Willem G. van Maanen
Een man op zichzelf
Vertel eerst eens, zegt Alfred Kossmann als ik hem opzoek, en hij bedoelt niet een verhaal, maar de laatste bijzonderheden over mijn vrouw en kinderen en, als ik zo goed wil zijn, over mezelf. Voor een verliteratuurd man, zoals Alfred (Fred voor zijn vrienden) zichzelf wel noemt, lijkt zo'n uitnodiging een vorm van beleefdheid, maar het is wel degelijk belangstelling, hertelijkheid. De voorstelling van Alfred Kossmann als een man op afstand, gereserveerd, voornaam, gecultiveerd, het prototype van de koele intellectueel, berust op een misverstand. Hij kan het allemaal op zijn tijd zijn maar hij is het niet, of liever: het is hem niet. Het is maar een deel van hem, en niet het belangrijkste. Het zijn eigenschappen of aangeleerde gedragingen die hij gebruikt om zichzelf in stand te houden, en dat gaat zonder enig dramatisch vertoon of anderssoortige poeha, want zucht tot imponeren of welke vorm van aanstellerij ook is hem volkomen vreemd.
Hoe hij zichzelf ziet weet ik niet, maar ik vermoed dat wat hij ziet hem niet opwekt tot wijziging van de aard van het geziene, laat staan van de positie van de ziener, om nog maar niet te spreken van het doen van navraag bij anderen naar waarde of werkelijkheidsgehalte van het model in kwestie. Het is nu eenmaal zoals het is, we zijn er 65 mee geworden, we moeten het ermee doen en we doen het er ook mee. Bij sommigen kan dat de indruk wekken van een zekere mate van eigenzinnigheid; in feite is het onwil tot aanpassing, en het woord onwil is hier geheel misplaatst, omdat het de betekenis van een protest heeft, terwijl er nu juist niets meer valt te protesteren. Kossmann de nonconformist dan? Nog te sterk, en vanwege het voorvoegsel ook te negatief. Fred is, om een karakteristiek van een tijdgenoot van Erasmus aan te halen, een homo pro se, een man op zichzelf. Dat geldt ook voor zijn plaats in de tuin der letteren, maar over de schrijver Kossmann wilde ik het niet hebben, alleen (enkel, zou hij zeggen) over de mens achter de schrijver.
Wat een onzin! Alsof de schrijver niet ook de mens is, alsof er achter de schrijver nog iets of iemand anders zou zitten dan de schrijver. Onzin van dezelfde orde als het verlangen zich of een ander het masker af te rukken om nu eindelijk eens iemands ware gezicht te zien. Of achter dat masker zit weer een masker, of het masker is het gezicht zelf. Fred, tussen haakjes, heeft vele gezichten, want een mens op zichzelf is niet per definitie van hout en iemand die zich niet wenst aan te passen heeft de vrijheid van jas en pet te wisselen, voor zijn eigen genoegen. Situaties genoeg die ik van nabij heb gadegeslagen: Fred in literair gezelschap, Fred in de kroeg, Fred achter de microfoon, Fred op recepties. Receptie in een wit paviljoen in Scheveningen bijvoorbeeld, toen hij de correct geklede minister Cals vroeg waarom hij zijn korte broek niet aanhad, zinspelend op Cals' hopmanschap bij de padvinders. ½ Achter de microfoon, tijdens een paneldiscussie, woedend op Geert van Oorschot, niet om diens wegwerpen van alle romans die hij niet zelf had uitgegeven, maar om het (Freds) glas rode wijn dat hij inpikte na zijn eigen zoveelste te hebben omgegooid. In gezelschap van de Van Vrieslands, in hun huis aan de Weesperzijde, waarbij Vic en Fred elkaar alleen nog in citaten uit de wereldliteratuur toespraken, niet om elkaars belezenheid op de proef te stellen maar omdat het de enige gespreksvorm was waarin ze elkaar misschien nog eens konden verrassen. Fred in de Amsterdamse kroeg ten slotte, Rooie Nelis voor de kenners, waar hij een tijdlang stamgast was, middelpunt van gaande en komende Jordaners die hun verhaal aan hem kwijtwilden, niet in de hoop dat het nog eens literatuur zou worden maar omdat ze een gewillig oor bij hem vonden. Niet een gelovig oor, want geloof is niet Freds sterkste zijde, maar gewillig, zeer aandachtig en op zijn tijd ook zeer kritisch, hetgeen de verteller eerder aan- dan ontmoedigde. Kaarsrecht op zijn stoel, zonder de ander ook maar
enigszins tegemoet te komen in houding, gebaar of accent, kreeg Fred het verhaal in steeds wisselende versies te horen, waarbij het van het aantal ingenomen borrels afhing of het er beter of slechter van werd. Materiaal voor de schrijver? Welnee, daar was het te onbenullig voor, maar wel bracht zo'n zitting hem tot de overtuiging, versterkte die overtuiging althans dat niet de ervaring het verhaal levert maar het verhaal de ervaring, een overtuiging (die we ook bij Max Frisch vinden) die in verscheidene van zijn boeken nader is uitgewerkt. Nog onlangs las ik in het Vrije Volk, waarin Kossmann een wekelijkse kolom heeft, onder de titel ‘Terugblik’ een herinnering aan die Jordaanse periode, en nu was het de schrijver zelf die zijn eigen ervaringen in vijf, zes versies goot, de ene nog smartelijker en ongeloofwaardiger dan de andere.
[Op 24 februari 1972, enkele weken na zijn vijftigste verjaardag, kreeg Alfred Kossmann een ernstig auto-ongeluk. Het heeft hem lichamelijk invalide gemaakt. Hij loopt met een kruk over straat en door het huis. Zijn lezers weten het, want hij heeft het zelf beschreven, het eerst in zijn novelle Laatst ging ik spelevaren uit 1973. Niet meer dan een jaar ligt tussen het ongeluk en het boek over het ongeluk, tussen de ervaring en het verhaal. Dat is kort, maar als de ervaring nu eens bestaat bij de gratie van het verhaal? Dan is een tijdsaanduiding niet terzake. Ik denk overigens dat de schrijver het woord ervaring zou willen vervangen