Peter van den Hoven
Jeugdliteratuur
Grensoverschrijdingen
Wat is voor mij de belangrijkste gebeurtenis op het gebied van de jeugdliteratuur van het afgelopen jaar?
Ik aarzel. Nee, toch niet het speciale nummer van De Revisor (1986/4) dat vrijwel geheel, maar jammer genoeg zonder nadere toelichting, aan dit onderwerp werd gewijd. En ook niet de Zilveren Griffel voor Tommie Station van Mensje van Keulen, of alweer het tweede kinderboek van Nicolaas Matsier, die met Ida stak een zebra over minstens zo'n intrigerend werkje schreef als mijn eersteling A is een aardappel. Jac Firmin Vogelaar dan misschien, die wel heel verrassend als jeugdboekenauteur debuteerde met Het geheim van de bolhoeden, een met razende vaart geschreven ouderwetse thriller met de nodige fantastische bijeffecten? Of Wiel Kusters' Salamanders vangen, een kleine verzameling gedichten die getuigt van sterke poëtische zeggingskracht en subtiel observatievermogen?
Nee, hoe opmerkelijk deze bijdragen aan de huidige jeugdliteratuur ook zijn, en hoezeer daaruit blijkt dat steeds meer auteurs die tot nu toe voor volwassenen publiceerden het kinderboek ontdekt hebben, - voor mij wordt de ingrijpendste gebeurtenis gevormd door de indrukwekkende plof waarmee 680 pagina's Verzamelde liedjes en gedichten van Willem Wilmink, uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag op 25 oktober '86, op mijn bureau vielen. Daarbij realiseerde ik me hoe vreemd het aandoet plotseling in de literaire kolommen van dag- en weekbladen aandacht voor jeugdliteratuur te vinden: Jaap Goedegebuure die Het volwassen kinderboek heeft ontdekt en Tom van Deel die enthousiast uitroept: Waar blijft het kinderboek van W.F. Hermans? - terwijl iemand als Willem Wilmink, toch al jarenlang een exponent van de grootgegroeide jeugdliteratuur, in de officiële literatuurkritiek weinig waardering heeft mogen ontvangen. Het maakt me in ieder geval nogal sceptisch over de wat opgeklopte aandacht die de nieuwe auteurs ten deel valt. We moeten nog maar afwachten of deze ontwikkeling van blijvende aard is, en misschien vooral is terug te voeren op het feit dat de schrijvers incidenteel door hun eigen kinderen gemotiveerd worden zich met jeugdliteratuur bezig te houden, een reden overigens - om misverstanden te vermijden - die net zo goed is als elke andere. Wilmink, dat laat zijn verzamelbundel overtuigend zien, pendelt vanuit een duidelijke visie al zo'n twintig jaar tussen literatuur voor grote en literatuur voor kleine mensen, en voor hem zijn permanente grensoverschrijdingen een wezenskenmerk van zijn schrijverschap.
Jan de Rijmer, is Wilmink ooit door Anton Korteweg genoemd, maar, kenmerkend voor Wilmink, hij draait de als neerbuigende kwalificatie bedoelde boutade om en vat die op als een compliment: ‘Jan de Rijmer is het pseudoniem van Goeverneur, en die man heb ik altijd mateloos bewonderd. Hij is de enige kinderdichter in de negentiende eeuw die werkelijk kinderen voor zijn geest had. Hij had niets opvoedends over zich.’ Zo'n uitspraak is typisch des Wilminks: ironisch-nuchter, op het schouderophalende af, maar ondertussen fijntjes wijzend op waar het hem om gaat: het slechten van een in zijn ogen kunstmatig in stand gehouden barrière tussen volwassenen en kinderen, tussen ‘grote’ en ‘kleine’ literatuur. Wilmink is de dichter van de achterkant van de officiële poëzie, die hij met een mengeling van betrokkenheid en ironie tot zijn gebied maakt waarbij hij zoveel mogelijk mensen, jong en oud, wil betrekken. Hij is geen hoogdravende dichter die zichzelf in hermetische verzen laat analyseren, maar eerder de rondtrekkende bard die geleerd heeft naar de taal van het volk te luisteren op plaatsen waar ook hij zich thuisvoelt: op hoeken van straten, op markten, bij volksfeesten - bij het cabaret, op de televisie, de langspeelplaat. Aan dichtkunst met een eerbiedige hoofdletter heeft hij wel twee broertjes dood en als een beminnelijke dichter-leraar democratiseert hij op enthousiasmerende wijze zijn technisch vakmanschap in een tweedelige cursus dichten: Koen, maak jij mijn schoen? en het terecht bekroonde Waar het hart vol van is - boeken die opnieuw een bewijs leveren dat Wilmink zich door geen literaire grenzen laat weerhouden.
Vanaf zijn debuut in 1966, Brief van een Verkademeisje, staan al zijn bundels in de Verzamelde liedjes en gedichten, aangevuld met nieuwe, nog niet eerder gepubliceerde verzen in afdelingen als Middeleeuws Mengelmoes, De avond van de dichter en Het leven heeft mij het lachen verleerd, alles in chronologische volgorde. Maar of de bundels nu bestaan uit serieuze gedichten (zoals het prachtige in memoriam voor Wilfred Smit uit Een vreemde tijger), parodieën, (cabaret)liedjes voor volwassenen, bewerkingen (van bijvoorbeeld de Liverpooldichters of Chinese poëzie), pastiches of kinderliedjes: dwars door alles heen klinkt het handwerk van de geschoolde dichter, zijn formidabele kennis van het literaire erfgoed, de liefde voor het Twentse achterland waar hij opgroeide, zijn solidariteit met alles wat zwak is en door tegenstrijdige belangen vermalen dreigt te worden, de weemoedige zoektochten naar zijn eigen jeugd en de volwassen kinderblik waarmee hij jongeren tegemoet treedt.
Hoogtepunten? Voor mij het al genoemde debuut met