je ook nog Verdi hebt en daarna ook nog Monteverdi. Is het u opgevallen, dat zijn de mensen waar je van houdt als je niet erg van opera houdt - voegt ze eraan toe - als je van niets meer houdt.
Hij heeft het gehoord. Hij begint weer te huilen. Zijn lippen trillen. Van de namen Verdi en Monteverdi moeten ze allebei huilen.
Ze zegt dat ook zij 's avonds in cafés rondhangt als de avonden zo lang en zo warm zijn. Wanneer de hele stad buiten is, houd je het gewoon niet uit in een kamer te blijven. Omdat zij ook alleen is? Ja.
Hij huilt. Het houdt maar niet op. Dat is goed, huilen. Hij praat over niets meer. Ze praten geen van beiden meer.
Tot het café sluit zitten ze daar.
Hij zit naar de zee toe en zij, aan de andere kant van de tafel, tegenover hem. Twee uur lang kijkt ze naar hem zonder hem te zien. Af en toe herinneren ze zich, glimlachen ze door hun tranen heen naar elkaar. Daarna vergeten ze weer.
Hij vraagt haar of zij een prostituée is. Ze verbaast zich niet, ze lacht ook niet. Ze zegt:
- In zekere zin, maar zonder betaling.
Hij dacht ook dat ze tot het personeel van het café behoorde. Nee.
Ze speelt met een sleutel om niet naar hem te hoeven kijken.
Ze zegt: Ik ben toneelspeelster, u kent me. Hij verontschuldigt zich niet dat hij haar niet kent, hij zegt niets. Het is een man die niets meer gelooft van wat men zegt. Waarschijnlijk denkt hij dat ze dat begint te ontdekken.
Het café ging dicht. Ze troffen elkaar buiten weer. Hij keek naar de hemel vlak boven de zee. Aan de horizon waren nog sporen van de ondergaande zon te zien. Hij had over de zomer, over deze uitzonderlijk zachte zomeravond gesproken. Zij wekte de indruk niet te weten waar het over ging. Ze had tegen hem gezegd: Ze sluiten omdat wij huilen.
Ze voert hem mee naar een bar verder landinwaarts gelegen, aan een rijksweg. En daar blijven ze tot het weer licht wordt. Daar vertelt hij haar dat hij een moeilijk moment doormaakt. Ze zegt: Op uw laatste uur. Ze glimlacht niet. Hij zegt ja, dat het dat is, dat hij dat inderdaad gedacht had, dat hij het nog steeds denkt. Hij glimlacht geforceerd. Hij vertelt haar nog eens dat hij in de stad naar iemand had gezocht die hij wilde weerzien, dat hij daarom huilde, iemand die hij niet kende, die hij diezelfde avond bij toeval had ontmoet en die degene was op wie hij al heel lang wachtte en die hij tot elke prijs wilde weerzien, al moest hij er met zijn leven voor betalen. Dat hij nu eenmaal zo was.
Ze zegt: Wat een toeval. Ze voegt eraan toe: Daarom heb ik u ook aangesproken, denk ik, wegens die wanhoop. Ze glimlacht, verlegen over het gebruik van juist dit woord. Hij begrijpt het niet. En voor het eerst kijkt hij haar aan. Hij zegt: U huilt.
Hij bekijkt haar beter. Hij zegt:
Marguerite Duras
- Uw huid is zo wit, het lijkt wel of u nog maar net aan de kust bent aangekomen.
Ze zegt dat haar huid heel moeilijk bruin wordt, dat dat voorkomt - ze wil nog iets zeggen dat ze niet zegt.
Hij kijkt haar heel aandachtig aan, hij vergeet zelfs haar te zien om zich haar beter te herinneren. Hij zegt:
- Wat merkwaardig, het lijkt net of ik u al eens eerder had ontmoet.
Ze denkt na, ze kijkt hem op haar beurt aan, ze probeert na te gaan waar dat gebeurd had kunnen zijn. Ze zegt:
- Nee. Ik heb u voor deze avond nooit eerder gezien. Hij komt terug op de blanke huid en op zo'n manier dat de blanke huid een voorwendsel zou kunnen zijn om het waarom van de tranen te achterhalen. Maar nee. Hij zegt:
- Het is altijd een beetje... het maakt altijd een beetje bang, zulke blauwe ogen als uw ogen... maar misschien komt het ook omdat uw haren zo zwart zijn...
Zij is het waarschijnlijk gewend dat men het over haar ogen heeft. Ze antwoordt:
- Zwarte haren en blonde haren geven de ogen een andere kleur blauw, alsof het aan het haar lag, de kleur van de ogen. Zwarte haren geven de ogen een indigoblauwe kleur, iets tragisch ook, inderdaad, terwijl blonde haren blauwe ogen geler, grijzer doen lijken, zodat ze niet bang maken.
Waarschijnlijk zegt ze nu wat ze even tevoren had willen vermijden te zeggen:
- Ik heb eens iemand ontmoet die zo'n soort blauwe ogen had, onmogelijk uit te maken waar het centrum van de blik zich op richtte, waar die vandaan kwam, alsof het hele blauw je aankeek.
Opeens ziet hij haar. Ziet hij dat zij haar eigen ogen beschrijft.
Ze huilt, opeens is dat zo gekomen, zulke dikke tranen,