met zijn ‘vermoeiende simultaneïsme’. Menno ter Braak zag niet in waarom al die uitweidingen over seksualiteit, economische produktiecijfers, sterren, reclame en lezingen over licht en warmte nodig waren. Ze laten de lezer maar ‘tevergeefs wachten op de openbaring van Döblins persoonlijkheid.’ Slechts enkele maanden na de beruchte boekverbrandingen door de Nazi's liet Ter Braak de lezer weten dat ‘dit genre gemengd met mythisch-literair-filosofisch-wetenschappelijke lectuur zonder dat iemand zich benadeeld zou voelen verbrand zou kunnen worden.’ Een schokkende verklaring die nauwelijks gerelativeerd wordt door de toevoeging dat hij dat ‘genoegen’ niet gunt aan fascistische studenten. De hedendaagse kritiek gaat nog zeer zwanger van Forum. Wat zou Carel Peeters bij voorbeeld te melden hebben over de moderne Amerikaanse literatuur? Niets, gelukkig. Hij heeft het te druk met het lezen van een voyeuristische biografie over J.D. Salinger. De vent is nog steeds belangrijker dan de vorm. Het houdt niet op. Het lijkt wel alsof er geen literair-historische ontwikkelingen bestaan. Telkens opnieuw wordt het wiel uitgevonden. Madame Bovary was te objectivistisch en immoreel; Moby Dick te lang, onleesbaar en niet realistisch; Ulysses, USA, The Recognitions, JR, V., Gravity's Rainbow hetzelfde laken een pak. Het postmodernisme is immoreel, vond John Gardner, auteur van de essaybundel On Moral Fiction, omdat het geen modellen, visies of oplossingen levert voor het menselijk gedrag. Hij zag de romancier als een morele reisgids die een ordelijk inzicht in en een normerende visie op de wereld heeft. Techniek en materiaalbehandeling was franje. Of zoals Carel Peeters over Raadsels van het rund van Vogelaar schreef: de
thematiek is zo vreemd nog niet, ‘mits in een andere vorm aangeboden’. (Tirade 270, p. 539) De echo van Ter Braak. ‘History is now’ waarschuwde Ralph Emerson. Het had een uitstekend motto kunnen zijn voor mijn roman De idioot van de geschiedenis, ware het niet dat ik de beginregels van Donald Barthelme's The Dead Father (1975) nóg toepasselijker vond. Barthelme's boek voert een dode maar sprekende vader op. Mijn tekst gaat over een nog levende vader die steeds minder te vertellen heeft te midden van het geweld van de geschiedenis die overal en altijd aanwezig is. Hij wordt een steeds levenlozere schim in een tirannieke tijd, een object dat één wordt met een ander object: zijn motor. Een citaat uit het derde en laatste deel van De idioot van de geschiedenis: ‘Kerst opent de houten deur. De groene Royal Enfield staat levenloos en onbezield in het donker van de garage. Een dood object dat kan doen en laten wat het wil. Niet dat het iets wil, omdat dingen niets willen, alleen mensen, soms. Hij sluit de deur en doet hem op het haakje. Hij tast naar de motor.’ Nu een ‘ander’ citaat, uit V. van Pynchon: ‘Inanimate objects could do what they wanted. Not what they wanted because things do not want; only men. But things do what they do, and this is why Profane was pissing at the sun.’ U ziet: schrijvers zijn niet te vertrouwen. Maar deze werkwijze komt dagelijks voor. Die schijnt modernistisch te zijn. Roland Barthes heeft er prachtige essays over geschreven. Intertekstualiteit, kruisbestuiving van teksten. En de Nederlandse critici? Die zijn allemaal provinciaal. Al dat postmoderne bochtenwerk... schreef Aad Nuis geïrriteerd in de Volkskrant.
History is now, de geschiedenis is nu. Dat betekent dat tijden en plaatsen niet meer in aparte hokjes terecht komen. Alles en iedereen loopt door elkaar. Daar en toen wordt hier en nu. En de mensen zijn acteurs tegen een historisch decor. Zo'n opvatting van de historie schept onbegrensde mogelijkheden voor de roman, zoals blijkt uit het werk van Gaddis, Pynchon en iemand als Tom Robbins (Jitterbug Perfume), een wat meer luchtige Pynchon. Ralph Emerson zei: we moeten als schrijvers Grieken, Romeinen, Turken, priesters, heersers, martelaren en beulen worden. Die verbeeldingen dienen we met onze eigen min of meer verborgen ervaringswereld te verbinden, anders leren we nooit wat.
Zo geformuleerd wordt álle geschiedenis autobiografisch materiaal. Historische beelden worden door de schrijver, en de lezer, verpersoonlijkt.
Thomas Pynchon heeft in zijn boeken talloze uitspraken over geschiedenis gedaan. Ik licht er één uit, die in V. staat:
Misschien heeft de geschiedenis van deze eeuw (...) wel geribbelde plooien in zijn stof, zodat het, als we ons in het dal van een vouw bevinden, onmogelijk is elders weefstructuren of patronen te ontwaren. Maar omdat je in één plooi leeft, neemt men aan dat er andere zijn, afgesloten door golvende tijdkringen die stuk voor stuk belangrijker lijken dan het weefpatroon zelf en iedere continuïteit tenietdoen. Daarom worden we vertederd door de grappig uitziende auto's van de jaren 30, de merkwaardige mode van de jaren 20, de eigenaardige morele gewoonten van onze grootouders. We produceren en bezoeken musicals en men krijgt ons zover dat we een vals geheugen gaan koesteren, een onechte nostalgie over wat zij waren. Bijgevolg verliezen we elk gevoel van een doorgaande traditie. Misschien dat als we op een bergtop zouden leven alles anders was. Dan konden we tenminste zien.
V. speelt in de twintigste eeuw, in de hele twintigste eeuw. Wat er in Pynchons eeuw gebeurt weet niemand precies. Het overzicht is zoek. De personages komen op plaatsen terecht waar ze eigenlijk niet horen. Welke plaatsen? Egypte 1898, Malta 1919 en 1944, Parijs 1913, New York jaren '50, Florence jaren '20. Tijden en plaatsen lijken op jojo's. En de plot van V. is eerder een complot. De personages krijgen paranoïde gevoelens omdat ze maar een klein stukje van de legpuzzel kunnen ontwaren.
V is de graal waarnaar Herbert Stencil - die over zichzelf praat in de derde persoon omdat hij zoveel identiteiten kan aannemen - op zoek is. V is de letter waarachter wisselende woorden en begrippen schuil gaan. Of liever, de graal bestaat niet meer uit één stuk. Is V Stencils moeder? Is het Veronica, Valletta (de hoofdstad van Malta), het mysterieuze land Vheissu, Venezuela, de Vesuvius, Venus? Of is het de apocalyptische V-1, en V-2, waarmee een zekere Karl Mondaugen, een Duitse student aan een technische hogeschool, zich bezig houdt, die later in een andere gedaante opduikt in Gravity's Rainbow, Pynchons V-2?