Bzzlletin. Jaargang 15-16
(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Peter van den Hoven
| |
[pagina 121]
| |
Vanaf ca. 10 jaar.Daar gaat-ie weer. Er zijn de nodige clichés bespeurd, maar Jos Weinberg houdt ze lekker voor zichzelf. En waar komt die gemiste kans vandaan? Er wordt trouwens gesuggereerd dat het boek geschreven is om Nederlandse kinderen iets te leren over het onderwijs op de Antillen, waarmee het boek in een onjuiste, informatieve hoek wordt gedrukt. En dan: is de kans gemist omdat het verhaal zich grotendeels in het klaslokaal afspeelt? Wat is dat nu voor onzin? Zijn verzuchtingen in het Papiamento en scheldpartijtjes uit den boze, heer Weinberg? Nogal geforceerde manier? Hoezo? En het verhaal zou vlak en onwaarschijnlijk gebleven zijn? Maar desondanks goede intenties bezitten? Waar haalt Jos Weinberg dàt nu weer vandaan? Dit is wederom geen aanschafinformatie, maar een stekende migraine veroorzakende legpuzzle, waarvan meer dan de helft van de stukjes moedwillig zijn achtergehouden.
Och, ik kan natuurlijk argumenten aandragen waarom Mosa's eiland en Warwind weliswaar geen jeugdliteraire meesterwerken zijn, er valt best wat op aan te merken, maar over het geheel genomen voortreffelijke debuten zijn. Wim Rutgers, toch niet de eerste de beste literaire criticus, en als geen ander geïnformeerd over Arubaanse jeugdliteratuur noemt Mosa's eiland, om ons daartoe te beperken, ‘een debuut van formaat’. Hij wijst in een uitvoerige analyse op enkele onvolkomenheden in stijl en compositie, maar besluit samenvattend: ‘Er is wel eens beweerd dat de jeugdliteratuur ver achterloopt in ontwikkeling op de romans voor volwassenen, die een veel levensechter beeld zonder nadrukkelijke “goede afloop” zouden presenteren. Dan is hier een jeugdboek dat deze achterstand inhaalt, want het “open einde”, door de lezer zelf in te vullen, spiegelt geen enkele vals-optimistische, onrealistische verwachting voor... Desiree Correa heeft het aangedurfd een brok authentieke levenservaring van mensen op te tekenen, zonder allerlei gewichtige ideeën, maar rechtstreeks uit een familie-situatie voortvloeiend. Ook dat is nieuw binnen de Antilliaanse jeugdliteratuur.’Ga naar eindnoot1.. En Jos de Roo spreekt van ‘het uitstekende debuut van Desiree Correa’ en voegt daar aan toe: ‘Mosa's eiland is een schitterend voorbeeld van volwassen cultureel nationalisme.’Ga naar eindnoot2. Misschien kunnen Marijke van Dijk-Ouwenbroek en Jos Weinberg ook de voortreffelijke scriptie eens lezen van Simone de Clercq die in Een frisse wind waait door de West zeer uitgebreid ingaat op zowel Mosa's eiland als Warwind.Ga naar eindnoot3.
Ik weet natuurlijk ook wel dat het een godsonmogelijk karwei is om in zo'n honderd vijfentwintig woorden een boek goed te bespreken. Als dat dan per se moet - en ik ben daar niet bepaald van overtuigd, in ieder geval niet zó! - dan zou ernaar gestreefd kunnen worden zo min mogelijk onbeargumenteerde uitspraken te doen die volstrekt oncontroleerbaar zijn, zowel ter positieve als negatieve zijde, en te proberen zo objectief mogelijk informatie te geven. Op basis waarvan bibliotheken zo goed mogelijk inzicht geboden wordt om een keuze te maken. Dàt is volgens mij de taak van de a.i.'s. De gevolgen dan, want die zijn ernaar. Leopold informeert me dat er van de door haar uitgegeven jeugdboeken gemiddeld zo'n zeven- tot achthonderd boeken door de bibliotheken worden besteld. Nu zijn die cijfers: tweehonderdtien van Mosa's eiland en hondernegenendertig van Warwind. Wat betekent dit? Dat veel kinderen, en volwassenen, de mogelijkheid ontnomen wordt van deze Charuba-uitgaven kennis te nemen. De macht van de zesderangsrecensenten verbergt onder het mom van voorlichting en kritiek een verkapte censuur.
Dit verhaal heeft ook nog een aardig staartje. Leopolduitgeefster Liesbeth ten Houten doet schriftelijk haar beklag over de botte afwijzing van Warwind door Jos Weinberg en krijgt op 22-4-1986 een briefje terug van Anja van Cingel, namens de redactie van de lectuurinformatiedienst. Die had ‘in de beoordeling geen subjectiviteit kunnen bespeuren’ en levert het volgende argument om een heraanbieding aan de bibliotheken af te wijzen: ‘Voor het kind zal het erg moeilijk zijn zich een beeld te vormen van het (school)leven op Aruba, als het verhaal een mengeling is van reële en fantasiebelevenissen.’ Alsjeblieft, jeugdboekenschrijver, hou je in het vervolg aan de directieven van de Dienst Lectuurinformatie van het N.B.L.C., die precies weet wat goed is voor het (HET!) kind. Daar weet men precies hoe je een jeugdboek moet fabrieken, wat de jeugd wel en niet moeilijk vindt. In ieder geval is het vermengen van fantasie en werkelijkheid uit den boze, wilt u daar in het vervolg even rekening mee houden? Het is praktisch wat moeilijk realiseerbaar, maar Jos Weinberg en Marijke van Dijk-Ouwenbroek bieden zich hierbij gaarne aan om, terwijl u achter de schrijftafel aan den arbeid bent, staande ter linker- en rechterzijde achter uw stoel over uw schouders aan- en opmerkingen te maken, zodat u ervan verzekerd kunt zijn dat u een verantwoord jeugdboek schrijft. Anja van Cingel wil daarna, mocht u nog onzekerheid gevoelen, altijd wel een laatste correctie plegen.
In een tijd waarin niet alleen de jeugdliteratuur, maar ook de jeugdliteratuurkritiek volwassen aan het worden is en er - om slechts drie namen te noemen - uitstekende recensenten als Rindert Kromhout, Bregje Boonstra en Joke Linders-Nouwens werkzaam zijn, is het ronduit teleurstellend dat het N.B.L.C. haar voorlichtende taak met dit broddelwerk onderuit haalt. |
|