Bzzlletin. Jaargang 15-16(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Ovidius Amores I, 5 Aestus erat, mediamque dies exegerat horam; adposui medio membra levanda toro. pars adaperta fuit, pars altera clausa fenestrae, quale fere silvae lumen habere solent, qualia sublucent fugiente crepuscula Phoebo aut ubi nox abiit nec tamen orta dies. illa verecundis lux est praebenda puellis, qua timidus latebras speret habere pudor. ecce, Corinna venit tunica velata recinta, candida dividua colla tegente coma, qualiter in thalamos formosa Sameramis isse dicitur et multis Lais amata viris. deripui tunicam; nec multum rara nocebat, pugnabat tunica sed tamen illa tegi; quae, cum ita pugnaret tamquam quae vincere nollet, victa est non aegre proditione sua. ut stetit ante oculos posito velamine nostros, in toto nusquam corpore menda fuit: quos umeros, quales vidi tetigique lacertos! forma papillarum quam fuit apta premi! quam castigato planus sub pectore venter! quantum et quale latus! quam iuvenale femur! singula quid referam? nil non laudabile vidi, et nudam pressi corpus ad usque meum. cetera quis nescit? lassi requievimus ambo. proveniant medii sic mihi saepe dies. Siesta Hoogzomer was het en het middaguur juist aangebroken Ik lag wat uit te rusten languit op mijn bank, het ene raamluik op een kier, het andere dichtgetrokken, gefilterd licht, zoals soms wel in bossen hangt of zoals hoort bij schemertijd, als Phoebus' zon gaat kwijnen of nacht al afscheid neemt en dag nog komen moet kortom, een licht dat lijkt te schijnen voor bedeesde meisjes, wanneer hun aarzelende schaamte dekking zoekt. Plots kwam Corinna binnen in een wolk van lichte kleren, het haar sloot golvend om haar hals van parelmoer: de koningin van Babylon voortschrijdend naar de bruidszaal, zo mooi. Zo mooi als Laïs, veelaanbeden hoer. Ik rukte aan haar kleren, die toch al niet veel verhulden. Zij, zich verwerend, snoerde ze juist strakker aan, maar 't was de afweer van een vrouw die niet wil triomferen en zich met zelfverraad gemakkelijk laat verslaan. Haar kleren vielen op de grond. Daar stond ze en mijn ogen zagen haar weelde, de volmaakte lijn ervan; haar schouders en haar armen, die ik zien mocht, die ik streelde, haar tepels - wat een willig speelgoed in mijn hand! Die strakgespannen buik onder haar ingesnoerde borsten, die heupen, wat een heupen! En zo'n meisjesbeen! Maar moet ik alles noemen? Ik zag niets dat niet ontroerde en trok haar naakt heel dicht tegen mijn naaktheid aan. Wat volgt weet iedereen. Wij vielen uitgeput in slaap en nu mag het vaak in 't middaguur hoogzomer slaan! Vorige Volgende