jacht, visten, en waren alleen in uiterste nood bereid achter de ploeg te gaan staan. Overigens gaven ze alles in bruikleen uit, met inbegrip van Vilma, hun huishoudster. Vilma zou volgens schatting van toen zo'n zestig jaar geweest zijn, nu geef ik haar eerder veertig. Haar zwart geolied haar leek op bedrading, en uit hetzelfde materiaal bestond ook haar bustehouder: de banden en de gespen ervan drukten door haar kleed, zodat we de lijn van dit rose pantser precies konden volgen. Ze had een opwindende boezem, die onze vader waarschijnlijk ook niet onbekend was gebleven. De drie broers maakten tesamen gebruik van Vilma en dit genootschap was alleen, met enige moeite, toegankelijk voor familieleden. Wanneer Gábor, de jongste broer, Vilma op de lange eikenhouten tafel deed neerliggen en Ernö wat stro onder haar hoofd legde, zette onze vader ook zijn tropenhelm op, hetgeen het signaal was dat het ritueel kon beginnen. Mishi, de oudste broer, duwde dan een opgevouwen paardedeken tussen Vilma's stoere dijen en daar plaatste hij dan de ketel op. Het gezelschap bediende zich daaruit van vissesoep.
Vilma, die schitterend kon zingen, heeft ons die nacht versteld doen staan door een maisschoof, die al jaren stond te drogen, zonder enige aanleiding in vuur te steken. Het gebeurde rond middernacht; de broers waren nog niet terug van hun zwempartij in de rivier, waar zij ondanks de muggenplaag steeds weer indoken. Ze lachten om de muggen, die zich tevergeefs verdrongen rond hun reusachtige lichamen en niet door het oerwoud van haar konden heendringen. Toen de brandstapel plotseling oplaaide, klommen zij rap aan land, maar misten in hun haast het grindpad en verzonken tot hun ballen in de modder. Naakt renden zij door het acaciabosje, dwars door het meloenenveld naar hun huis, onderweg luid scheldend op alle heiligen en op een zekere Antal Leppeny, die hun net dat stukje land wist weg te procederen.’
Nu verplaatst zich de geschiedenis naar de stad, waar een nieuwe manier van speuren naar de toedracht van Jamma's dood begint: door middel van fotomateriaal.
‘Jamma ging op zo'n merkwaardige manier dood, dat het was alsof-ie de tijd met zich mee had genomen. De oude Badhuisstraat is overigens ook zo'n merkwaardig geval: in de jaren veertig bleef hij praktisch dezelfde als ten tijde van de eeuwwisseling, of gedurende de Radenrepubliek. Zulke zich tegen het verval taai verzettende huizen kon men nergens in het land vinden. Hun was het beschoren de onverwoestbaarheid van het verval te laten zien. Begin jaren veertig kwam er een jong echtpaar aan in het houten paviljoen aan de Badhuisstraat; zij openden er een fotostudio. Hoewel de man ook Dacó heette, wees niets erop dat hij familie zou zijn. Veel tijd om naspeuringen te doen hadden wij trouwens toch niet; tegen die tijd waren wij al aardig door ons stamvaderlijk erfdeel heen. Wat overbleef was een kerkhof, niet groter dan een stadstuin, vol met leden van de familie ʺrvay Jurkó. In het midden stond een kastanjeboom, daarheen verplaatst vanuit het oude familiebezit in de bergen. Ik bracht mijn tijd door aan het Russische front en mijn zuster sloot zich in Brazilië aan bij een sjamanenbeweging; in haar brieven gaf zij hoog op van de lotverbondenheid tussen ons en de indianen. Intussen stond het paviljoen al sinds jaren leeg: zo noemde men het ronde, boven tot een spits toelopende bouwsel dat bij de eeuwwisseling op een heuveltje werd neergezet en als eerste openbare badinrichting van de stad dienst deed. Later werd het discreet tot bordeel her-ingericht; gedurende de oorlog van 1914-1918 werden hier de soldaten ontsmet, en hier werd ook de moeder van Jamma verhoord voordat zij haar aan een schandpaal bonden op het kerkplein.
Het echtpaar kwam uit het oosten des lands, waar 's morgens mist hangt, ver van onze door zon gestreelde heuvels waar de vijgen rijp konden worden. Het was alsof zij opzettelijk hierheen waren gekomen, in plaats van door toeval. De vrouw fotografeerde alleen kinderen, daar leefden zij van. Intussen trok de man door de straten, verkende geobsedeerd de hele omgeving, en maakte alleen opnamen op grond waarvan men hem gemakkelijk voor waanzinnig, voor een bezeten speurder kon houden, die niet weet wat hij zoekt. Desgevraagd verklaarde hij naar “motieven” op zoek te zijn. De foto's hing hij op aan de muren van het paviljoen; hij wisselde ze urenlang af, alsof hij een bepaalde volgorde of zin wilde achterhalen. Dit werk duurde veelal tot de dageraad en eindigde er meestentijds mee, dat elke foto door een lege plek, een schreeuwend hiaat gevolgd werd. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en star wanneer hij zijn vrouw wakker maakte: “Kijk, Teréz, ergens ontbreekt steeds een grafsteen. Hij moet omgevallen zijn of ik kan hem niet vinden. Het valt niet mee om een kerkhof te wereld te brengen.” Dit was hun privétaaltje en deze woorden leidden telkens naar een kant waar zij de meeste hitte opwekten. Dan vreeën zij met de meest verkwistende overgave, met open ogen tot de laatste seconde, en ook daarna, wanneer de pupil weer tot bewegen in staat is, om weer dragelijk te maken wat de wellust heeft vermoord. De rijzende zon scheen door het raam naar binnen en overstroomde de foto's met zijn licht, als wilde hij ze ondervragen. Op één ervan bedekte een geweldige zwerm duiven het kerkplein; de duiven waren niet te zien, alleen hun schaduw leek ingekerfd in de straatstenen. Op een andere foto lagen, verstrooid tussen het afval in de bedding van een stroom, de wit oplichtende botten van lammeren (de fotograaf had zich ervan vergewist dat het botten van lammeren waren), waar stroken rood crêpepapier op kleefden. Jamma
zou blij geweest zijn als hij deze opnamen had kunnen zien.’
Duiven en lammeren zijn aldus geassocieerd met Jamma. De familie heeft voorkeur voor andere diersoorten, met name paarden, die zij al eeuwen geleden op een veraf gelegen fokkerij hielden.
‘Waarom de fokkerij zo'n slechte naam had weten wij niet meer precies; tenzij we geloof hechten aan het verslag van een reiziger uit Zweden, die onderweg naar Constantinopel de fokkerij aandeed. Deze ooggetuige bericht in verbouwereerde, maar overigens keurige bewoordingen over de volgende scène: Drie “jonge wilden” - één hunner begroette de reiziger in het Latijn - speelden onder het uitsto-