Gyula Illyés
Gedicht
In de sneeuw
Tijdens de sneeuwval klonk opeens een harde
donderslag, en bliksem flitste door de lucht -
Bliksem bij sneeuw? - De ruiterknapen hieven
een lied aan, nauw hoorbaar zweefden de ijle
tonen van zigeunervedels ons tegen-
Wellicht door het splijtend wolkendek, vanwaar
't licht als van ochtendlijk koffiehuis straalde?
Ik luisterde, wachtte en neuriede mee
en hoorde opnieuw toe: 'k wist dat ik droomde,
maar toch: waarvam kende ik deze streken?
Dit lanschap, dit vermoeide lied, dit bleke
volk, het verlangen om te sterven in 't hart!
de bedwelmende wens om onder te duiken,
te vluchten, als God de Vader je zijn zorg
- je lot dus - als een teugel in de nek werpt?
Wogoelië! Tussen Konda en Sosva,
land van vorst, honger, woeste afgoderij,
waar, in de kam van de wind, in het oerwoud,
als men op honderd mijl één mens vindt, 't is veel -
Wenend verhief ik mij in de stijgbeugels.
En ik viel weer terug, de paarden, stijgerend,
als ging 't op huis aan, joegen voort (hun hoeven
zakten nauw'lijks in de sneeuw). Als over 't dak
der schuimende zee wij vlogen, de scherpe,
snijdende en fluitende dood tegemoet-
Noot van de vertaler: Wogoelië = land der Wogoelen, in hun eigen taal Manjsi genaamd. Dit volk, dat qua taal nauw verwant is aan de Hongaren, woont thans ten oosten van de Oeral, langs de rivier de Ob en de zijrivieren daarvan. Samen met de Ostjaken (Chanti) en de Hongaren (Magyar) vormen zij het volk der Oegriërs, dat oorspronkelijk (tot ca. 500 v.Chr.) tussen de knie van de Wolga en de Oeral woonde. Dat gebied is de bakermat van het Hongaarse volk. Aangezien de cultuur der Wogoelen nog veel overeenkomst vertoont met de oorspronkelijke Oegrische cultuur, geeft dit gedicht van Illyés uitdrukking aan nostalgisch verlangen naar de bakermat van het Hongaarse volk en hereniging met de twee broedervolkeren.