| |
| |
| |
J. Balde
Parthenia
Sive supplicationes ad D. Virginem
1 Prolusio
Lyrici Versus, Auctori in votivam legationem
intento, delicias faciunt.
Ode
Huc ad me pictis celeres procurrite soccis
Vester ego VATES: nam dicunt me quoque Vatem.
Vos ego, quod dociles ad mitia metra venitis,
Forma ferox et mista decet: pallorque ruborque
Frons bona, cervicem crispis undantibus ornat
ventos quod invitet leveis.
Crure tenus tectum viridi sub tegmine corpus
Incipe, parva cohors, risu cognoscere Patrem.
praemia digna feret: radios tres Solis in auro,
Ille ter audebit GALILAEAE VIRGINIS Aram
| |
J. Balde
Maagdenzangen
of smeekbeden tot de heilige maagd
1 Voorspel
De lyrische verzen verschaffen de dichter veel plezier terwijl hij in beslag genomen wordt door een bedevaart.
Ode
Hol hier naar me toe op je bonte laarsjes
fijnbesnaard volkje, JONGENS,
Ik ben jullie DICHTER: want ze noemen me ook Dichterprofeet,
Ik houd van jullie, omdat je dociel in de bevallige maat raakt,
verlichting van mijn kommer.
Je verschijning is kloek en veelsoortig, zo hoort het:
roodheid stroomt in je gelaat
een hoog voorhoofd; de nek siert goud krulhaar
om lichte briesjes te noden.
Een linnen waas hult het lichaam tot aan
de knie onder een groene bedekking bedekt,
Begin, kleine compagnie, met een lach je Vader te leren kennen.
Wie het eerst van de vleugelvoetigen zijn stap
hij krijgt waardige beloningen: drie stralen van de Zon in goud,
en een spies die zeker zijn doel treft.
Hij zal drie keer het wagen het Altaar van de MAAGD uit Galilea
aan te raken, want hij zal als Spreker worden
gezonden naar mijn Meesteres.
| |
| |
| |
2 Legatio prima
Ad D. Virg. Oetinganam Pro ipso Auctore.
Ode
Virgo, cui roseis facies inscribitur astris;
Si licet, et pateris trepidam deponere caussam
Cur non ipse venit, cur est tam rusticus Auctor,
Parce queri: absentem non haec daementia cepit.
Nec pigra culpatae tenent
Ille domi residens se detestatur et horret:
Ah! non iam solita curas dispellit avena:
Nil adeo varium magis, aut mutabile vidi.
Saepe gemit ridens, et formidabile pallet:
Infremit exsultans: sic, ut metuendus in ipso
Saepe iniussa manus clauditque, aperitque fenestras.
Sessurus, attollit pedes,
primaque permensus viridis spectacula campi,
Denique lassatus iuxta confinia leti,
Erigitur subito, factique ignarus anhelat,
Cantat, et abrumpit medias ululatibus Odas:
Ah, quoties timui; ne, dum testudine ludit,
Virgo, iuva: nam te non auxiliante redire
formido, proh quam nubilis
Multus opi tamen ille tuae, scio, fidit et orat:
spemque inter assultus suam
Nuper enim cum me flentem applorare videret,
ut forte plectro iusserat
| |
2 Het eerste gezantschap
naar de Maagd van Altötting ten behoeve van de Dichter zelf
Ode
Maagd, wier gelaat met rozensterren is gemerkt,
wier borsten met druiven bezet zijn,
wier lippen stromen van olie;
Als het mag, en gij duldt mijn bevend pleidooi
neer te leggen bij uw heilige rustbed;
smeek ik uitgestrekt op de grond.
Waarom komt hij niet zelf. Waarom is de Dichter zo bot,
om, als hij Vrede wil vragen, lichtvaardig
knapen daartoe te bestemmen!
Klaag niet, alstublieft. Niet zo'n waanzin beving de afwezige,
en niet het lui niets doen van schuldig oponthoud
Hij blijft thuis neerzitten, en hij haat zichzelf vol huiver,
haveloos in vale vervuiling
met een schrikwekkende haardos.
Ach! niet meer verjaagt hij als gewoonlijk met de fluit zijn zorgen,
maar hij slikt zijn snikkende woorden
Waarlijk niets heb ik gezien meer verschillend en veranderlijk;
is de golf van de zee bestendiger.
Vaak zucht hij lachend, en wordt ijzingwekkend bleek:
daarop met weeklagende vreugdeuitingen
spoelt hij zijn blote borst.
Hij gromt juichend; zo, dat vreeswekkend in
zijn angst zelf hij met zichzelf tweedrachtig is;
er is schrik in zijn tranen.
Vaak sluit en opent zijn hand onbewust het venster;
hij wil gaan zitten, trekt zijn voeten op,
Van een wandeling langs de bezienswaardigheden van het groene veld vlakbij huis
terug met grotere walging
en haat vervloekt hij het landschap.
Tenslotte vermoeid tot op de grens van de dood,
laat hij in een loden slaap
zijn bottige leden op de grond vallen.
| |
| |
‘ite mei VERSUS’, tandem cum murmure dixit.
Hij rijst opeens op, snakt naar adem, niet wetend
wat hij gedaan heeft, en met vochtig gelaat
kijkt hij naar de niet al te vriendelijke sterren.
Hij zingt, en breekt zijn Oden in het midden af met gegil,
en hij brengt voorbarig in een levende begrafenis
Ach! Hoe vaak vreesde ik, dat, wanneer hij op de lier speelt,
tintklende brokken op mijn hoofd
stukgeslagen zouden worden!
MAAGD; help mij, want als u geen hulp biedt
vrees ik terug te gaan. Ai, met welke
bewolkte ogen zal ik aangekeken worden!
Hij is echter vol vertrouwen op uw hulp, en hij bidt:
en hij noemt tussen zijn aanvallen in U
zijn hoop en bescherming.
Onlangs nog toen hij zag hoe ik klaagde bij zijn wenen,
net toen hij zijn hand had bevolen
naar het plectrum te reiken,
‘Gaat, mijn VERZEN’, zei hij eindelijk fluisterend,
‘ze is niet onvermurwbaar;
| |
| |
| |
3 Dithyrambus parthenius
Ex peregrinatione redeuntibus Monachium, cantatus per silvas.
Anno M DC. XLII.
Non decet intactas DOMINAE transmittere laudeis,
Qualibus tandem minus usitatis
En radios et spicula Solis
arborea bene frangit umbra.
VIRGO bis senis redimita stellis,
candenteis, quibus inveheris, dimitte columbas,
Iam volucrum tacuere nidi:
sed nos intera, Fratres, decet esse canoros.
Te modo in densa, NASARENA, silva,
Parthenio, sine, Dithyrambo
cantemus, Puerum non adspernata labores.
Turba sumus, teneri VERSUS, tua: nam Poëta servos
Multa vetustatis spolia et fragmenta profanae
Roma sacros nova vertit in usus.
ereptum Bacchis, thyrsum iactantibus oestro.
Nos alio tamen ardor igni
impulit, quam quo furit icta Maenas.
Si placet, incipimus numeros sine lege solutos
expergefacta consonabit Echo;
et quosdam incidet libris florentibus alni.
aetheriis Puer aliger oris;
virtus, obumbrantique sponsam
submisit te SPIRITUS Austro:
est MATRIS tibi noscere nomen
dulce datum: sed non ideo servare negatum
O bene, quod numquam te sibilus anguis, aut odores
intemerata sui permansit origine fontis.
Nec pestis illum polluit veneno:
nec pede sacrilego fera pessima, lividove morsum,
dente lascivae folium capellae,
nec cadentis ulla rami lapsa turbavit coma.
Formosam faciem multae explicuere puellae,
Nullae te facies, nullae vicere puellae -
| |
3 Maagdelijke Dithyrambe
door de lyrische verzen, terwijl ze naar München terugkeren van hun bedevaart, gezongen in het bos.
In het jaar 1642.
We mogen niet de lof van de MEESTERES onaangeroerd
hoe weinig gebruikelijk ook per slot van rekening
Zie, de stralen en vlammende spiezen van de Zon
in de schaduw van de bomen.
MAAGD, bekranst met twee maal zes sterren,
zend toch hierheen naar beneden
de blinkende duiven, waarmee ge boven de wolken vliegt,
Reeds zwijgen de vogelnesten;
wij echter, Broeders, horen intussen vol liederen te zijn.
Staat ons slechts toe, dat wij u NASAREENSE, in het
in een Maagdelijke Dithyrambe
bezingen, als u niet neerkijkt op de inspanningen van Jongens.
Wij zijn uw schare, wij tere VERZEN, want de Dichter
uit de Elzas heeft ons als uw dienaars gewijd.
Veel buit en brokstukken van de profane oudheid
heeft het nieuwe Rome gebruikt voor heilige doeleinden.
ontroofd aan de Bacchanten, die in razernij de thyrsus
Ons echter drijft een gloed met ander vuur,
dan waarmee de extatische Maenade getroffen werd.
Als het mag, beginnen we verzen ontslagen van regel
rond te strooien. Misschien
zal de Echo wakker worden en instemmen;
en er een paar van kerven in de bloeiende schors van de es.
Sinds de gevleugelde Jongen uit de hemelse streken
en de goddelijke Deugd u vervulde,
en de GEEST u neerlegde als bruid
met overschaduwende Oostenwind:
lis u de zoete naam van MOEDER gegeven te kennen,
maar niet daarom geweigerd die van MAAGD
te bewaren. Lofprijzingen rijzen op
naar de tweetoppige berg.
U bent zo gelukkig tot verbazing der Natuur
uw Vader te hebben gebaard;
u bent eerder dan uw afstammeling
O wat goed, dat u nooit het gesis van een slang, of de geur
van de fatale appel zijn toegeblazen!
Uw hele onbevlekte liefelijkheid
is gebleven in de oorsprong van zijn eigen bron.
Die heeft geen pest met vergif bezoedeld,
noch het kwaardaardige dier met schennende poot;
noch het blad dat afgebeten is door de jaloerse tand van de
| |
| |
exstingui sua dona fatetur.
Pulcra quaecumque est, tibi comparata
Ut Natus Matrem, sic Mater caetera vincis,
Non tantum in manibus, sed in ipso Filius ore est,
discutis, in placido respirant sidera vultu.
Nam dominos famulata nutus
exspectant patientia signi:
ut, quocumque caput vertis, velut agmine facto
Iste tuus, Generosa, vertex
natali praefertur olympo.
Hanc Astra terram, quae DEI corpus tulit,
esse suum voluere coelum.
Hic regnas, nostrisque facis commercia votis,
ac, quoties excanduit ira
a tonitru resonabilis aether;
mitibus supplex iacienda verbis
Terrigenum sic perge Patrona
alma fave, et blandi dispensa nominis usum.
of enig loof heeft u vertroebeld gedwarreld van een vallende tak.
Veel meisjes hebben hun schone gezicht ontvouwd,
en elk haar eigen schoonheden.
Geen gezichten, geen meisjes overtroffen u,
en elk bekent dat bij uw schoonheid
haar eigen gaven worden uitgeblust.
En wie ook maar schoon is, zij lijkt bij u vergeleken
een Kaspische oude vrouw.
Als de Zoon de Moeder, zo overtreft ge als Moeder de rest,
samenvatting van elegantie.
Niet slechts in uw handen, maar in uw gelaat zelf is de Zoon,
hij schittert uit uw ogen
die gereinigd zijn met melk en vreugde.
Daarmee vitaal verspreidt ge de vertoornde wolken,
in uw welwillend gelaat herademen de sterren.
Want de dingen, die dienstbaar dulden, wachten
op de beheersende knik van uw teken;
om u, waarheen ge ook uw hoofd wendt, als in een optocht
Uw kruin zelf, Edelgeborene,
verdient de voorkeur boven uw geboortige Olympus.
De Sterren hebben gewild dat deze aarde, die het lichaam
Hier heerst ge, en ge zijt een tussenpersoon voor onze gebeden,
en telkens wanneer de weergalmende hemel
opbruist met toorn en donder,
bedaart ge met zoete woorden als smekelinge
Volhard, om zo, Patrones der aardgeborenen,
volgens de rite genoemd te worden.
En begunstig, Almoeder, dat de bezorgden
en dispenseer het gebruik van uw liefelijke naam.
|
|