Bzzlletin. Jaargang 15-16(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Zoltán Zelk Gedicht Het beroofde land Als een oog met staar verroert zich de herfstlucht al drie dagen lang niet, verregende wind glijdt als een slang door de modder en steekt sissend zijn kop op naar de wrede hemel - droevig ziet een verminkte boom hoe over de roestige velden zijn bladeren vliegen, als de jeugd. Hier loop ik door dit beroofde land, het gras en de bladeren staren mij argwanend aan en fluisteren met elkaar, alsof ze vragen: ken je die? Wantrouwen vergezelt elke stap, 'k durf niet om te zien: misschien schudden de bomen vloekend wel hun takken achter mijn rug... Alleen de stoppels op 't land staan er onverschillig bij, steeklige weide-proletariërs, voor hen is elk seizoen een dwingeland herfst, zomer. Als blinden op een hoek staan ze onbeweeglijk in de verende tijd, niets te verliezen. Al slaat regen, ze huiveren niet. Op de tast ga ik verder, reeds zinkt de grond als wier onder mij en tevergeefs zoek ik, als dierbare oude gezichten, de ruige kudde heuvels en het frisse groen van het bos - alles om mij heen is oud en gerimpeld, het verval ritselt zachtjes, als perkament. Zo vlucht ik, van mijn gezicht en mond de modder vegend. Vertroostend, om mij te laten vergeten, strijkt de fluwelen nacht op mij neer. Vanachter de bergen kruipt dampend de schemering en breidt zich uit. Langzaam vult de streek zich tot de rand, als een drinkbeker met water. (vert. Henry Kammer) Vorige Volgende