- hij weet waar hij de wc kan vinden - loopt parallel met die in het boek wanneer hij het paard Brunello feilloos weet te identificeren; Eco heeft dit uit Voltaire's Zadig, die het op zijn beurt waarschijnlijk van Sercambi had; het verhaal stamt oorspronkelijk uit Perzië.
Het zal niemand verbazen dat ook de namen van de belangrijkste personen niet zonder betekenis zijn: zo verwijst de naam Adelmo van Otranto bijvoorbeeld naar de roman The Castle of Otranto van Horace Walpole, die met dit werk het genre van de ‘gothic novel’ schiep, terwijl zich achter Aymaro van Alessandria vermoedelijk een bepaalde figuur uit Eco's gelijknamige geboorteplaats verbergt. Abbone van Fossanova komt door zijn voornaam maar voor één andere abt met dezelfde karaktertrekken in aanmerking: Abbone van Fleury. In de plaats Fleury stierf Thomas van Aquino.
Uiteraard zijn er belangrijke linken naar de Sherlock Holmes-verhalen van Arthur Conan Doyle. William van Baskerville, die zijn voornaam aan de filosoof William van Ockham te danken heeft, kreeg zijn achternaam natuurlijk uit de roman De hond van Baskerville. In dit boek komt ook een voorvader met dezelfde voornaam voor die karakteristiek met een perkamenten rol wordt geportretteerd. Als je dat weet en je Williams manier om Adson aan te spreken kent: ‘Beste Adson’, is het nog maar een kleine stap naar dr. Watson, die door Holmes vaak op diezelfde manier wordt aangesproken. Holmes en William hebben veel gemeen, behalve het plezier dat ze aan het oplossen van moordzaken beleven, onder andere het druggebruik - bij de een cocaïne en bij de ander geheimzinnige planten (misschien wel bilzekruid).
Ook in De hond van Baskerville is het eind november en is het mistig op de plaats van de misdaad, in beide gevallen is er aan het slot een dier dat gehuld in vlammen door de nacht jaagt (de hond uit de titel van het verhaal en bij Eco de prachtige moor Brunello). Er zijn ook talrijke overeenkomsten met een ander Holmes-verhaal: In het Teken van de Vier. Zelfs de titel speelt in De naam van de roos al een belangrijke, verborgen rol; William en Adson vinden de sleutel tot het geheim van de spiegeldeur ten slotte in de letterlijke betekenis van ‘het teken van de vier’ (quator). Verder brengt Holmes in deze roman een verhandeling van hem over voetsporen ter sprake (kennis waar William gebruik van maakt), ook verklaart hij zijn methode waarmee hij als detective tot conclusies komt en is er een gebouw met talrijke vertrekken en een geheimzinnige moord die met gesloten ramen te maken heeft (net als bij de dood van Adelmo).
Wat Eco echt allemaal heeft geciteerd en wat toevallige overeenkomsten zijn - dat weet hij alleen zelf. Zo zijn er bijvoorbeeld de verhalen met Pater Brown, een door G.K. Chesterton bedachte, katholieke priester die in het begin van onze eeuw moordzaken oplost. In de Rabbi-romans van Harry Kemelman volgt een joodse geestelijke, David Small, met gecompliceerde logica het spoor van de misdaad. Ook bestond er vóór Eco al een binnen kloostermuren rondsnuffelende monnik-detective: broeder Cadfael van Ellis Peters. Komt hier Williams argwaan jegens Abbone (blz. 470) vandaan, die hij in staat acht een lijk in een reliekschrijn te verbergen?
Bij het lezen van een samenvatting van Robert van Guliks misdaadroman uit het oude China Moord in het labyrint zou je de indruk kunnen krijgen dat het om Eco's boek gaat. Het begint al met de titel, in de raamvertelling wordt een even tevoren gehoord verhaal weergegeven. Heel in het kort: de detective is met zijn gevolg op weg naar de plaats van de misdaad, een moord in een bibliotheek, problemen met gesloten ramen, leugenachtige monniken, een afgebroken tekst van een van de slachtoffers, dood door gif, een samenhang van verschillende gevallen die geleidelijk wordt ontward, waarbij ten slotte de foute conclusies tot het juiste resultaat leiden, de assistent van de detective - een oude rechter, die zijn beroep eigenlijk haat en ook politiek actief is - brengt hem op het juiste spoor, het middelpunt van het labyrint is door een geheime doorgang afgesloten, bij een van de misdaden spelen homoseksuele motieven een rol... toeval? In de misdaadroman van Stanislaw Lem Verkoudheid leiden alle sporen rechtstreeks - in het niets (denk ook aan zijn boek De volkomen leegte), iets dergelijks zien we ook in De maskers der Illuminaten van R.A. Wilson.
Vergelijkbare structuren vinden we ook in de misdaadverhalen van Jorge Luis Borges en Bioy Casares (onder het pseudoniem ‘Bioges’). Waarbij onmiddellijk opvalt: Jorge L. Borges, dat klinkt toch bekend in de oren - natuurlijk, het is onze Jorge van Burgos, net als de Argentijnse schrijver blind en eveneens de scepter over een grote bibliotheek voerend (Borges was directeur van de staatsbibliotheek). Bovendien heeft een van Borges' boeken de titel De bibliotheek van Babel - waarin het er door de ongelooflijke orde natuurlijk chaotisch aan toegaat - en een van zijn gedichten heet ‘De spiegel’ (‘Ik die ontsteld voor de spiegel sta...’ is de eerste regel, die uit Adsons mond had kunnen komen. Tenslotte komt het hele verhaal uit zijn mond; dus moet de film, of hij wil of niet, het kader van A. Penns Little Big Man of M. Formans Amadeus citeren.). En wie citeert Jorge als hij aan zijn angst voor de kracht van de lach uiting geeft? Aristoteles? In feite komt hier de Russische literatuurwetenschapper Michail Bachtin aan het woord met zijn essays over de Lachcultuur en het carnaval. In Die Blendung (Het martyrium) van Elias Canetti gaat het om een bibliotheek, om een brand daarin en om mensen tussen boeken, en de oorspronkelijke titel Autodafé verwijst naar de inquisitie en haar brandstapels. Ook in Ray Bradbury's Fahrenheit 451 branden boeken waarvan de inhoud door de heersers als bedreigend wordt ervaren.
Wanneer er in de film over een boek van Beatus van Liebana wordt gesproken dat door een zekere Humbertus van Bologna werd gepubliceerd, dan wordt natuurlijk Umberto Eco bedoeld, die aan de universiteit van Bologna doceert en dat boek inderdaad een paar jaar geleden heeft uitgegeven. Maar als zich onder de leden van de pauselijke delegatie dan ook nog een Jean d'Anneaux, doctor in de theologie te Parijs, blijkt te bevinden, dan is dat geen ijdele verwijzing van de regisseur Jean-Jacques Annaud naar zichzelf, maar meer een speling van de geschiedenis.