stelling voor dit onderwerp in een studie die hij publiceerde over deze Oostenrijkse auteur, die misschien niet zo'n groot schrijver is, maar die wel een ervaring van seksuele aard heeft uitgebeeld die nauwelijks ‘abnormaal’ kan worden genoemd in deze zin, dat masochistische, evenals sadistische, en in combinatie sado-masochistische gevoelens beangstigend frequent zijn en bijna in ieder van ons in aanleg voorkomen. Ongetwijfeld is het ook dit besef dat Kossmann ertoe heeft gebracht een dergelijk onderwerp te kiezen.
Op het eerste gezicht lijkt zijn roman een verhaal over iemand met een ‘abnormale’, masochistische, sado-masochistische, aanleg. Maar wat het boek opmerkelijk maakt is vooral dat het Kossmann toch klaarblijkelijk om meer te doen is geweest dan om een ‘case-study’ in de gedaante van een roman. Het is de confrontatie met een veel algemenere tendens dan een zaak van pathologie, en zelfs met een levensgevoel ‘en filigrane’ daarachter.
Zogt is dan ook geen pathologisch geval, al verwijst zijn naam naar de naamgever van de afwijking; Zogt is een gecultiveerd man die, stellig dank zij zijn cultuur, een zelfbeheersing bezit die hem ervan weerhoudt, hoe masochistisch zijn aanleg ook is, ‘te ver’ te gaan.
Maar wat is ‘te ver’? Dat is de vraag die ook Emants al stelde in zijn discussie met de criticus Carel Scharten in De Gids van 1915, toen deze hem aanviel over de ‘pathologie’ van Emants' personage in de roman Liefdeleven. Emants kwam tot de conclusie dat tussen gezond en ziek zijn, tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’, moeilijk een grens is aan te geven.
Wat een schrijver als thematiek aantrekt, is dan ook op zichzelf niet relevant. Kossmann, die een intelligent schrijver is, weet dat. Het stelt hem in staat zijn ‘obsessies’ - en obsessie is wat een auteur tot schrijven dwingt - met schijnbaar flegmatische afstandigheid gestalte te geven, maar dat neemt zijn emotionele betrokkenheid bij zijn ‘obsessie’ niet weg.
Het is deze betrokkenheid die zich in Leo Zogt weerspiegelt. Zogt is zich van zijn seksuele neiging ter dege bewust. Hij doet er in zijn leven herhaaldelijk vrij onschuldige concessies aan. Maar in het perspectief en het bewustzijn van deze anomalie ondergaat hij dat niet als onschuldig. Hij houdt de grenzen wel in het oog, maar hij realiseert zich hoe bewegend die zijn en hoe gevaarlijk men daarop balanceert. Hij had de moord Kunnen plegen, hij kent die vreemde en troebele begeerte, en het is dan ook niet zonder betekenis dat hij zichzelf half bewust in de positie van verdachte manoeuvreert. Zelfs heeft dit m.i. een dubbele betekenis, enerzijds een ‘diepere’ schuldbekentenis tegenover zichzelf, anderzijds op hetzelfde moment de machteloze erkenning van zijn horigheid aan deze neiging.
Maar achter de roman schuilt meer dan de anomalie van Zogt. Het is duidelijk dat Kossmann geïnteresseerd is in het masochisme; maar dat hij er in zijn werk gebruik van maakt, betekent vooral dat dit thema tot zijn materie behoort, tot zijn weg naar een algemenere thematiek. Verschillende personages uit de roman vertonen verwante neigingen, Cornelia Debuk, jeugdvriendin en advocate, Lydia Verburg, haar rechtsgeleerde lesbische vriendin die zelfmoord pleegt, Maria Sanders, die Zogts minnares is geweest en de moeder van de zoon die hij niet wenst en die wordt grootgebracht door zijn broer, en zelfs de laatste vrouw die in het laatste avontuur van Zogt verschijnt, wanneer zijn onschuld wat de moord betreft al vaststaat. Niet voor niets is er met iedereen wel iets aan de hand. Leo Zogt, de dichter, koos ooit voor zijn verzamelde gedichten als motto de regels van Shakespeare:
Kossmann met vrienden op Aegina
Call it not love, for love to heaven is fled,
Since sweating lust on earth usurp'd his name...
Hij weet dat de seksualiteit niet de liefde is en de liefde veelal niet meer dan het substituut, of erger het surrogaat, van het onbereikbare; en dat beide twee van de sterkste drijfkrachten van de menselijke natuur zijn. Daarom kan de abnormaliteit gerelativeerd worden tot iets ‘menselijks’, dat minder schrikbarend is dan in het ‘normale’ verkeer wordt gedacht.
Kossmann heeft niet voor niets aan zijn roman op enkele plaatsen motto's meegegeven die daarop wijzen, bijvoorbeeld waar Goethe zegt dat de natuur in haar abnormaliteiten haar geheimen onthult. Veelzeggender nog is een citaat uit Frank Harris' My Life and Loves, waarin deze opnieuw Shakespeare aanhaalt die van zichzelf zegt dat hij is ‘more sinned against than sinning’.
Dat is geen gedachte van Zogt, het is de projectie van Kossmanns denken over het menselijk leven in het raam van begrippen als seksualiteit en liefde, motoren en elementen van het bestaan. Het beeld dat hij ervan geeft, dat zijn personages ervan hebben, is niet opwekkend; maar het is kennelijk een doorleefde en doorleden realiteit. Hij wil niet ontmoedigd zijn, want het wekt de suggestie dat zich in Zogt een zekere katharsis voltrekt, maar het is tegelijkertijd eerlijk genoeg in de doordringende ondertoon van onoplosbare vergeefsheid.
Bij herlezing is dat wat blijft, en de fouten en onwaarschijnlijkheden liggen, voor zover ze er zijn, zo voor de hand dat ze nauwelijks nog gewicht in de schaal leggen tegenover de ernst en de droefheid waarvanuit het boek geschreven werd.