Peter Swart
Misdaadliteratuur
‘Staat er aan het eind van de regenboog een pot met goud?’
Hoe uiteenlopend de reacties van lezers, collega's en critici ook mogen zijn zijn ten aanzien van het werk van Tomas Ross, over één ding moeten ze het wel met elkaar eens zijn: de man schrijft snel, érg snel. Sinds 1980, het jaar waarin zijn thrillerdebuut De Honden van het Verraad uitkwam, verscheen er ieder jaar tenminste één nieuwe titel van zijn hand. Een tweetal daarvan laat zich niet rubriceren onder de kop ‘actuele thriller’. Zo is De Moordmagnaten (1982) een duidelijk geval van een politieroman, en mag Het Verraad van '42 (1983) getypeerd worden als een oorlogsverhaal. Tòch is die actuele thriller Ross' specialiteit geworden. Boeken als De Ogen van de Mol (uit 1981, en op grond van de titel in sommige boekwinkels gerangschikt onder de natuurboeken), Van Koninklijke Bloede (1982) en Het Poesjkin Plan (1984) hebben stuk voor stuk plots die zijn gebaseerd op actuele politieke gebeurtenissen. Door te kiezen voor algemeen aansprekende kwesties als ‘Zuid-Afrika’ of de Lockheed-affaire richt hij zich niet steeds tot hetzelfde, maar wel altijd tot een groot lezerspubliek. Ook het in 1985 uitgekomen Schaduwen uit Gethsemane is daarvan een goed voorbeeld. Met het tot uitgangspunt nemen van de moord op vier Nederlandse journalisten in El Salvador volgt hij de actualiteit op de voet, al zit er een paar jaar tussen het moment van handeling en het verschijnen van het boek. Eind vorig jaar verscheen De Strijders van de Regenboog, en zoals de titel al aangeeft laat Ross (zelf betalend lid?) zich ditmaal inspireren door het prachtige werk van de milieu-activisten van Greenpeace. Het verhaal van het op 10 juli 1985 tot zinken gebrachte vlaggeschip, de Rainbow Warrior, was lang in de publiciteit, en is al in vele boekbesprekingen naverteld. Er vielen bij de
nasleep zelfs koppen (o.a. Hernu), en de hoeveelheid achterhaalde gegevens was indrukwekkend, zowel wat betreft de precisie ervan als wat betreft de stompzinnigheid van de door de Franse geheime dienst gebruikte methodes. Toch kwam natuurlijk niet alles aan het licht, in dat geval zou het publiek waarschijnlijk zijn laatste restje vertrouwen in de politiek hebben verloren. Er blijven vragen onbeantwoord ten aanzien van de omstandigheden en de veroorzakende factoren. In dit kennisvacuüm is Ross gedoken, en zoals te doen gebruikelijk is hij met een oorspronkelijke oplossing bovengekomen. Je zou zijn werkwijze een vorm van veredelde research-journalistiek kunnen noemen, zij het dan dat zijn bevindingen niet in de vorm van artikelen in de bijlage van een opinieblad terechtkomen, maar met toevoeging van gefantaseerde personages en episodes worden omgesmeed tot de plot van een misdaadroman. De aan de werkelijke gebeurtenissen toegevoegde bedenksels moeten bijdragen aan een nieuwe plausibele realiteit. De flaptekst achterop het boek vermeldt de vraag hoe Frankrijk toch zo dom heeft kunnen zijn een actie tegen Greenpeace te ondernemen waarvan op voorhand kon worden voorspeld dat die zou kunnen mislukken. De thriller zelf is op deze vraag het antwoord, aldus de flap. Misschien moet het antwoord eerder gezocht worden in het verlengde van de Franse volksaard, als er zoiets bestaat. Slechts vanuit een onbetwist superioriteitsgevoel als Fransen eigen is, laat zich immers de arrogantie van het plan om de Rainbow Warrior op te blazen aannemelijk maken? Wanneer men superieur is kan er nu eenmaal niets mis gaan. Er is eenvoudigweg sprake van plannen die moeten worden uitgevoerd. Daarom heeft men zich in Parijs nooit afgevraagd wat er te doen stond indien er onverhoopt iets mis zou gaan. Door deze mentaliteit over te brengen op zijn (met name leidinggevende) personages heeft Ross in De Strijders van de Regenboog een hoge graad van aannemelijkheid bereikt, en
wordt het boek levendiger dan waarvoor bij het navertellen van een ‘waar gebeurd’ verhaal gevreesd mocht worden. Evenmin als het Jef Geeraerts gelukte in zijn Sigmaplan een plekje te vinden voor formule-helden Vincke en Verstuyft, is het Ross gelukt een achterdeurtje te bedenken waardoor hij zijn geheim agent Martin Finch van de BVD kon binnenlaten. Mogelijk was de kwestie van de Warrior inderdaad een maatje te groot voor Finch, en trouwens, politieman Paul Barril van de Sûreté Nationale, heeft meer menselijke trekjes dan we van Finch gewend zijn. Het eigenlijke verhaal is in grote lijnen simpel, de versie van Ross is dat niet, daar de aanvankelijk eenvoudige plotlijn zich onderweg fijn vertakt en derhalve steeds meer personages van verschillende partijen en nationaliteiten hun opwachting maken. Voorin het boek treft de lezer dan ook de inmiddels gangbare lijst van personages aan, zodat hij de merken uit elkaar kan houden.
Het is bij dit achtste boek (in ruim zes jaar) van Ross opvallend dat hij de afstand in tijd tussen de tot uitgangspunt genomen actuele politieke gebeurtenis en de datum van verschijning van zijn boek heeft verkleind. Het lijkt alsof hij zich steeds minder op zijn gemak voelt bij het geduldig volgen van de actualiteit. Mogelijk speelt ook de gigantische research-arbeid een rol. Hoe het ook zij, het voor komende zomer aangekondigde nieuwe boek van Ross, Bèta, speelt zich blijkens de korte inhoudsopgave in de toekomst af. Hopelijk zet Ross hierin zijn stijgende lijn wat betreft het neerzetten van ‘round characters’ à la Paul