In Mandarijnen op zwavelzuur meldt W.F. Hermans dat Adriaan Morriën voortgaat op voeten die een hoek van 167 graden met elkaar maken. Toen het mij gegeven was om op de Avenue Franklin D. Roosevelt te Parijs naast W.F. Hermans voort te stappen besloot ik om onopvallend te observeren hoe hij zelf zijn voeten plaatste. Ik moet zeggen: keurig evenwijdig, recht naar voren. Opvallend was wel de buitensporige kracht waarmee de benen op de aarde werden neergezet. Dit was het tegendeel van gratie, lichtvoetigheid. Hier werd gelopen of het er om ging om zo mogelijk alles wat er nog zou kunnen leven boven of onder het asfalt dood te trappen. Of nee. Hier liep iemand op schoenen alsof het klompen waren.
Hermans liep helemaal niet in Parijs, hij ging voort over de zware prut van de Hollandse polder, over klei die aan de voeten zuigt en verhindert dat je er ooit los van komt. Natuurlijk had ik deze wijze van lopen ook kunnen vergelijken met die van een onderwijzer uit de Eerste Helmersstraat te Amsterdam; hij heeft zojuist de groene deur van zijn miezerige woning achter zich dicht geslagen, begeeft zich op weg naar school en zijn gedachten komen niet uit boven het niveau waarop hij de woorden vindt om de conciërge te bewegen om de kachel op te stoken en om die rotjongen af te troeven die met zijn kwasi-snedigheden de rest van die laffe troep aan het lachen weet te krijgen. Hermans had mij zelf aan het idee geholpen: let op de loop van de schrijver en je verdiept je inzicht in de literatuur. Wat leerde mij het lompe geklos daar in de schaduw van het Palais de la Découverte? Dit: ik bevond mij hier in het gezelschap van een onvervalste boerenlul. Wat een découverte.
Nou ja, een echte ontdekking was het niet. Toen ik in 1981 voor BZZLLETIN 88 een artikel schreef dat ‘De interpretatie van de wereld volgens W.F. Hermans’ heet, vroeg mijn vrouw mij wat mij toch bezielde om me bezig te houden met ‘die kontkrummel’.
Dat vond ik verrassend. Op deze wijze had ik Hermans nog niet horen benoemen. Ik wierp het een en ander tegen, iets over helder verstand en heldere stijl, maar ze bleef onverbiddelijk: wat hij ermee deed was het werk van een dwerg, onbeduidend.
Ik veroorloofde mij een tijdlang duidelijk van mening met haar te verschillen. Maar de ingezonden brief die jij citeert heeft mijn mening daarna doen opschuiven in de richting van de hare. (Ik was door die tekst zelfs zo getroffen dat ik iets heb gedaan waar ik eigenlijk een hekel aan heb, ik heb een ingezonden brief over een ingezonden brief gestuurd. Een korte, zeg ik er ter verontschuldiging bij. Hij werd afgedrukt onder een andere, van Sietse Bosgra, die het allemaal met veel meer kennis van zaken dan ik kan zeggen.)
Dat iemand naar Zuid-Afrika gaat is niet verwerpelijk. Bij een beroemd schrijver ligt het even anders. Hij is een instituut, zodat zijn komst door de officiële propaganda kan worden uitgebuit. Of dat veel oplevert betwijfel ik, speciaal in het geval van Hermans. Zouden er veel mensen op de wereld zijn die denken: als Hermans het geen bezwaar vindt om naar Zuid-Afrika te gaan dan zit het wel snor met de apartheid? Ik heb ook niet gedacht dat het met de Sovjets meeviel omdat jij in 1980 naar de Olympische Spelen in Moskou ging. Daar staat tegenover dat je door te gaan nalaat om een teken van solidariteit af te geven aan verdrukten die morele steun nodig hebben. Bedenkelijke regimes profiteren van het uitblijven van een dergelijke steun. Hermans heeft het apartheidsregime een ietsiepiets geholpen, en jij het Sovjet-regime. Nu heb jij daar veel tegenover gesteld, vooral op schrift en ook in concreto, zodat het je grif vergeven wordt. Dat kan van Hermans niet gezegd.
Ik begrijp wel dat het vooral de toon is die je treft. Die is schamper ten aanzien van Mandela en degenen in Nederland die met hem sympathiseren. Vergis je niet. Die schampere toon maakt de argumentatie niet onsubtiel. Zeggen dat Mandela de leider is van de communistische terreurorganisatie ANC is subtiel inspelen op de onbestemde angst die bij velen, daar en hier, leeft ten aanzien van communisme en terrorisme, een onbestemde angst die het hoofdbestanddeel is van een hedendaags maatschappelijk verschijnsel, het versluierde geweld van een onderdrukkende samenleving.
De Franse socioloog Patrick Baudry laat dat zien in Une sociologie du tragique. Violence au quotidien (Cerf/Cujas, 1986). Zeggen dat het ANC onschuldige mensen met bommen te lijf gaat om maar zoveel mogelijk aandacht van pers en televisie te krijgen is op zichzelf absoluut niet onjuist. Dàt zeggen is appeleren aan de bezwaren die er tegen het gebruik van geweld bestaan. Het subtiele is: weglaten van de politieke dimensie, het verkleinen van de ANC-activiteiten tot