Bzzlletin. Jaargang 15-16
(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 143]Ivo Gay
| |
[pagina 4]
| |
v.C.). De strijd met Pyrrhus en Carthago krijgt een prominente plaats.
Charles Callandé de Champmartin: Romulus en Remus
Het werk is gebaseerd op een chronologische volgorde, zoals men uit de titel kan afleiden. Een gebrek is de consequente disproportie tussen de gedetailleerde behandeling van de gebeurtenissen die plaatsvonden vlak voor of tijdens het leven van de schrijver en de soms al te summiere behandeling van de gebeurtenissen uit het verre verleden. Er is ook een disproportie - in sfeer - tussen het legendarische en het historische. De aanroeping van de muze en de tussenkomst van een godheid lijken een al te sfeerloze imitatie van Homerus om geslaagd te mogen worden genoemd. Wanneer Ennius Homerus bijna evenaart is dat in zijn snelle beschrijvingen en in de energie waarmee hij zijn helden doet spreken. De eenheid van het werk ligt in het doordrongen zijn van de idee van de grootheid die geleidelijk door Rome werd bereikt. In dat opzicht zijn de Annales eerder een Romaïde. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Chanson de Roland of het Nibelungenlied, epen die na een lange orale traditie pas eeuwen later hun definitieve vorm kregen, kunnen de Annales niet bogen op traditie. Het epos van Ennius is ‘maakwerk’. Hier is een auteur aan het woord die er aanspraak op maakt persoonlijke inspiratie van Homerus te krijgen of, sterker nog, die beweert een tweede Homerus, een alter Homerus te zijn. Met de woorden Visus Homerus adesse poeta,Ga naar eindnoot6. die een echo bij Vergilius vinden,Ga naar eindnoot7. roept hij het visioen op waarin Homerus hem de kennis bijbrengt van geboorte en dood en de onsterfelijkheid van de ziel door reïncarnatie. Ennius' ambitie is dan ook om het Homerische metrum - de hexameter - te introduceren in de Latijnse literatuur en zo werd hij de heraut van een nieuw tijdperk. Ennius was geen Homerus, maar genialiteit kan hem niet worden ontzegd. Toch is Ovidius' antithesis ingenio maximus, arte rudisGa naar eindnoot8. meer dan een halve waarheid: Ennius was een robuust, masculien dichter met enthousiasme voor grootsheid in karakter en actie. In dat opzicht overtrof hij soms zelfs Vergilius, zoals in zijn beschrijving van de overwinnaar van de Samnieten en van Pyrrhus - Manius Curius Dentatus: Quem nemo ferro potuit superare nec auro,Ga naar eindnoot9. en van Fabius Cunctator, die als tacticus een waardig tegenstander van Hannibal bleek te zijn: Unus homo nobis cunctando restutuit rem
Noenum rumores ponebat ante salutem
Ergo postque magisque viri nunc gloria claret.Ga naar eindnoot10.
Ovidius had gelijk toen hij stelde dat er veel ruwheid in Ennius' poëzie schuilt. Soms vervalt hij in droge details en het geduld van de lezer wordt meer dan eens op de proef gesteld door zijn woordspelletjes en overdreven alliteraties, zoals: O Tite tute Tati tibi tanta, tyranne, tulisti.Ga naar eindnoot11.
Men staat even te kijken bij een bizarre tmesis als: Saxo cere comminuit brumGa naar eindnoot12. i.p.v.: saxo cerebus comminuit;
en de merkwaardige woorden zoals: divom domus altisonum caelGa naar eindnoot13.
en Laetificum gauGa naar eindnoot14.
en endo suam doGa naar eindnoot15.
waarvan de laatste een soort van herinnering aan het Homerische oproept.Ga naar eindnoot16. De Enniaanse hexameter slaat een pover figuur vergeleken bij de Vergiliaanse. Hij kan onhandig spondeïsch of fantastisch dactylisch zijn en monosyllabische woorden op het eind van het vers zijn even welkom als polysyllabische. Ennius' gebreken zijn echter te verklaren door zijn tijd en de taak die hij zich stelde. Hij moest met een nieuw metrum worstelen dat in feite niet bij de structuur van het Latijn paste. Ennius is een beginneling wanneer men hem met Vergilius vergelijkt, maar als dichter stijgt hij mijlenver boven zijn voorgangers Naevius en Livius Andronicus uit. En dat is niet alleen te verklaren door de geest van het hellinisme dat zijn invloed begon te laten gelden. Wanneer men Ennius leest, voelt men de aanwezigheid van een kunstenaar. Hij had oog voor schoonheid en dat blijkt uit zijn voorliefde voor het adjectief pulcher (mooi), uit zijn natuurbeschrijvingen: silvai frondosai (lommerrijke bossen); amoena salicta (de lieflijke wilg); zijn beschrijvingen van de azuren diepte van de hemel (caeli caerula templa) zowel 's nachts als overdag. Zijn beschrijving van de gouden zonsopgang, waarin hij de hexameter heel effectief laat eindigen op een eenlettergrepig woord, is meesterlijk: Simul aureus exoritur sol.Ga naar eindnoot17.
Ennius spant zich steeds weer in om de door hem verhaalde gebeurtenissen een extra sfeertje te geven door een vakkundig gebruik van adjectieven: Remus zal voor zijn mis- | |
[pagina 5]
| |
daad boeten met zijn warme bloed (calido dabis sanguine poenasGa naar eindnoot18.), en het is het zoete geluid van de stem van de nymf Egeria (suavis sonus EgeriaiGa naar eindnoot19.) dat het oor van koning Numa Pompilius treft. Een blos kan niet beter worden geschilderd dan in het vers Et simul erubuit ceu lacte et purpurra mixta.Ga naar eindnoot20.
Daarnaast had Ennius gevoel voor dramatiek. De uitbarsting van smart bij de dood van koning Romulus is daarvan een voorbeeld: O Romule, Romule die
Qualem te patriae custodem di genuerunt
o pater, o genitor, o sanguen dis oriundum
Tu produxisti nos intra luminis oras.Ga naar eindnoot21.
En wanneer Ennius beschrijft hoe Ilia, de dochter van Aeneas, verschrikt ontwaakt en haar zuster vertelt over haar droom waarin ze haar dode vader ziet, dan klinkt er in nagenoeg elke versregel tederheid door Quamquam multa manus ad caeli caerula templa
Tendebam lacrumans et blanda voce vocabam
Vix aegro tum corde meo me somnus reliquit.Ga naar eindnoot22.
De verstrekkende literaire invloed van Ennius in de Oudheid geeft hem nu nog een belangrijkheid die niet in verhouding staat tot de nog geen duizend bewaard gebleven verzen. Hoe fragmentarisch zijn oeuvre ook tot ons is gekomen, het blijft een feit dat door de incorporatie van de hellenistische literaire tradities en door zijn rijpheid als dichter, vergeleken met zijn voorgangers Livius Andronicus en Naevius, Ennius ‘de vader’ van de Latijnse literatuur is.
Guerin: De moord op Cato
Voor Lucretius was Ennius ‘onze dichter. Als eerste uit het lachend Helicon-landschap bracht hij den krans met altijd groen blad mee, die bij het volk van Italië eens stralen zou in vermaardheid.’Ga naar eindnoot23. Dit is ietwat overdreven. Men mag nooit vergeten dat Ennius voorgangers had die hem beïnvloedden en dat de Romeinse staat en geschiedenis hem behoorlijk onder de indruk brachten. Ennius' grootheid blijkt uit de mate waarin latere Latijnse dichters inspiratie in zijn werk vonden. Heden ten dage zou men over plagiaat spreken, maar de Romeinse dichters vonden het overnemen van verzen van voorgangers een eerbetoon. Vergilius gaf ronduit toe (volgens de overlevering) dat hij goud had verzameld uit de mesthoop (ex stercore) van Ennius. En dat oude goud kreeg bij hem soms een opmerkelijke glans. Wat te denken van de stoutmoedige onomatopee van Ennius: At tuba terribili sonitu taratantara dixitGa naar eindnoot24.
en de wat beschaafdere klank bij Vergilius: At tuba terribilem sonitum procul aere canoro
Increpuit...Ga naar eindnoot25.
en Ennius' metafoor: ...irarum effunde quadrigas.Ga naar eindnoot26.
wordt in een wat afgezwakte vorm door Vergilius overgenomen: irarumque omnes effundit habenas.Ga naar eindnoot27.
Het bekende onomatopeïsche vers uit de Aeneis (VIII, 596): | |
[pagina 6]
| |
Quadrupedante putrem sonitu quatit ungula campumGa naar eindnoot28.
komt in licht gewijzigde vorm drie keer in de fragmenten van de Annales voor.Ga naar eindnoot29. Zo zou men nog een hele tijd kunnen doorgaan. Ennius werd tot in de tweede eeuw beschouwd als de eposdichter par excellence en zijn Annales werden zo belangrijk geacht dat ze werden bestudeerd en becommentarieerd door geleerden als Quintus Vargunteius, M. Antonius Gnipho, en Marcus Pompilius Andronicus. De encyclopedisch geleerde Varro en ook Cicero uitten in hun werk hun bewondering voor Ennius. Cicero citeert veelvuldig uit het werk van ‘noster Ennius’ (onze Ennius), zoals hij hem noemt. In de eerste eeuw v.C. begon de belangstelling voor Ennius' werk te tanen. De invloed van dichters zoals Catullus, die beïnvloed waren door de alexandrijnse poêzie, verdrong die van Ennius. Cicero zag dat in en omdat hij Ennius een pleitbezorger van de oudromeinse deugden vond en geen slaafs navolger van de Griekse metra, schreef hij in zijn Tusculanae disputationesGa naar eindnoot30.: ‘Dat (= Ennius) is een groot dichter, al wordt hij tegenwoordig door napraters van Euphorion geminacht.’ Als men echter bedenkt hoe groot de invloed van Ennius was op de dichters uit de tijd van Augustus, dan is hun misprijzen voor zijn stijl niet altijd fijnzinnig. Ovidius en Propertius vinden voor het werk van de dichter geen ander adjectief dan hirsutus, wat ‘ruig’, ‘onverzorgd’ betekent. Ook Horatius drijft in zijn Saturae mild de spot met Ennius en deze mildheid is te danken aan het feit dat Horatius genoeg verstand had om in te zien dat Ennius een belangrijke vernieuwende rol in de poëzie had gespeeld. Het spreekt voor zich dat de Annales werden verdrongen door Vergilius' Aeneis. Toch bleef Ennius' naam tot in de tweede helft van de tweede eeuw gerespecteers. Na de publikatie van de Aeneis werd hij echter weinig gelezen. Pas in de tijd van Hadrianus (117-138) met zijn voorkeur voor het archaïsche werd Ennius weer de meester van het prevergiliaanse epos. Als dichter werd Vergilius te modern gevonden, net zoals men dat vond van Cicero als redenaar en Sallustius als geschiedschrijver. De favorieten van die tijd werden Ennius, Cato en Caelius. De omstreeks 130 geboren Aulus Gellius schrijft in zijn compilatiewerk Noctes Atticae (Attische nachten) dat de Annales in het theater van Puteoli werden voorgelezen. Hij is de laatste die meldt dat er een volledig manuscript bestond. Na de derde eeuw wordt Ennius geciteerd door Nonius, Charisius, Diomedes, Macrobius, Servius en Priscianus, maar zij gebruikten denkelijk bloemlezingen. In de middeleeuwen was Ennius vergeten. De vroegste editie van de fragmenten dateert van 1564.
Samenvattend zou ik Ennius als volgt willen typeren: hij was een belangrijk tragediedichter; hij was een onbelangrijk komediedichter; hij was de voorloper van Lucilius op het gebied van de satire, van Lucretius als leerdichter, van Vergilius als epicus. Hij zorgde ervoor dat een vleugje Griekse cultuur insijpelde in het boeren- en soldatenkarakter van de toenmalige Romein. Kortom hij was de grootste figuur op cultureel gebied voor Lucretius en Cicero. |
|