Nu moet ik zeggen dat ik zulke onderwerpen altijd zowel niet als wel ter sprake wil brengen. Wel om de voor de hand liggende redenen. Niet om drie verschillende redenen: 1. je trekt de aandacht als uitslover, 2. je verstoort de vriendschappelijke, serene sfeer, 3. je kunt jezelf maar half duidelijk maken in de vreemde taal die je als Nederlander altijd in het buitenland moet spreken. Natuurlijk spreek ik heel aardig Engels, ik spreek zelfs redelijk servokroatisch, tenslotte heb ik een half jaar in Belgrado slavische talen gestudeerd, maar als je zo'n heikel onderwerp te berde wilt brengen in het land van opsluiting, dan zou je dat met alle subtiliteiten die je in het Nederlands ter beschikking staan willen doen, maar dat kan dan nooit. Dat kan zelfs, in een internationaal gezelschap, in Nederland zelf niet, want ook dan moeten wij altijd heel beleefd in het Engels, of het Duits, het woord voeren, want wij zijn immers Nederlanders, de erkende taalwonderen van Europa?
Maar goed, ik zei het dan toch maar op mijn onbeholpen wijze in de voertaal Engels, maar denk maar niet dat ik van enige kant steun kreeg. Met name een oude Australische, grijsharige schrijver begon meteen met te zeggen dat we voor zulke onderwerpen niet bij elkaar zaten, dat hij helemaal uit Australië was gekomen om over de toekomst van de roman te discussiëren en nergens anders over, en hij werd daarin met graagte bijgevallen door een goeroe uit India. Ik sputterde tegen dat het toch interessant was om over de toekomst van de roman te spreken met inbegrip van de toekomst van de romanschrijvers, en ik werd wel een beetje bijgevallen door een Deense, en als ik me goed herinner door een Westduitse jongeman, maar dat mocht toch geen naam hebben. Erger was, dat de Joegoslavische gespreksleider voorgaf dat deze kwestie geheel nieuw voor hem was. Over wie ging het dan eigenlijk? Ik moest toen toegeven dat de naam me even ontschoten was, de achternaam begon met een S, dacht ik, en ik legde nog eens uit wat ik me van dat NRC Handelsblad-artikel herinnerde, maar nee, daar was hem niets van bekend, zei hij, de vuile leugenaar. Want zo goed ken ik de intellectuele kringen in Belgrado wel, dat ik weet dat niets hen op het gebied van censuur, gevangen zetting en dergelijke ontgaat, - ze weten het meestal al eerder dan de autoriteiten zelf. Het vreemde is, dat zo'n confrontatie je blijkbaar zeer emotioneert, en nog vreemder is, dat die emotie zich geen uitweg zoekt in je stem (want die trilt niet, die slaat niet over, die gaat niet stotteren), maar in je hand. Terwijl er wat tegenstribbelend gepraat werd over het onderwerp dat ik als een steen in de kalme vijver had gegooid, reikte ik naar het kopje thee dat op een schoteltje op de glazen tafel voor me stond, en merkte al meteen toen ik het een centimeter had opgetild dat ik het beter maar kon laten staan en koud laten worden, want mijn hand trilde als een gek. Net zo erg als de hand van Pierre Janssen, toen
deze vorig jaar in het Broeker Huis voor een man of dertig een lezing kwam houden voor 't Nut, toch geen emotionele gebeurtenis, zou je denken, maar in de pauze moest hij na het een paar keer vergeefs geprobeerd te hebben zijn pogingen staken om het door hem bestelde kopje koffie zonder morsen naar de mond te brengen, want het zat er die avond kennelijk niet in. Dat had ik die middag in Belgrado dus ook, waarbij mijn emotie, veroorzaakt door het aan de orde moeten stellen van een impopulair probleem in andermans taal, nog versterkt werd door het feit dat de kwestie zelf in twijfel werd getrokken door die aardige, autochtone, helemaal niet stokoude of aderverkalkte en daardoor betrouwbaar ogende gespreksleider die van niets zei te weten, waardoor ik te kijk werd gezet als verspreider van indianenverhalen. Op dat moment nam een lange, dertigjarige Joegoslaaf die belangstellend in de deuropening tegen de deurpost had gehangen het woord. Ik zal hem eeuwig dankbaar blijven, want hij zei, in niet al te best Engels (misschien had hij ook eerst moed moeten vatten om het woord te nemen), dat mijn verhaal klopte, er was een student gevangen gezet om iets dat hij geschreven had, en hij noemde ook diens naam die ik nu dus weer vergeten ben. Opluchting en triomf! De gespreksleider haalde toen bakzeil, hij zou eens nader informeren, beloofde hij, iedereen haalde opgelucht adem omdat we nu weer gewoon over de toekomst van de roman verder konden praten, en ik reikte roekeloos naar mijn kopje thee om al halverwege te ontdekken dat ik dat toch maar beter nog een dagje kon uitstellen...