| |
| |
| |
Max Niematz
Gedichten
Moeder
De wereld draait zich om in
haar nauwe logeerbed, en de nieuwe
maan bungelt in de kleerkast,
reukloos fineer, lang niet gewreven.
In deze berg, die nergens toe
leidt, in deze stad aan de horizon,
ben ik nul en ondeelbaar.
'n Heel eind zijn we gekomen,
moeder, op onze inelkaar geknutselde
benen, langs snelwegen, buiten-
aards dreigend, met deze aard-
appelmoeheid, waaraan wij lijden,
op de tandem der moederbinding,
Uit dezelfde kruik hebben wij
gedronken, dezelfde spenen, en in
een kamer, afglijdend naar
blauwe diepten, nog dieper verenigd,
onze lichamen geënt, voor altijd
vreemden. Welkomen uw bloed, moeder,
om te lengen mijn bloed ongelegen.
| |
Boodschapper
De runderen, door het leem verorberd,
hun hoefafdrukken op het pad lit-
tekens van hun naderingen, hun
terugkeer uit de heuvels, waar zij
de brandende heester aten, schrijnend
op de tong. Je weet nooit, wanneer
zij aan komen waggelen, overweldigend
in hun schoonheid, onder de drek
en de vliegen, berustend in hun gang.
En kniel ik bij hun afdrukken, dan
kniel ik tussen hun poten, heraldisch,
ik, boodschapper van hun verbleekt
lichaam. Proef ik van hun vreemdheid,
dan schrikken ze van mijn naakt onder
het gele shirt, als van een giftige
struik. Ze ontlasten, ontdoen zich
van den vleze, terugkerend in hun voet-
sporen, ik in de mijne, als laatste.
| |
Thalassa
Geluk is wisselend als onze
zoveel bedden, zoveel twisten
van de meeuw op ziltige wind.
Vanwaar wij staan, lichten
de rode spelden der bakens op,
die wij ons schiepen, van af-
De dode schelpen ruisen in
hun kerkhoven. Vergrijzen zal
de zee, als wij haar kusten
geld, gereutel van golven.
| |
Morgen
De mierennesten komen tot leven,
de hellingen stromen leeg, het land
komt tot stilstand bij mijn voeten,
bleek uitgemergeld, vreemd,
twee zwarte runderen, naar me toe-
gedreven, de een getatoeëerd,
de zwarte kop geheven, de ander
met krijt in snijvlakken verdeeld.
Ik heb de wereld doorkruist en heb
haar gevonden. Ze is me een vlieg,
die moet verschalkt. Ik heb haar
gezocht en verklaar haar de oorlog.
Ik ben mans genoeg voor een moeder-
moord. Ik sper de muil en hou
haar tegen het licht, broos leeg-
gewicht, een wonder van Morpheus.
|
|