verhaal nadat de aanbrenger zijn vertelling heeft beëindigd en wordt het kader gesloten doordat men nog even over koetjes en kalfjes praat en na nog een glas rode wijn afscheid neemt. Grafisch kan men dit als volgt heel eenvoudig weergeven: (X), waarbij de X het verhaal-in-het-verhaal en de haakjes het kader zijn.
Het zwaartepunt ligt hierbij uiteraard op het door het kader omsloten verhaal-in-het-verhaal. Vaak is het kader een extra decor, een (niet per se noodzakelijk) omhulsel om een vertelling die ook op zichzelf zou kunnen staan. Maar ook hier wordt de regel door de uitzondering bevestigd. In De Golem van Gustav Meyrink bijvoorbeeld wordt het verhaal-in-het-verhaal door de raamvertelling in een volkomen nieuw verband geplaatst; ja, ontleent er zijn eigenlijke betekenis aan.
Het (vaak zelf vertellende) kader biedt vele mogelijkheden om de geloofwaardigheid van het vertelde te vergroten, de identificatie van de lezer te verdiepen en ook diverse eventueel geheel van elkaar onafhankelijke verhalen met elkaar te verbinden, ofwel te ‘encadreren’, te ‘omlijsten’. Dus: (X, Y, Z), waarbij de letters X, Y en Z voor de verschillende verhalen-in-het-verhaal en de pijlen en voor een inhoudelijk inwerken van het kader op de handeling van de verhalen staan.
Het ‘cyclische kader’ omlijst een groter aantal afzonderlijke, inhoudelijk bij elkaar horende verhalen tot één gesloten eenheid: Het boek De verhalen van 1001 nacht maakt bijvoorbeeld gebruik van de raamvertelling om verscheidene verhalen van dezelfde schrijver bij elkaar te brengen en Boccaccio's Decamerone omlijst verhalen van veel verschillende vertellers. Het kader om één afzonderlijk verhaal ondersteunt daarentegen met behulp van een gefingeerde bron (doordat er een verteller wordt geïntroduceerd en de auteur zich van het verhaal distantieert) de geloofwaardigheid, maar ook de diepgang en de spanning van het verhaal: het totaal van kader en verhaal-in-het-verhaal is een onlosmakelijk verbonden geheel.
Het spel met het afwisselen van kader en verhaal-in-het-verhaal kan heel ver gaan: zo kan een vertelling met slechts één kaderhelft werken, bijvoorbeeld wanneer de lezer pas aan het eind te weten komt dat het verhaal-in-het-verhaal aan de auteur werd verteld. (Een populaire variant van het zogenaamde rechts geconcentreerde kader: de verteller ontwaakt, het was allemaal slechts een droom.) Namelijk: X), respectievelijk X).
Het is onder andere ook mogelijk om verscheidene kaders elkaar te laten omlijsten: de vertellersstem bericht dat hem ter ore kwam dat er aan iemand werd verteld dat... en vervolgens komt het verhaal-in-het-verhaal, dat een dramaturgisch effectieve band met de vertelling-er-omheen heeft. Kleist was een meester in in de meervoudige encadrering. Bijvoorbeeld: (((X))), respectievelijk (((X))), of mogelijk ook: (((X, Y, Z))), respectievelijk (((X, Y, Z))).
Maar de wisselwerking tussen kader en het omkaderde kan ook in (bewust geconstrueerde) tegenstrijdigheden worden uitgedrukt: als het kader klopt, hoeft het verhaal-in-het-verhaal niet te kloppen, als het verhaal-in-het-verhaal echt is, kan het omlijstende verhaal van alle logica verstoken zijn - en dat in goede literaire zin. (In Jean Ray's Malpertuis verzint een jongeman, omdat hij zich in het ziekenhuis verveelt, het verhaal van een matroos die door een klap op zijn hoofd in een delirante droomtoestand raakt, waarin hij zich in een groot, geheimzinnig huis dat Malpertuis wordt genoemd, gevangen waant. Als de jongeman genezen is en ook zijn roman af heeft, gaat hij naar huis - de deur valt achter hem in het slot en - ook hij zit gevangen in Malpertuis. De eerste verteller raakt dus in de droom van de tweede verteller verzeild.) Ten slotte kan een kader ook de sleutel tot het verhaal-in-het-verhaal zijn, zoals bijvoorbeeld in de al eerder genoemde De Golem van Meyrink.
De naam van de roos is een omkaderde, kroniekmatige vertelling, dat wil zeggen: een (door Eco uitgedachte) kroniek in het kader van een (door Eco uitgedacht) traditioneel verhaal. Hierbij is het kader op zich eenvoudig en slechts door enkele kunstgrepen ingewikkelder gemaakt: Eco begint met te verklaren hoe en wanneer hij in het bezit van een boek van de hand van een zekere abt Vallet kwam en hij verlengt de weg van het manuscript van de (fictieve) schepper tot de huidige lezer met een aantal tussentrappen, die op hun beurt de historiciteit en authenticiteit versterken. En pas nadat hij op deze manier een kader heeft geconstrueerd, begint het eigenlijke verhaal, dat (zogenaamd) door Adson van Melk wordt verteld. (Hier willen we er nogmaals op wijzen dat auteur en verteller niet dezelfde zijn.)
Het afwisselen van het heden van de omlijstende vertelling, dus het drukken en verschijnen van het oude manuscript in de jaren tachtig van deze eeuw, en het verleden van het verhaal-in-het-verhaal, dus de ‘oude’ kroniek, vergroot de afstand tot de stof en geeft het een historische sfeer. Tegelijkertijd geeft het kader de door de auteur bedoelde betekenis aan. Het gebruik van deze invalshoek als het spanningsveld van de geestelijke horizon van de verteller en de betekenis van het verhaal vereist van de lezer een verdere verwerking en een verstandelijke omgang met de stof. Omgekeerd ontlokt de figuur van een verteller ook belangrijke feiten aan schijnbaar onbelangrijke kanten van de stof. (Op verschillende momenten spreekt de verteller over iets wat hij niet begrijpt - en verklaart de lezer op die manier juist heel nauwkeurig waar het om gaat. Op andere plaatsen wint het verhaal nog aan aantrekkingskracht doordat de oude Adson over de avonturen van de jonge Adson vertelt, zodat hij betekenissen kan overbrengen die anders niet overgebracht konden worden.) En: door de schijnbare objectiviteit vergroot het kader, zoals al eerder gezegd, de geloofwaardigheid van het verhaal en daarmee de mate waarin de lezer zich ermee kan identificeren. De wisselwerking van kader en verhaal-in-het-verhaal is in De naam van de roos niet bijzonder gecompliceerd, veeleer in de hierboven verklaarde betekenis doordacht en effectief.
Zo functioneert het wisselspel!