zicht. Zij komen uit de rumoerige garenfabriek, op de spoel van hun lendenen wikkelt zich de wereld, blikken van bomen, geel katoen van zonnestralen en de niet te verscheuren begeerte van mannen. Het is dwaas, maar opeens krijg ik dorst van mijn tenen tot mijn voorhoofd- Dwaasheid, maar opeens doemt de zee klotsend voor mij op, in haar kam huist machtige muziek- en dit alles om hen, die ik niet eens bemin, slechts zie, als naamloos vuur, trippelende vogels. Hun schouders bestralen mij als radium onder de glazen wolken van augustus. Ik zal het moeilijk krijgen met deze herinnering als ze de golvende trap opzweven. Ze laten mij de zomer na, de gloeiende vormen van het heelal en de verovering van hun zon-torsende handpalmen. (vert. Henry Kammer) Vorige Volgende