Graa Boomsma
Tussen hooizolders en kelders
Over het verheffende proza van Cynthia Ozick
De Amerikaanse beeldend kunstenaar R.B. Kitaj schrijft in Voorwoorden, gepubliceerd in het tweede nummer van het nieuwe tijdschrift Het Moment, herfst 1986: ‘Er zijn er die beweren dat een goed kunstwerk een middel op zichzelf is (Cynthia Ozick noemt dat “idolaat” in haar semi-religieuze zienswijze).’
Inderdaad kan Ozick er niet van worden ‘beticht’ het l'art pour l'art-principe te progageren. In de verhelderende introductie van haar tweede verhalenbundel Bloodshed and 3 Novellas (1976) schrijft ze: ‘Ik vind dat verhalen de wereld zouden moeten beoordelen en interpreteren.’ Een taal heeft alles te maken met de maatschappelijke werkelijkheid. Ze kan niet op zichzelf bestaan. ‘Een taal heeft, net als een volk, een geschiedenis van denkbeelden; maar niet alle denkbeelden, alleen die welke dankzij haar ervaring bekend zijn. Geen wonder dat Engels een christelijke taal is. Als ik in het Engels schrijf, leef ik in het Christendom.’
Hier legt Cynthia Ozick haar dualistische gevoelens als joods schrijfster bloot. Moeten joden wel verhalenvertellers zijn? Of is dat een overtreding van het tweede gebod (het geloof in afgoden, idolatrie)? Geloof in afgoden is geloof in magie, schrijft ze. Verhalen vertellen is het beoefenen van een magische kunst. Angst hebben voor de verbeelding, maar er toch door meegesleept worden. Ozick vraagt zich af: ‘Waarom verlustig ik, die bang is voor het kannibalistische trekje van verhalen vertellen, me meer en meer in verhalen?’ Als schrijfster doet ze waar ze in feite tegen zou moeten zijn. Zo is ‘Usurpatie (verhalen van anderen)’ een verhaal tegen het verhalen vertellen, tegen magie en mystificaties. In haar verzet tegen idolatrie schrijft ze over mensen die anderen verafgoden en die zich met hen willen identificeren. Sterker nog, in ‘Usurpatie’ wil een jonge schrijver letterlijk in de voetsporen treden van een oude, wereldberoemde schrijver. Die opdringerige en kannibalistische houding krijgt een magische lading in ‘Usurpatie’. De schrijfster in het verhaal verslingert zich aan magie, aan iets dat eigenlijk verboden is. ‘De joden hebben geen magie. Voor ons mag brood niet tot een lichaam verworden. Wijn is wijn, dood is dood.’
De plaats van een ander innemen, identificatie, verafgoding; daar gaat Bloodshed over. In ‘Usurpatie’ betekent het opzetten van een kroon (een magische daad) dat een schrijver de plaats en de macht van een andere schrijver overneemt. Het overnemen van verhalen hoort daarbij. Maar: ‘Ik ben tegen al die maskerades en trucs van metaforen en fabels. Daarom word ik tot magische verhalen aangetrokken: die menen wat ze zeggen, daarin zijn wonderen geen symbolen, ze zijn voorwaardelijke mogelijkheden.’ De schrijfster ‘bezondigt’ zich aan iets (de verbeelding) wat ze zichzelf in feite heeft verboden. Hetzelfde geldt voor haar personages. In ‘Een huurling’ (het enige Ozick-proza dat in het Nederlands is vertaald: in de door Frans Kellendonk en Carol Limonard samengestelde bundel Moderne Amerikaanse verhalen, 1981) is een Poolse jood op de vlucht voor zijn ego en wordt diplomaat voor een nieuwe zwarte Afrikaanse staat. Uiteindelijk wordt hij slachtoffer van zijn zelfverloochening. Hij verzint een eigen verleden: ‘hij verzon zichzelf.’ Als jood is hij koel tegen andere joden. Hij speelt anderen, vertolkt een rol. Het vertelde verhaal over een Japanner die eerst een aantal joden vermoordt en zich dan in de gevangenis besnijdt, kan ook op hem slaan. ‘Misschien wordt iedereen ten slotte datgene wat hij wil uitroeien. Misschien moet iedereen belichamen wat hij eerst moet doden.’ De ongelovige gelooft wel eens en de gelovige valt wel eens van zijn geloof, zoals een rebbe in het titelverhaal van Bloodshed verkondigt.
De personages weten het wel: ‘Verbeelding is romantisch. Romantiek vertroebelt. Je kunt beter het aantal goederentreinen (naar de concentratiekampen -GB) tellen.’ (‘De huurling’) Maar ze doen waar ze tegen zijn, ze worden wat ze verachten.