lijke betrokkenheid in de poëzie. In de eerste plaats, dat in vergelijking met (Noord)West-Europa de scheiding tussen de verschillende genres in de Hongaarse cultuur minder strak is. Film, poëzie, proza, essayistiek en journalistiek - het loopt vloeiender in elkaar over. Met de keuze van het het genre ligt de aard van het werk niet geheel vast. Beschouwende gedachten, al dan niet politiek getint, zijn aldus niet strikt gebonden aan essayistiek of journalistiek, maar kunnen ook in de literatuur of in de film aan bod komen, al naar gelang de voorkeur van de kunstenaar, zijn bekwaamheden en zijn stemming. Een mooi voorbeeld is het gedicht ‘Zwart-Rood’ van Sándor Kányádi. In plaats van een journalistieke of wetenschappelijke beschouwing kiest hij het gedicht als vorm om over de volksdans te schrijven. Csoóri kiest er daarentegen meer voor om het belang van de volkscultuur door middel van essays naar voren te brengen.
In de belevingswereld van schrijvers en lezers is er een minder strakke scheiding tussen droombewustzijn en rationeel denken (zie het artikel van Erika Dedinszky in De Tweede Ronde). De poëzie is aanmerkelijk beeldender van aard dan de moderne Westeuropese poëzie. Veel dichters zijn sterk beïnvloed door de volkspoëzie en de volkskunst, zoals Csoóri en Kányádi. Wat ontstaat is ‘een visionair, met metaforen behangen universum waarin ideeën en emoties, zelfbespiegeling en engagement, natuurtaferelen en vrije associaties in één beweging ronddraaien,’ zoals Erika Dedinszky schrijft.
Binnen dit universum kan maatschappelijke bewogenheid een rol spelen, niet als noodzaak, maar als mogelijkheid, niet als een op zichzelf staande stroming, maar als een organisch onderdeel van de Hongaarse literatuur. Dat het bij zowel Kányádi als Petri een rol speelt is eigenlijk toeval - literair gezien zijn ze eerder elkaars tegenpolen. Evenmin zijn het eenlingen: zo kan gewezen worden op het werk van Gyula Illyés (in Nederland vooral bekens als prozaschrijver, onder andere van Het volk van mijn poesta) en van de veel minder bekende, zeer ingetogen schrijvende László Bertók.
In dit verband is het aardig in het kort een vergelijking te maken met ontwikkelingen in de Nederlandse poëzie, even afgezien van de rol die maatschappelijke betrokkenheid speelt.
Over ‘de’ moderne Nederlandse dichter schreef Cyrille Offermans: ‘Hij verzet zich tegen de (zelf)vernietigende scheiding van gevoel en verstand, doen en denken, lichaam en geest, heden en verleden, van natuur en rede uiteindelijk, door niet mee te gaan met het tempo waarmee die scheiding op de spits wordt gedreven. De vooruitgang - die er geen is - probeert hij af te remmen. Hij wil een vertraging van waarneming en handeling om er even buiten te kunnen treden: een faseverschil dat de ontkoppeling van natuur en rede én het idee van hun herstel in een beeld zichtbaar kan maken.’ Het leidt op het moment tot veel semantische, op de plaats balancerende poëzie, waarvan de cyclus Sur place van Hans Faverey zowel qua titel als qua inhoud een goed voorbeeld is.
Ook in de Hongaarse poëzie kan men dergelijke gedichten aantreffen, bijvoorbeeld ‘SF-liefde’ van György Petri. Bij dichters als Csoóri en Kányádi die sterk door de traditionele volkscultuur zijn beïnvloed, zal men niet zo gauw een ‘sur place’ aantreffen. Daar lopen beelden in elkaar over, langs elkaar heen, bewegen vooral. Betekent dat nu dat in hun wereldbeeld (en in dat van hun lezers) natuur en rede minder scherp gescheiden zijn? Het is mogelijk, maar misschien gaat het er eerder om dat ze op een andere manier met die scheiding omgaan. Csoóri schrijft bijvoorbeeld: ‘Langzamerhand zijn we gaan beseffen dat er in onze wereld tussen weten en niet-weten geen wezenlijke kloof bestaat. Met andere woorden: voor de mens van vandaag is de maatschappelijke werkelijkheid even onoverzichtelijk en onbegrijpelijk als vroeger de werkelijkheid van natuur voor onze voorouders geweest moet zijn.’ En elders heeft hij opgemerkt dat men in Oost-Europa het leven nog als lot ondergaat, hetgeen hij koppelt met het verschijnsel dat de poëzie tot de hoofdstroom van de cultuur behoort, in tegenstelling tot West-Europa waar dichtbundels de etalages niet eens halen en poëzie een specialisme aan het worden is.