| |
| |
| |
Cyprian Kamil Norwid
Op naar de leeuwen
Dat was bepaald geen talent waarvan weinig te verwachten was; of een van die organisaties die nagenoeg niets van haar beloften nakomt: nee, zo was hij niet, deze roodbaardige beeldhouwer die omstreeks het uur waarop de meeste mensen ophouden met hun werk, gewoontegetrouw bijna iedere avond met z'n Kirgiezische windhond het Café Creco bezocht.
Alleen al de keuze van zo'n dier dat gratie en kracht in de zich zuiver aftekenende musculatuur verenigde, zou de opmerkzame toeschouwer een gunstige mening over de spirituele eigenschappen van iemand kunnen souffleren, die juist in deze hond genoegen schiep. Want hoewel generaal Jomini de opvatting is toegedaan dat het paard en niet de cavalerist ‘een goede ruiter maakt’... toch zou men kunnen beweren, dat de keuze van het ene of het andere ras zeer evident de kwaliteiten en attitude weergeeft van degene die de keuze maakt. Immers, iemand die in een abattoir werkt zal absoluut een andere hond prefereren dan een jager of een douairière. Het was heerlijk om te zien hoe deze roodbaardige-beeldhouwershond met open bek vóór haar baas uitrende; op witte, spitse tanden rustte de amarantkleurige tong als een purperen bloemblad. Meestal overigens liep zij langzaam met een soort genereuze hoffelijkheid, zonder tegen iemand aan te lopen; maar wanneer een stel straatjongens haar opzettelijk de weg versperde, keek zij maar even om naar haar baas en op hetzelfde moment sprong zij ter plekke over de hele groep heen, als een uitmuntende, maar even beroerde veer en ging dan rustig verder, terwijl haar treiteraars van het plaveisel opstonden zonder eigenlijk te begrijpen wat er gebeurd was.
Op eenzelfde manier sprong zij in het Café zonder ook maar iets om te stoten over een paar tafels met glazen heen, om terstond weer haar rustige natuurlijke bewegingspatroon te hervatten, geen bewondering verwachtend, als het ware in de veronderstelling dat ieder van de aanwezige gasten in staat geweest zou zijn hetzelfde te volbrengen.
Daarom ook was deze prachtige windhond zo geliefd bij iedereen. Als ik ‘bij iedereen’ zeg, dan bedoel ik daarmee bij een bepaalde groep aanwezigen en bij twee (Griekse) koren: het koor dat met woorden en het koor dat met gebaren de handeling begeleidt. Mijn doel-groep, waartoe de roodbaardige beeldhouwer behoorde, die zich aan een van de hoeken van het biljart placht te posteren, bestond in eerste instantie uit de redacteur van een belletristisch-politieke krant, een jonge zanger die voornamelijk les gaf aan buitenlanders, een niet onbegaafde schilder en een jeugdige bon-vivant, die door z'n ouders op reis gestuurd was om z'n ‘wereldbeeld te verbreden’ zoals hij dikwijls toelichtte. Deze jongeman werd daarbij begeleid door een gouverneur van wie hij in zoverre onafscheidelijk was dat zij elkaar - de een op zoek naar de ander - meestal door de hele stad zochten; pas 's avonds ontmoetten zij elkaar in het Café Greco.
Dat alles en zelfs nog meer persoonlijke details kon men bijna ongewild opmerken, want door een zekere transparantie van de verschillende karakters (een tweetal zaken die men nauwelijks vindt in noordelijke steden en lieden) lukte het zelfs een vreemdeling, die voor het eerst het Café bezocht, niet alleen de sfeer van professie of het milieu te leren kennen, maar ook de denktrant van ieder aanwezig individu. Een verschijning als de redacteur bijvoorbeeld zou weliswaar door zijn uiterlijke kenmerken alleen al duidbaar zijn, toch het zou dienstig zijn, om een nog betere karakteristiek te bereiken, indien men zou letten op zijn beweeglijke ogen en op die neiging om meer te communiceren door een tegemoetkomende, hoffelijke geste dan door iets te zeggen; afgezien daarvan, laat uw blik eens weiden over die vaalgele paraplu die aan een kardinaals-baldakijn doet denken, en ten slotte aan elke luisteraar was het glashelder als hij het woord voerde: een ‘homme de lettres’. Wanneer iemand ooit kristallijnen draaiende elementen heeft gezien die, bewogen door een onzichtbaar mechanisme, bijna misleidend het stromen van bronwater imiteren en zich deze glazen vormen voorstelt in de opengesperde muilen van door bloemen en sierplanten omgroeide leeuwen van stucco, en ten slotte bedenkt dat geen enkel blad van deze planten daar de aanwezigheid of zelfs maar de koelte van één waterdruppel voelt - dan pas heeft hij een goed begrip van de stijl en welbespraaktheid van de redacteur. Maar waar was deze man op dit moment mee bezig? Natuurlijk met iets buitengewoons, want hij is precieuzer gekleed dan anders en visiteert het Café alleen op ongewone tijden en slechts voor korte duur.
Ook de zanger, met het over z'n arm of over een van z'n schouders gedrapeerde manteltje en de altijd wel iets neuriënde lippen onder de een tikje te elegante snor en met een partituur in z'n hand, had niets geheimzinnigs. Een ietwat onduidelijker type was de (door de hem toevertrouwde pupil zo ijverig gezochte) gouverneur. Hij sprak snel, met een vaak vertraagde uitspraak, lispelde enigszins en bevochtigde zijn auditorium duchtig zodra hij enthousiast werd. Daarbij zou hij aanmerkelijk begrijpelijker en helder geweest zijn, ware het niet dat hij als stopwoord ‘epistemologisch’ bezigde. Een lichtzinnig schrijver was hij echter niet, want iemand die niet erg discreet maar des te oplettender was, had bij hem thuis bij het draaien van een sigaret op het witte vel papier,
| |
| |
waarop de gastheer z'n tabaksvoorraad had uitgestrooid, de eerste woorden van de titel van een manuscript gelezen: ‘Een résumé...’, en gisteren kon onze bezoeker dezelfde woorden bij een dergelijke gelegenheid ternauwernood meer lezen. Maar men had hoe dan ook het idee dat hij aan een ‘résumé’ werkte. Wat echter de meeste verbazing wekte bij zo'n in alle opzichten epistemologisch mens was het volgende: zodra hij een biljartbal op een nogal onhandige wijze geraakt had en deze bal een richting koos die tegen z'n bedoeling in ging, verlegde hij terstond het volle gewicht van zijn lichaam naar de gewenste kant en deed z'n uiterste best om met een beenbeweging, met de hiel en de ogen de bal een andere richting te geven... wat per slot van rekening even nutteloos als niet epistemologisch is indien men ook maar iets van gravitatie weet.
Overigens van de roodgebaarde, in zwart sameet geklede beeldhouwer, die onbeweeglijk aanzat alsof hij een Venetiaans portret was, wist men alom dat hij dagelijks voldoende beweging bij zijn zware arbeid (die hij met overstelpend enthousiasme verrichtte) had en dientengevolge 's avonds geen enkele behoefte had aan een dergelijk tijdverdrijf. Om trouwens enig idee te krijgen van het ontstaan van een kunstwerk hoeft men niet (althans in de nobele stad Rome) tot de intimi van de kunstenaar in kwestie te behoren. De Piazza di Spagna ligt slechts op een steenworp afstand van het Café Greco. Brede trappen splitsen zich als twee vleugels, verheffen zich naar de Monte Pincio, alsof een grote fabelvogel wilde omhoogvliegen van het plaveisel en enkel nog wachtte totdat een mensenmenigte zich op haar vlerken had geposteerd... Deze Piazza en deze treden vormen het forum waar de sculpturale modellen sereen de scheppende hand verbeiden; een willekeurige toeschouwer hoeft maar van dichterbij deze mooie en spirituele beeldengroepen te bekijken om terstond op de hoogte te zijn van de momentane zieleroerselen van de scheppende kunstenaar in kwestie. Ter plaatse was men er dan ook zeer wel over geïnformeerd dat onze beeldhouwer bezig was met een uitgebreide beeldengroep en dat dat kunstwerk de innerlijke tragedie van de mensheid moest weergeven; ten slotte, dat een en ander waarlijk de geest van Euripides ademde. De voorstelling: twee christenen die ten tijde van keizer Domitianus voor de leeuwen werden geworpen - en de details van het werk waren zo populair geworden dat om het even welke goede vriend de beeldhouwer niet met z'n naam aansprak, maar met ‘ad leones’. Tactvol placht onze kunstenaar hierop te reageren door een deel van de rand van z'n hoed pathetisch met een ruk omhoog te trekken en een veelbetekenend gebaar met zijn rechterhand te maken alsof hij een stuk klei wegwierp; waarop z'n windhond plotseling bleef staan en uiterst geconcentreerd
naar hem keek om erachter te komen wat haar baas van haar verwachtte. Zo werd des kunstenaars werk, dat nog niet voltooid was, laat staan aan de openbaarheid prijsgegeven, tot een soort magisch symbool. Tijdens het lezen van een krantenbericht over een of andere tragische politieke gebeurtenis placht men zich in het Café frequent tot de beeldhouwer te richten en zei dan met bijzondere nadruk: ‘ad leones’ - waarop deze quasi samenzwerend antwoordde met een knipoog (het linker).
Het is ondanks de schijnbare sfeer van scherts die om zo'n gebruik hangt, toch opvallend in welke mate het begrip van het publiek een positieve bijdrage vormt en een soort complement van het kunstwerk en z'n levensvatbaarheid wordt. (Iets waarnaar men in het kille Noorden tevergeefs zal zoeken.) Gelukkig echter mag zich de kunstenaar prijzen die in staat is nuchter zoveel amicaal begrip voor z'n werk aan te horen en te begrijpen.
Het was sinds jaar en dag gebruik om het Café Greco als poste restante adres te beschouwen, een gemak waarvan ook ik mij gaarne bediende.
Toen ik echter om die reden op een ochtend de lokaliteit zeer vroeg binnentrad, trof ik tot mijn verwondering op dit voor hun ongebruikelijke uur èn de beeldhouwer èn de redacteur. Ik wilde ze zelfs al voorbijlopen in de veronderstelling dat ze verwikkeld waren in een besogne van bijzondere aard, ware het niet dat de windhond mij met zachte dwang naar haar baas en zijn vriend noopte te gaan. Nadat ik zo in de nabijheid van beiden een invitatie gekregen had om op die en die dag, op een bepaald uur de kunstenaar in z'n atelier te bezoeken, zei ik: ‘Ik ben in dit soort zaken toch wel voldoende ingewijd om te weten dat jullie me geen geheel voltooid kunstwerk willen laten zien - ik denk dat er een interessant stadium in het wordingsproces van het werk in kwestie bereikt is, en dat de kunstenaar zijn artistieke bestek verbeeld heeft en hem een in zeker opzicht blijvend karakter heeft gegeven; alhoewel de mogelijkheid voor de schepper moet blijven bestaan - en connoisseurs op het gebied der kunsten zijn niet zonder grond dezelfde mening toegedaan - om zijn omschrijving tot op het laatste moment te kunnen herformuleren, waardoor juist leven, beweging en expressie van het kunstwerk blijven bestaan.
De redacteur haastte zich ijverig dit idee te beamen en verder uit te werken en, hoewel hij iets met z'n potlood noteerde, nam hij met levendige interesse intussen aan het gesprek deel. Plotseling (uit een oogpunt van hoffelijkheid) tegelijk met de beeldhouwer vroeg hij daarop of ik zo vriendelijk zou willen zijn mijnerzijds hun te zeggen met welk werkstuk ik mij onledig hield. ‘Mijn aandeel in de kunstwereld, antwoordde ik, is te gering om mezelf in staat te weten met om het even wat naar buiten te treden. Ik wil echter, om frankheid te betalen met frankheid, niet verhelen dat ik de afgelopen tijd bezig ben met het ontwerp van twee koppen - en als ik praat over deze kopstudie, dan bedoel ik daar impliciet mee een samenvallen van individuele emotie en motief, hoewel het kardinale doel en mijn eigenlijke intentie ligt in de compositionele eenheid van beide koppen. De opgave namelijk is: een kop slaat de ogen ten hemel terwijl de ander alleen maar naar boven kijkt, om het even naar een plafond of naar een haak waaraan men een ronde kroonluchter kan ophangen - en laat ik er geen geheim van maken: ik heb mij over een en ander vaak genoeg het hoofd gebroken!’
De beeldhouwer stutte z'n kin met zijn machtige rechterhand, zodat de windhond, de eerst aan z'n voeten lag, opstond en met haar ogen begon te zoeken in de blikrichting van haar baas. De redacteur maakte potloodstrepen
| |
| |
op het marmeren tafelblad - ik echter groette beiden beleefd en verliet het Café. Even hield mij de jonge bon-vivant staande bij de deur en vroeg naar z'n gouverneur, die ik, ternauwernood buiten, tegenkwam bij de Spaanse trap en die mij inlichtte over het feit dat de uitnodiging voor het atelierbezoek bij de beeldhouwer in het geheel niet als een exclusieve gunst diende gezien te worden - dat namelijk alle vrienden en kennissen eveneens verwacht werden - zulks om in morele zin een uiteindelijke identiteit te geven aan de gebeeldbouwde groep en tevens een typering van het karakter van elk der figuren. Bovendien had de redacteur een uitmuntend succes behaald en wel door de schatrijke correspondent van een Amerikaanse krant zover te krijgen dat deze geneigd bleek te zijn de bewuste sculptuur te kopen en naar Amerika te zenden, gesteld natuurlijk dat idee en verwezenlijking overeen zouden komen met zijn wensen en fantasie.
Toen de glorierijke dag van het atelierbezoek was aangebroken, bevond ik mij onder niets dan bekenden en temidden van een boeiend schouwspel. De chaos en het onberoerde stof in de vier hoeken van de grote zaal gaven het geheel weliswaar een zekere fantastische sfeer - maar stof die op zulke excellente gipsen beelden ligt, geeft een en ander een nog verhevener teneur en articuleert de artistieke harmonie van een plastisch gegeven. En een chaos die zich als het ware in het oog ordent, kan men eigenlijk geen chaos maar veeleer ‘drama’ noemen.
Midden in het atelier in het best denkbare licht, stond een zware, grote massa vochtige beeldhouwersklei; het was de groep in kwestie, die de kunstenaar net van de rest van de natte linnen doeken ontdeed. Dit gebeuren werd begeleid door veelvuldig en eigenlijk steeds a priori betuigd bravogeroep, telkens als er onder een weggenomen doek een exact gedefinieerde arm, heupen of de belangrijke plooival van een stuk kleding te voorschijn kwamen. De mannelijke gestalte beloofde een prachtige torso te worden, die van de vrouw - dramatische intensiteit -; beiden kregen zij een bijzondere en versterkte nadruk door crucifixen, die de kunstenaar in een trant ‘pro Christo’ ontworpen had; de leeuw die als verstard aan de voeten van deze figuren gehurkt moest liggen, was nog een blok dat bepaalde overeenkomst vertoonde met een of ander meubelstuk, waardoor de andere delen van de groep een des te sterkere indruk van voltooiing gaven. ‘Ad leones, ad leones!’, riep de jonge bon-vivant en naar de donkerste aan de deur grenzende hoek van het atelier springend, haalde hij een kleine jongen te voorschijn die een servet over z'n arm droeg en een korf met flessen wijn meezeulde. Met het genot van de wijn groeide ook de enthousiaste bijval. Zo geschiedde het dat zelfs onze beeldhouwer een wat uitdagender houding jegens ‘volk en vaderland’ begon aan te nemen.
De gouverneur van de jonge man, wijzend op de meest nabije van de portretbustes waartussen hij stond, zei: ‘Dat is Domitianus, naar ik aanneem?’ ‘U hebt gelijk,’ antwoordde de beeldhouwer en schopte met een goedgerichte trap de neus van de Caesar af, waarop z'n windhond, die voordien als een bronzen griffioen op de grond had gelegen, opsprong, aan de gipsen brokstukken begon te ruiken en daarna terugkeerde om dezelfde monumentale pose van rust aan te nemen als voordien. De attractieve zanger wierp kunstig de plooien van zijn mantilla om z'n lichaam en zette met een warme bariton eerst neuriënd en dan uit volle borst een heroïsch lied in handelend over de vreselijke val van de tirannieën der wereld, een en ander overdadig larderend met ‘taramta tata rata’, waarbij de jonge bon-vivant en de schilder niet minder martiaal met hun ‘taramta tata rata’ invielen.
Na deze uitbarstingen bleek psychologisch een algemeen zwijgen noodzakelijk, dat slechts even doorvlochten werd met een opmerking van de schilder - ‘ook mij is het de afgelopen tijd gelukt,’ sprak hij, ‘iets te scheppen waarmee ik denkelijk tevreden kan zijn. Niettemin zal ik lieden die meer eruditie hebben dan ik moeten consulteren voor een nadere bepaling - wat moet het voorstellen? - want het kan een Cleopatrafiguur, maar ook een Maria Hemelvaart worden.’
Toen de stilte haar hoogtepunt had bereikt en iedereen rustig op z'n stoel zat, richtte de redacteur zich met de volgende woorden in eerste instantie tot de beeldhouwer, gelijktijdig echter tot de gasten: ‘Ik denk dat het ieder van ons zeer ter harte gaat - hoe men het draait of keert - of het werk van onze geniale vriend, de Meester wel een verzekerde toekomst tegemoet gaat. Dat wil zeggen - kortom - de uitgaven en kosten zijn niet alleen aanmerkelijk, maar zullen zelfs nog aanmerkelijk groter worden naarmate het werk vordert.’ Allen beaamden dit door een divers knikken en verbeidden het vervolg van zijn betoog. ‘Gelukkig zou wellicht de rijke correspondent van de grote Amerikaanse Monitor in dit geval als maecenas kunnen optreden - en daarvan ben ik overtuigd. - Maar omdat wij niet weten welke religie deze man omhelst (in de Verenigde Staten zijn er talloze geloofsrichtingen) komt het mij als niet onverstandig voor en misschien is het esthetisch wel zo juist indien men de crucifixen uit de handen van de desbetreffende figuren zou verwijderen. - Trouwens waarom ook die levenloze tekens, terwijl het totale beeld toch al doordrenkt is van dezelfde emotionele idee? Het zou kunnen verhinderen dat de potentiële koper (stel het geval dat hij het mozaïsche geloof aanhangt) de beeldengroep in z'n tuin had willen plaatsen en om deze reden van de koop afziet!’ De beeldhouwer maakte de opmerking dat genoemde crucifixen nu juist correspondeerden met de hoofdlijnen van het werk en deze feitelijk afsloten, en met de brede spatel uit beukehout spelend, tastte hij met z'n ogen geconcentreerd alle aanwezigen af als om iets van een opinio communis te vinden; daar ik echter het dichtst bij hem stond, wendde hij zich tot mij met een vragende geste. ‘Wat mij betreft, zei ik, ik ben de mening toegedaan dat het vasthouden van een crucifix door een hand de moeilijkste taak tot nu toe is die men zich kan stellen in choreografisch en
plastisch opzicht. - De vinger raakt het symbool - zoiets kan men noch handig en elegant, evenmin onbeholpen weergeven - ook niet dreigend of zonder enige betekenis - en niet vluchtig, noch overdreven - eenvoudig, nee en ook gekunsteld niet - noch mooi, noch niet mooi - ik ken geen moeilijkere opgave! - En de kunstenaar die dat vermag kan alles.
| |
| |
Dat zei ik, zonder te beseffen dat deze mijn woorden een door mij in het geheel niet beoogd effect sorteerden, want plotseling riepen de redacteur en de schilder unisono: - ‘Welaan, een moeilijkheid minder!’ - terwijl de beeldhouwer, hun woorden mompelend echoënd, snel de ladder beklom, die dezelfde hoogte als de groep mat en daaraan bevestigd was, en met twee bewegingen van zijn beukehouten werktuig het crucifix lossneed uit de hand van de mannelijke figuur. Toen hij daarna enige weifeling vertoonde met betrekking tot de hand van de vrouw, riep de gouverneur: ‘Mocht het noodzakelijk zijn voor een harmonieus verloop van de compositie-lijn om de vrouw alsnog iets in de hand te geven, dan ware het misschien vanuit een epistemologische optiek niet onjuist te vermelden dat er een door de Chaldeïsche en Egyptische cultuur geïnspireerde semitische traditie bestaat die later aan de christenen werd doorgegeven om personen die een belangrijke functie bekleedden of uitdrukking dienden te geven aan een bepaalde idee, een sleutel te schenken (waarvan we in de evangeliën (Petrus) en in de apocalyps nog sporen vinden). De beeldhouwer liet zijn hand zakken die hij, zolang deze toespraak duurde, ter hoogte van het tweede crucifix had gehouden en schetste met enkele vaardige bewegingen de vorm van een sleutel. Dit geschiedde men zou haast zeggen onder de magische invloed van een algemeen psychologische en ideëele gerichtheid en bij ontstentenis van protest. Pas toen hij de laatste trede van de ladder bereikt had, riep de kunstenaar tot de redacteur: ‘Maar op deze manier en zo redenerend blijft er toch van de hele christelijke scène weinig over?!! ...’ Edoch, de redacteur hernam het woord met een ongeduldige glimlach en een gebaar alsof hij wilde dat de gouverneur hem als getuige zou bijstaan: ‘Is deze groep een historisch gegeven? Is het werkelijk een scène uit de tijd van Domitianus en
niet uit die van Nero? ... Zijn het portretten van martelaar X en martelares X? Vanzelfsprekend niet! - want het gaat hier niet om personalia, maar om het drama.’ Waaraan de gouverneur toevoegde: ‘Een epistemologisch resumé vermag zeker licht in deze zaak te brengen; deze figuren hoeven helemaal geen voor de leeuwen geworpen christenen te zijn - het kan even goed de strijd an sich, het offer an sich of de verdienste an sich voorstellen. Al datgene dus wat de kunstenaar zo magnifiek in dit werk heeft aangedurfd, wat hij belichaamt en wat het publiek ook van hem verwacht.’ De ietwat bevochtigde retor veegde z'n mond af, de beeldhouwer echter gaf beiden hartelijk de hand. De zanger, de jonge bon-vivant en de schilder, allen trouw aan hun gewoonte iedere discussie uit de weg te gaan (omdat het immers iets is dat zonder enige zin iemands denken verstoort), maakten haastig aanstalten stil en hoffelijk het atelier te verlaten. De windhond, die de naar buiten ijlende gasten begeleidde met het ceremonieel dat betaamde aan haar natuur en de plaats van handeling, liet plotseling op het binnenplaatsje haar zilveren geblaf schallen... De beeldhouwer maakte de redacteur en ons door een teken duidelijk dat hij, naar de toon van de hond te oordelen, meende te begrijpen wat er aan de hand was.
Terstond daarna ging de deur open en er kwam een heer binnen, van middelgroot postuur, een lage grijze hoed op het hoofd en gekleed in een splinternieuw grijs kostuum, een uiterst zorgvuldig geknoopte das en een wit vest, behangen met allerlei sleuteltjes en bengelende breloques. Het was de Amerikaan, de correspondent van de machtige Monitor uit de Verenigde Staten. Amicaal groette hij de redacteur, over en weer ging het gebaar van begroeting naar en van de beeldhouwer en na een minzame lichte buiging naar onze kant, stapte hij linea recta op het kunstwerk af. Een ogenblik liet hij zijn diepe, grijze blik glijden over het beeld, schoof z'n hoed naar het achterhoofd en streelde gelijktijdig liefkozend zijn rossige baard die onder de volledig glad geschoren bovenlip nog voller scheen dan al het geval was. ‘Ik wens een volledige explicatie van de figuren’, sprak hij terwijl hij zich tot de redacteur en de beeldhouwer wendde. Laatstgenoemde ging vlug een halve stap achteruit om maar niet als eerste het woord te hoeven voeren.
‘Het is - om het zo maar te zeggen -, zei de redacteur, een pathetische scène uit de tragedie van het menselijk leven... de man stelt de energie bij het begin van het werk voor... de deelname van de vrouw aan dit gebeuren...’ ‘En zij, zo onderbrak hem de Amerikaan, heeft zo lijkt me een sleutel in de hand, want verder daar beneden (en hij wees op de klomp klei waaruit de leeuw had moeten ontstaan) zie ik een koffer - dus deze vrouw is een allegorie van de spaarzaamheid!? ... Het energieke van de man belooft prachtig te worden en zeer adequaat weergegeven! - Het komt mij echter voor dat er rondom de koffer agrarische en industriële symbolen zouden moeten liggen... Ja, want zoals het voorwerp nu is, lijkt deze klomp klei meer op een slapend dier dan op een koffer!’ ... De beeldhouwer liep op de groep af en schetste de omtrek van een sikkel en de zijkanten van een koffer in de klei; en de Amerikaan, na een herhaalde inspectie van het geheel, riep uit: ‘Het is lang geleden dat ik zo'n helder weergegeven en briljant artistiek concept heb mogen aanschouwen... De groep is een verbeelding van de Kapitalisatie en dat nog wel in diepzinnig begrepen en niettemin begrijpelijke vorm... Gegeven het stadium waarin het werk zich thans bevindt, denk ik dat het voldoende is, als mijn collega op mijn visitekaartje de volgende aantekeningen zou willen maken...’ en op hetzelfde moment overhandigde hij het kaartje aan de redacteur die zich ijlings gereed maakte het volgende te noteren: ‘Ik Izaak Edgar Midlebank-junior bestel bij de zeer geëerde Heer beeldhouwer +++ een groep voorstellende de Kapitalisatie, die in vlekkeloos wit marmer van de eerste kwaliteit uitgevoerd dient te worden - en niet noemenswaardig het bedrag van 15.000 dollars zal overschrijden.’
‘Is het zo in orde?’ vroeg de Amerikaan, waarop de beeldhouwer zijn visitekaartje naar de redacteur schoof en deze opschreef: ‘De beeldhouwer +++ neemt de opdracht van de zeer geëerde Heer Izaak Edgar Middlebank (junior) aan, namelijk de uitvoering van een groep (getiteld Kapitalisatie) uit wit en zo mogelijk vlekkeloos marmer van de eerste kwaliteit, die het bedrag van 75.000 lire niet noemenswaardig zal overschrijden etc., etc.’
De Amerikaan verifieerde beide documenten door z'n oogglas, gaf uiting aan zijn wens een en ander te dateren
| |
| |
en te signeren, waarna de wederzijdse overdracht van de visitekaartjes plaatsvond; hij zei: ‘Zo is alles in kannen en kruiken. ...Ik mag u wel gelukwensen met uw uitmuntende artistieke gaven (hier schudde hij de hand van de beeldhouwer)... en met zo'n prachtige hond... schitterend ras... Ik ben ervan overtuigd dat er van deze soort geen tweede in de hele stad rondloopt.’... Met deze woorden ging hij naar de deur. Zo snel mogelijk wierp de beeldhouwer met vaardige hand de vochtige doeken over de Kapitalisatie, en met de andere z'n hoed pakkend, haastte hij zich om de redacteur en de gouverneur te volgen, die ondertussen de naar buiten snellende gast hun honneurs maakten. Buiten stond een eenvoudige koets op de Amerikaan te wachten om hem snel naar een andere wijk te vervoeren. Mijn hart was loodzwaar en vol droefenis, ik voelde mezelf gekrenkt tot in het diepst van mijn ziel. Was het een zuchtje wind of een Jobs-verzuchting die mij in het oor fluisterde: ‘Dus alles, werkelijk alles wat er op deze terecht vervloekte wereld uit de zuiverheid des geestes wordt geboren, moet hier voor zes dollars (dertig zilverlingen) verkocht worden...’ En hoewel ik me had voorgenomen niets meer te zeggen en niets te herhalen, was ik toch niet in staat deze hele morele last op mij te nemen en richtte me tot de redacteur: ‘Het is wel een erg lange reis, van gelovigen die voor de leeuwen worden geworpen tot Kapitalisatie!’
Hij echter verbeterde het buigzame montuur van z'n binocle, begon met z'n paraplu op het plaveisel te krassen en antwoordde zonder de ogen op te slaan: ‘De redactie, m'n waarde, is geen telefoon. We doen zoiets immers vrijwel dagelijks met elke gedachte en iedere emotie... Redactie is reductie...’
‘Jazeker,’ zei ik, ‘zoals het geweten het geweten is...’
illustratie: Fred Geven
|
|