| |
| |
| |
Jos Radstake
Het geval Crump
Ludwig Lewisohn en ‘The case of Mr. Crump’
Het geval Crump Ludwig Lewisohn en The Case of Mr. Crump
Als er op een boek staat ‘An incomparable masterpiece’ en de lezer heeft noch van dat boek, noch van de schrijver ooit gehoord, dan kan ik mij voorstellen dat hij geneigd is te denken: ‘Nou, nou.’ Als dan bovendien blijkt dat die kwalificatie van niemand minder dan van Sigmund Freud afkomstig is, zal de lezer concluderen dat het niet waarschijnlijk is dat hij een onbeduidend boek in handen heeft.
In 1985 verscheen in de reeks Penguin Modern Classics The Case of Mr. Crump van Ludwig Lewisohn. Op de cover van deze uitgave staat: ‘An incomparable masterpiece’ - Sigmund Freud. De uitgave bevat een voorwoord van Thomas Mann.
Van de titel The Case of Mr. Crump had ik nog nooit gehoord; de naam Lewisohn was mij niet bekend. Ik las The Case of Mr. Crump en ik was niet teleurgesteld. Integendeel, ik vond het een geweldig boek. Van deze schrijver wilde ik beslist meer lezen. Naast The Case of Mr. Crump heeft de joods-Amerikaanse schrijver Ludwig Lewisohn nog dertig andere boeken geschreven: autobiografie, fictie, letterkundige studies en studies op het gebied van het jodendom.
Maar het bleek niet zo gemakkelijk aan ander werk van Lewisohn te komen. Van Lewisohn is nog maar een beperkt aantal titels leverbaar. Bibliotheken konden mij slechts aan een paar boeken van hem helpen. Gelukkig waren daar twee van de drie delen autobiografie bij, Up Stream, An Autobiography (1923) en Mid-Channel, An American Chronicle (1929) (Van dit laatste boek las ik de achtste druk van juli 1929, in vijf maanden was dit boek zeven keer herdrukt). Het derde deel autobiografie, Haven uit 1940, dat uit dagboekaantekeningen van een huwelijksreis bestaat - Lewisohn schreef dit boek samen met zijn tweede vrouw - was in diverse bibliotheken niet te krijgen. De boeken van Lewisohn die ik wel via bibliotheken te pakken kreeg, zijn de laatste jaren nauwelijks gelezen. De ingeplakte velletjes met ‘Terugbezorgen uiterlijk’ bevatten in sommige gevallen zelfs als laatste stempel een datum uit de jaren vijftig.
Van de boeken die ik van Lewisohn gelezen heb, vond ik The Case of Mr. Crump verreweg het beste. Vanwege deze roman uit 1926 is dit artikel geschreven. Voordat ik op The Case of Mr. Crump inga, wil ik een schets geven van Lewisohns leven. Daarbij baseer ik mij vooral op Up Stream en Mid-Channel. Een paar gedeelten van de biografische aantekeningen zijn vooral van belang in verband met The Case of Mr. Crump. Over de jaren na 1929 moet ik korter zijn. In twee gevallen zal ik aandacht besteden aan andere romans van Lewisohn, te weten aan Don Juan uit 1923 en aan The Island Within uit 1928.
| |
Biografische aantekeningen
Op 30 mei 1882 werd Ludwig Lewisohn in Berlijn geboren als zoon van Jaques en Minna Lewisohn. De vader van Ludwig was werkzaam in de textielindustrie; als weverspatroon zorgde hij voor de bescheiden inkomsten van zijn gezin.
De Lewisohns, hoewel een familie van ‘Jews of unmixed blood and descent’, assimileerden zich in hoge mate met het Duitse volk. Terwijl Ludwigs grootvader van moederszijde nog rabbinale functies had bekleed - orthodox was hij niet - stelt Lewisohn in het eerste deel van zijn autobiografie, Up Stream, na enkele bladzijden al vast dat zijn familie ‘seemed to feel that they were Germans first and Jews afterwards’ (Up Stream, 17).
Nadat Ludwigs vader geërfd geld (van zijn pleegvader) op een ongelukkige manier had geïnvesteerd in een importonderneming van Italiaanse vruchten - iets waar hij totaal geen verstand van had, zodat er veel geld verloren ging - besloten vader en moeder Lewisohn en enige zoon Ludwig te emigreren naar Amerika. Ludwig was toen acht jaar oud.
De Lewisohns vestigden zich, na een oponthoud van twee jaar in St. Mark's (South Carolina), in Charleston (S.C) (Queenshaven in Up Stream, de plaats die ook een rol zou gaan spelen in The Case of Mr. Crump). Evenals Jacob Levy, de vader van de hoofdpersoon Arthur Levy in The Island Within na zijn emigratie uit Duitsland, ging Lewisohns vader in de meubelhandel.
Ludwig Lewisohn kreeg een Amerikaanse opvoeding. Hij trad toe tot de Methodistische kerk; gedurende zijn High Schooltijd zou hij tot deze kerk blijven behoren. In hoofdstuk 3 van Up Stream, ‘The Making of an American’, zegt Lewisohn dat hij op vijftienjarige leeftijd ‘an American, a Southener and a Christian’ was. Zijn ‘Americanization’ beschouwde hij als compleet. De jonge Lewisohn nam afstand van alles wat joods of Duits was. Na de High School ging Lewisohn naar de universiteit van Charleston om daar letterkunde - met als specialisatie Engels - te studeren. Een groot gedeelte van Up Stream vertelt over Lewisohns studies en zijn intellectuele ontwikkeling. Daarbij onthoudt Lewisohn zich af en toe niet van het tonen van enige zelfingenomenheid. Als Lewisohn bijvoorbeeld vertelt over een nieuwe docent aan ‘The College of Queenshaven’ zegt hij: ‘The
| |
| |
average student didn't like him; to the exceptional student he came at once to mean much. To me - everything.’ Zo zijn er wel meer plaatsen aan te wijzen waar blijkt dat Lewisohn weinig afstand tot zichzelf in acht neemt. Naar mijn idee is dit een tekort dat enigszins afbreuk doet aan dit deel autobiografie. Desondanks is het boeiend Lewisohn in zijn intellectuele groei te volgen.
Lewisohn ontwikkelde een passie voor de Engelse literatuur. Succesvol studeerde hij aan de universiteit van Charleston, daarna aan Columbia University (New York). Aan beide universiteiten behaalde hij een M.A. Zijn eerste publikaties kwamen tot stand.
Niets leek een academische carrière in de weg te staan. Lewisohns jongensdroom, ‘a professor of English literature’ te worden, zou in vervulling gaan. Groot was de desillusie toen vlak voor zijn promotie - zijn dissertatie was vrijwel gereed - bleek dat hij in zijn carrière belemmerd werd vanwege zijn joodse afkomst. Dat in een democratisch land als Amerika, dat zich erop voor liet staan vrij van antisemitisme te zijn, dat juist daar zijn afkomst tot een belemmerende factor werd, vervulde Lewisohn met grote verontwaardiging. Uit woede weigerde hij te promoveren.
Lewisohn verliet de universiteit waar hij zijn dissertatie voorbereidde (in 1914 zou hij alsnog de doctorstitel verwerven). Hij aanvaardde een redactionele baan en begon verhalen en romans te schrijven. Inmiddels - in New York was daar een hartstochtelijke liefdesrelatie met een meisje, waarvan de naam niet onthuld wordt, aan voorafgegaan - trad hij voor de eerste maal in het huwelijk. Over zijn echtgenote, Mary, die tussen Up Stream (1923) en het tweede deel autobiografie, Mid-Channel (1929) ineens verdwenen is, vertelt Lewisohn niet veel. In Kunitz & Haycraft: Twentieth Century Authors staat vermeld dat Lewisohn in 1906 met Mrs. Mary Arnold (Crocker) Childs trouwde (‘a dramatist and poet under the pseudonym of ‘Bosworth Crocker’), van wie hij in ‘about 1925’ scheidde, vier jaar voor de publikatie van Mid-Channel.
Door de bemiddeling van vrienden kreeg Lewisohn in 1910 alsnog een positie aan de universiteit (Wisconsin; Monroe in Up Stream). Hij doceerde daar Duitse taal- en letterkunde (ofschoon hij zich daar ‘insufficiently prepared’ voor achtte; zijn ‘philological training (...) had all been from the point of view of English’ (Up Stream, 146)). De periode in Wisconsin was slechts van korte duur. Na een jaar aanvaardde Lewisohn een functie aan de universiteit van Central City (±Ohio State University). Daar zou hij tot halverwege de Eerste Wereldoorlog Duits doceren. Toen Amerika in de Eerste Wereldoorlog betrokken raakte, kwam Lewisohn in moeilijkheden vanwege zijn pacifistische ideeën en Duitse sympathieën, die echter uitsluitend betrekking hadden op het Duitse culturele erfgoed. Zijn Duitse afkomst werkte daarbij niet in zijn voordeel. Met een sabbatsjaar als dekmantel werd Lewisohn ontslagen.
Na de periode in Central City, moest Lewisohn zich aan een ‘private school’ in New York (Harley School) verbinden om in zijn en Mary's levensonderhoud te voorzien. Uitsluitend kinderen van gefortuneerde ouders ‘genoten’ zijn lessen Latijn en Engels. Na drie dagen had Lewisohn al in de gaten dat hij ‘the lowest depths of civilization’ betreden had.
Ludwig Lewisohn
Na ‘a black year’, waarin bovendien zijn vader overleed - zijn moeder was in de Central City-periode gestorven - verliet Lewisohn Harley School en kreeg hij een andere baan, die hij in Up Stream omschrijft als ‘an occupation for which I am reasonably well fitted and which I found more satisfying to the mind than any in which I had yet engaged.’ (Up Stream, 230). Deze functie kreeg hij na de Eerste Wereldoorlog en hoewel Lewisohn er geen nadere mededelingen over doet, moet het hier wel gaan om zijn redacteurs-functie bij de Nation, waar hij aanvankelijk als ‘dramatic critic’ begon.
Up Stream eindigt met Lewisohn scepsis over assimilatie - zijn joodse bewustzijn had zich, mede onder invloed van de belemmeringen die hij ondervonden had, geleidelijk ontwikkeld - en met zijn sombere visie op de jaren van na de Eerste Wereldoorlog.
| |
Mid-Channel, Don Juan en The Island Within
Het tweede deel autobiografie, Mid-Channel, An American Chronicle, vertelt vanaf de periode dat Lewisohn ‘associate editor’ bij de Nation was. Hoewel Lewisohn de naam van zijn eerste vrouw, Mary, niet meer noemt, worden de eerste hoofdstukken van Mid-Channel overschaduwd door de nawerking van de mislukte huwelijksrelatie. De titel van het eerste hoofdstuk van Mid-Channel, ‘Journey's End’, is tekenend voor de gemoedsgesteld- | |
| |
heid van Lewisohn in die periode; een afrekening met zijn vroegere leven vindt hier plaats.
Lewisohn theoretiseert over huwelijk, echtscheiding, rechtspraak en publieke opinie. Hij zet zich af tegen puriteinse opvattingen van het huwelijk. Lewisohn acht het een slechte zaak, dat huwelijk en echtscheiding door strenge wetten geregeld worden. Dergelijke wetten zouden zich moeten beperken tot ‘strictly economic aspects’, vindt Lewisohn. De zin van de talloze besprekingen met advocaten ontgaat Lewisohn. ‘The whole thing was literally like an evil dream to me, because it had a dream's shocking union of pain and unreality. My entire self repudiated these negotiations. What was there to negotiate?’ (Mid-Channel, 58, 59). Op bladzijde 14 van Mid-Channel zegt Lewisohn: ‘(...) I was in the grip of a private woe which the pressure of Puritan law and custom and public opinion made it almost impossible to escape.’ Dat Lewisohn onder de in de jaren twintig zo moeizame echtscheidingsprocedures heeft geleden, wordt door een en ander wel duidelijk.
Ondanks alles wat Lewisohn over het huwelijk en de echtscheiding zegt, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat hij bewust meer verzwijgt dan onthult. Het is alsof hij zich verschuilt achter opvattingen van algemene aard en zich verder beperkt tot de persoonlijke gevolgen; ‘the private woe’. Waarom Lewisohn en Mary uit elkaar zijn gegaan, daarover spreekt hij zich niet uit. Het verzwijgen van redenen is des te hinderlijker, omdat het zes jaar eerder verschenen Up Stream geen aanleiding gaf te veronderstellen dat het huwelijk een dergelijke uitkomst zou bieden. Dat de continuïteit hier enigszins zoek is, vind ik jammer. Met het oog op The Case of Mr. Crump was ik toch wel geïnteresseerd in het hoe en waarom van de echtscheiding.
De relatie die Lewisohn rond 1923 met ‘Thelma’ begon (Kunitz & Haycraft: Thelma Spear) zal zijn huwelijk zeker niet ten goede zijn gekomen. Het is niet uitgesloten dat deze relatie een aanleiding tot de echtscheiding rond 1925 vormde. De roman die Lewisohn in 1923 publiceerde, Don Juan, hoewel niet ‘externally mimetic in character’ (Mid-Channel, 66) geeft een bodem aan deze veronderstelling. Zeker is dat in de roman Don Juan, die Lewisohn in niet meer dan 29 dagen schreef, nogal wat van zijn huwelijksproblematiek verwerkt moet zijn.
Don Juan, dat in 1926 ook in Nederland verscheen, (bij Johan Mulder's uitgeversmaatschappij Gouda, in de vertaling van M. Denekamp) is hier bovendien om een andere reden interessant. In Mid-Channel zegt Lewisohn dat Don Juan ‘proved to be the slight preliminary sketch for a later work of very different extent and weight and calibre’. Dit ‘later work’ dat voor het jaar van de publikatie van Mid-Channel geschreven is (1929), kan niet anders dan The Case of Mr. Crump zijn.
Don Juan behandelt het thema van een man die zich belemmerd voelt in een door hem als beklemmend ervaren huwelijk en die zijn toevlucht zoekt bij twee elkaar opvolgende maîtressen. De echtgenote, Elise Curtis, maakt het haar man, Lucien Curtis, onmogelijk van haar te scheiden. Zonder haar toestemming kan er geen echtscheiding plaatsvinden. Lucien onderhoudt een relatie met Helga Strong (evenals Lewisohns vriendin, Thelma Spear, een niet onverdienstelijk zangeres). De publieke opinie en de familiedruk maken deze relatie echter onmogelijk, zodat Helga, meegenomen door haar moeder, uit New York moet verdwijnen. Gunstige gevolgen voor het huwelijk van Lucien en Elise levert dit niet op. Lucien zoekt zijn toevlucht bij een andere vrouw, Grace von Lahn. Maar de uitkomst is dezelfde; Luciens huwelijk verbiedt ieder buitenechtelijk contact, terwijl Elise nooit zal toestemmen in een scheiding.
Ook in Don Juan komen de bezwaren tegen de Amerikaanse huwelijkswetgeving naar voren, net zoals in Mid-Channel. Ook het latere The Case of Mr. Crump kan opgevat worden als één lange aanklacht tegen de wetten op het gebied van huwelijk en echscheiding. ‘De praktijk moet de wet voortbrengen’, beweert Lucien in Don Juan, maar dat is het laatste wat hier gebeurt. Elise blijft aan het huwelijk vasthouden, daarmee iedere levensvatbare relatie voor Lucien blokkerend. Voor Lucien Curtis zit er niets anders op dan naar Europa te vluchten.
Evenals Lucien Curtis, besloot Lewisohn - samen met Thelma - Amerika te verlaten. Afgezien van persoonlijke redenen, werkten Lewisohns contacten met vooraanstaande zionisten als Kurt Blumenfeld en Chaim Weizmann (de man die in 1948 de eerste president van Israël zou worden) mee aan dit besluit. Door deze contacten namelijk, werd Lewisohns belangstelling voor het Zionisme, die toch al in hem leefde, aangewakkerd. Weizmann drong er bij Lewisohn op aan naar Polen en Palestina te gaan en daarover te schrijven. Dat heeft Lewisohn gedaan in Israël (1925). In Mid-Channel schrijft hij:
I wrote Israel at all events in order to contribute what little I could to the growth of a higher degree of solidarity and so of freedom and of self-respect among the Jews of America... To me in my own person, the land of Palestine had a deeper and subtler message. Here, at last, was my earth. I felt it at once. I knew. (Mid-Channel, 92, 93).
De reizen van Lewisohn bleven niet tot Polen en Palestina beperkt. Hij verbleef korte tijd in Engeland; In Mid-Channel vertelt hij van Nederland slechts dat hij in Hoek van Holland de ‘Mitropa express’ besteeg. Voor het eerst sinds zijn jeugdjaren zag hij Duitsland terug; Berlijn. Hij bezocht Rome en verbleef gedurende achttien maanden in Wenen, waar hij in aanraking kwam en bevriend raakte met beroemde mensen uit die tijd (- ‘Freud was too ill that year to see anyone, but sent us the friendliest messages -’). Na de tijd in Wenen, vertrokken Lewisohn en Thelma naar Frankrijk, om zich in Parijs te vestigen. Daar schreef hij, zoals hij zelf zegt, zijn beste boeken; ‘my chief tribute to France must be the work I have done here - work long planned, long deferred, executed at last here (...)’.
In ‘Workshop’, het vijfde hoofdstuk van Mid-Channel, waarin Lewisohn ingaat op de werken die hij in Parijs schreef, brengt hij ook The Case of Mr. Crump ter sprake. Ik kom hier nog op terug. In hetzelfde hoofdstuk spreekt
| |
| |
Lewisohn over dat andere belangrijke boek dat hij in zijn Parijse tijd schreef: The Island Within.
The Island Within is Lewisohns eerste ‘joodse roman’, d.w.z. een roman met een joods onderwerp. Ik zeg dit laatste zo nadrukkelijk, omdat Lewisohn er verschillende keren op wijst dat - ook al behandelde hij geen joodse onderwerpen - hij bewust als jood schreef. Volgens Lewisohn wordt kunst getint door ‘ethnic colours’: ‘I trust that I do indeed write Hebrew in more or less passable American English’ (Mid-Channel, 26)
‘I discovered that my true self is a Jewish self’, zegt Lewisohn in Mid-Channel. Daarmee is tegelijkertijd het thema van The Island Within aangeduid. Dit boek gaat niet over de assimilatie van joden in de Amerikaanse maatschappij, maar juist over het onvermogen te assimileren. De hoofdpersoon Arthur Levy, hoofdpersoon hoewel hij pas op bladzijde 75 van The Island Within geboren wordt, ontdekt dat hij niet om zijn ‘Jewish self’ heenkan.
De roman volgt een familielijn vanaf 1840 in Polen. Deze familielijn mondt - via Duitsland - in de jaren twintig in Amerika uit bij Arthur Levy. Iedere generatie waarover verhaald wordt, probeert zich een stap verder te verwijderen van het jodendom. Iedere generatie probeert traditionele waarden achter zich te laten, zich zelfs geheel te bevrijden van een joods bewustzijn, totdat de onlosmakelijkheid met het jodendom manifest wordt in de figuur van de psycho-analiticus Arthur Levy, voor wie het jodendom aanvankelijk slechts een vage, via de ouders overgeërfde herinnering was.
The Island Within is opgebouwd uit negen boeken. Behalve boek acht en negen, begint ieder boek met een beschouwend hoofdstuk, dat met het jodendom te maken heeft (Boek één zelfs met twee van dergelijke hoofdstukken, waarbij de verteller hoofdstuk twee laat beginnen met: ‘“But we have paid two-and-a-half dollars for a story, not for a treatise.” “Have patience, reader; the story is coming - (...)”. Het eerste (beschouwende) hoofdstuk van boek vijf bevat een indrukwekkend beeld van het jodendom, dat ik hier wil overnemen:
For Jewishness is like that Hound of Heaven described by the poet. It tracks you through the universe; it lies in ambush from without and within. You think you have achieved a perfection of protective mimicry and on the lips of your dearest friend you see the unformed syllable, Jew...
Ook in het verhaal van The Island Within zijn er joden die zich proberen te verschuilen achter een “protective mimicry”.
“Aren't we much more like other people than we are unlike them?” vraagt Arthur Levy halverwege het boek. Maar deze vraag berust op een misvatting, want in het werk van Lewisohn slagen alle immigranten er op een gegeven ogenblik in Amerikanen te worden, behalve de joden, ondanks hun heldhaftige pogingen tot “Americanization”. Van een door zelfdoding omgekomen vriend zegt Arthur: “He was trying to shout down his Jewish soul”. Maar zoiets lukt niet bij Lewisohn; assimilatie is een dwaling, “protective mimicry” een schijn.
De woorden van Jacob Levy, Arthurs vader “What I don't like is Jews who pretend they're something else” komen ook terug in het slot van The Island Within: “I don't think that Jews who try not to be Jews do themselves any good in the eyes of intelligent people. There's something wrong with a man who betrays his own kind” (265). Om tot een dergelijk inzicht te komen, moet ook Arthur Levy door een “Jewish anti Jewish complex” heen, - het cynisch gestelde’ (...) the Jews are the worst anti-Semites' (189) heeft alles met een dergelijk complex te maken. (Overigens komt een dergelijk idee vaker voor in het werk van Lewisohn, bijvoorbeeld in Trumpet of Jubilee (1937): ‘Since you hate the Jew in yourself you hate all Jews.’)
Tijdens het huwelijk komt Arthur Levy's joodse identiteit - hoe lang ook ontkend - dwingend naar voren. Na enige jaren huwelijk besluiten hij en zijn niet joodse (Goyish) vrouw - een onafhankelijk schrijfster - dat zij niet bij elkaar passen, omdat hun verschillende afkomst onverenigbaar blijkt. Als dit besluit genomen is, stelt Arthurs vrouw, Elizabeth Knight, vast, dat Arthur haar één ‘injustice’ aandeed. ‘What's that?’ vraagt Arthur. Zij antwoordt:
Through your ignorance of yourself. You didn't know you were going to resurrect the Jew in you.’ Arthur antwoordt: ‘You're right, Elizabeth, quite right. But really I didn't even have to resurrect the Jew. I just put away a pretense - a stubborn, hard, protective pretense. But no more.’ (263).
Arthur althans is er ten slotte in geslaagd het ‘projective mimicry’ te doorbreken.
Wanneer zijn vader, Jacob Levy, Arthurs plannen om te scheiden en zijn besluit terug te keren tot het jodendom verneemt, zegt hij - in zijn tot het laatst toe Duits gekleurde uitspraak van het Engels: ‘My cheneration tried to pull down de house of Israel; may be yours vill build it up again...’
In The Island Within moet Lewisohn heel wat van zijn eigen familiegeschiedenis en van zijn bewustwording van zijn joodse identiteit verwerkt hebben. Daarom - maar ook omdat ik The Island Within een mooi boek vind - heb ik hier een paar hoofdlijnen van dit boek aangegeven. Terug naar Lewisohns leven. Mid-Channel bevat na ‘Workshop’ weinig opvallende biografische evenementen. Het hoofdstuk ‘African interlude’ vertelt nog over de reis van Lewisohn en Thelma naar Noord-Afrika, een ‘story of travel and observation’, die hier verder van weinig belang is.
Mid-Channel is niet alleen een levensgeschiedenis, het is ook ‘a history of a mind’ zegt Lewisohn in de epiloog. Dit aspect staat centraal in de slothoofdstukken van Mid-Channel. Aan die hoofdstukken, die reflekties over uiteindelijke waarden bevatten, over het christendom en vooral over Lewisohns zich verder verdiepen in het jodendom (‘The great study’), moet ik - hoe interessant ook - hier voorbijgaan.
| |
| |
| |
1929-1955
Voor de periode in Lewisohns leven, na Mid-Channel, die van minder belang voor dit artikel is, baseer ik mij op encyclopedische informatie en op de inleiding van Stanley F. Chyet tot The Island Within. Tot halverwege de jaren veertig zou het duren, voordat Lewisohn met Thelma Spear naar Amerika terugkeerde. Thelma, die naast zangeres ook dichteres was, hield in Parijs een literaire salon. Naar aanleiding hiervan wijs ik op de vele belangrijke schrijvers die Lewisohn in zijn leven ontmoette en met wie hij bevriend raakte (de schrijver van het voorwoord van The Case of Mr. Crump noemde hij in Mid-Channel: ‘my great friend Thomas Mann’.)
Gedurende de jaren dertig ontwikkelde Lewisohn zich tot een steeds vuriger zionist. Hij raakte steeds meer geïnteresseerd in het joodse erfgoed en het joodse traditionalisme. Naar zijn mening zou Amerika voor joden nooit ‘een thuisland’ worden, maar altijd een ballingsoord blijven. Nooit zou Amerika Zion kunnen vervangen. Nog heftiger keerde Lewisohn zich tegen assimilatie van Amerikaanse joden; dat dit mede veroorzaakt werd door zijn eigen ervaringen in Amerika, ligt voor de hand. Lewisohn uitgesproken ideeën over het jodendom en zijn visie op Amerika ondervonden nogal wat tegenstand. Dit had tot gevolg dat Lewisohns latere werk een toon van zelfverdediging en zelfrechtvaardiging kreeg.
Verschillende boeken schreef Lewisohn over het jodendom (b.v. The Answer. The Jew and the World (1939), The American Jew, Character and Destiny (1950) en What is the Jewish Heritage? (1954). Daarnaast publiceerde Lewisohn - hij had als vertaler en criticus een belangrijke reputatie opgebouwd - boeken over Europese letterkunde (de biografie Goethe: The story of a Man verscheen in 1949) en Amerikaanse letterkunde (b.v. The Story of American Literature (1937). Bovendien schreef Lewisohn nog vele romans, waarvan ik Stephen Escott (1930) noem, The Last Days of Shylock (1931), An Altar in the Fields (1934), Trumpet of Jubilee (1937), Forever Wilt Thou Love (1939), Renegade (1942), Breathe upon These (1944), Anniversary (1948) en In a Summer Season (1955).
De verbintenis met Thelma Spear, met wie Lewisohn nooit getrouwd is geweest (in 1929 werd hun zoon James Lewisohn geboren) duurde zestien jaar. Daarna trouwde Lewisohn met een jonge journaliste, Edna Manley. Dit huwelijk gaf opnieuw aanleiding tot juridische moeilijkheden en zelfs tot beroering in de pers.
Van 1943 tot 1948 was Lewisohn redacteur van The New Palestine en vanaf 1947 van de American Zionist Review. In 1948 aanvaardde Lewisohn een professoraat aan de joodse Brandeis Universiteit in Waltham (Massachusetts) waar hij vergelijkende literatuurwetenschap doceerde. In 1955 werd hij bibliothekaris aan deze universiteit. Op 31 december 1955 overleed Lewisohn, 73 jaar oud.
| |
The Case of Mr. Crump
The Case of Mr. Crump is het verhaal van een ongelukkig huwelijk; het huwelijk van Herbert en Anne Crump. Als ik het predikaat ‘ongelukkig’ aan dit huwelijk geef, ben ik mij ervan bewust dat ik mij eufemistisch uitdruk. Dit huwelijk is nauwelijks minder dan een hel. In de ‘Preface’ tot de Penguin Modern Classic-editie spreekt Thomas Mann van ‘the inferno of a marriage’ en dat brengt precies onder woorden wat hier aan de hand is. Een inferno.
Zeven boeken heeft Lewisohn nodig om dit inferno te beschrijven. Het eerste boek ‘Anne’ behandelt de (vroege) biografie van Anne Bronson Farrel Vilas Crump. Het tweede boek de levensgeschiedenis van Herbert Crump tot de ontmoeting met Anne. In boek drie, dat de veelzeggende titel ‘Catastrophy’ heeft, slaagt Anne erin Herbert voor een huwelijk te strikken. Boek vier, ‘Early years’, bespreekt de eerste huwelijksjaren. ‘Chronicle’ is de titel van boek vijf, waarin de huwelijksjaren tussen 1911 en 1916 centraal staan. Daarna volgen nog ‘Crisis’ en ‘Justice’.
In zeven boeken, 333 bladzijden, schetst Lewisohn hoe twee mensen in een huwelijk elkaar tot het uiterste kunnen brengen. Zonder een lans te willen breken voor Anne Crump - zij geeft daar weinig aanleiding toe - moet hier vooropgesteld worden dat de lezer het verhaal (indirect) via de visie van Herbert Crump volgt. Dit beperkt het blikveld. Onvoorwaardelijk zal de lezer achter Herbert Crump staan. Wanneer het mogelijk is een literair figuur te gaan haten, dan gebeurt dat hier met betrekking tot Anne Crump.
Maar dit huwelijks-verhaal wil meer zijn dan een verhaal alleen. Het is tegelijkertijd een aanklacht; een aanklacht tegen de door wetten opgedrongen huwelijkstrouw. Het is voorstelbaar dat veel lezers het gewelddadige slot van de roman als niet geheel onbevredigend zullen ervaren. De vraag doet zich echter voor of een echtscheiding een niet meer voor de hand liggende oplossing was geweest voor de ontbinding van dit huwelijk. Maar zo eenvoudig was dat niet in het Amerika van het begin van deze eeuw. Net zoals in Don Juan en Mid-Channel komt in The Case of Mr. Crump naar voren dat de huwelijks- en echtscheidingswetgeving uitsluitend gericht was op de bescherming van het huwelijk, voorbijgaand aan de vraag of er nog elementen van verbondenheid in een huwelijk aanwezig waren. Hoe lastig het was om in Amerika te scheiden (speciaal in New York State, zie blz. 133), maakt The Case of Mr. Crump op schrijnende wijze duidelijk. Beide partners moesten in een echtscheiding toestemmen, of anders moesten er duidelijke bewijzen van overspel zijn (zie b.v. blz. 156) of van ‘cruelty’ (zie 134) wilde één van de partners het huwelijk laten ontbinden.
Omdat Anne ‘the most devoted wife in sight’ (226) is - de huwelijkstragiek speelt zich voornamelijk binnenskamers af - zal een echtscheidingseis van Herbert niet snel gehonoreerd worden. Alleen kan hij niets beginnen. Om te scheiden is hij afhankelijk van Anne, die daar nooit in toe zal stemmen. Daar komt nog bij dat Herbert de opvatting is toegedaan dat hij zich geen schandaal kan veroorloven, een schandaal waar Anne het - volgens
| |
| |
Herbert - zeker op aan zou sturen. ‘He was aware of the fact that, in the event of an open conflict, she would have all the active forces of society and all the machinery of the law on her side.’ (266). Voor Herbert is de enige ontsnappingsmogelijkheid uit zijn huwelijk een vlucht. Maar daar is hij de man niet naar. ‘He would have to flee. Where to? And what was he to do? His mind seemed to cloud. Maybe some other man would find a way out.’ (178).
| |
Crump, Mahler en de muziek
The Case of Mr. Crump gaat echter niet uitsluitend over een mislukt huwelijk, het is bovendien een muziek-verhaal. Herbert Crump, telg uit een muzikale familie, is aan het einde van de roman naast musicus, ook een belangwekkend componist en dirigent. In zijn muzikale carrière bereikt hij grote hoogten. In The Case of Mr. Crump wordt hij ‘de’ Amerikaanse componist van de eerste dekades van deze eeuw. Opvallend is dat er een wisselwerking is tussen de neergang van het huwelijk - tot onvoorstelbare diepten - en de opgang van Crumps muzieksucces. Herbert Crump wordt om zijn composities alom geprezen (soms kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat zijn composities juist onder de druk van zijn huwelijk tot stand komen). Aan het einde van de roman staat bovendien niets Herberts verdere carrière als belangrijkste dirigent in Amerika in de weg, behalve zijn huwelijk.
Naar aanleiding van Herbert Crumps dirigeer-prestaties, wil ik een kleine buitentekstuele excursie maken. In tegenstelling tot een collega-dirigent beperkt Herbert Crump bij de ‘Manhattan Musical Society’ (boek zes en zeven) zich niet tot een routine-repertoire. Op blz. 271 bereidt Crump een programma voor met zijn eigen tweede symfonie en de negende van Mahler. Dit moet plaatsgevonden hebben in 1916; vijf jaar na de dood van Mahler en vier jaar na de eerste uitvoering van de negende symfonie, op 26 juni 1912 in Wenen onder leiding van Bruno Walter.
‘The concert came and went and left Herbert rather limp and in a deeper sense rather ashamed. Critics and audience accepted him but were cool to Mahler. How far this was due to the war psychosis could not be told.’ Iets kan daar wel over gezegd worden. Want ‘the war psychosis’ kan ten hoogste de minste reden tot de koele ontvangst van Mahler geweest zijn. Een pijnlijke geschiedenis in de muzikale werkelijkheid van het New York van toen was hieraan voorafgegaan.
Van 1908 tot 1911 was Mahler gedurende de concert-seizoenen in New York (waar op blz. 271 van The Case of Mr. Crump ook naar verwezen wordt). Na eerst als dirigent verbonden te zijn geweest aan de Metropolitan Opera Company, waarmee hij nog successen boekte, ging Gustav Mahler met de New York Philharmonic een neergang tegemoet. Mahler ondervond tegenwerking van het ‘rijke-dames-bestuur’ van de New York Philharmonic, een groepje dilettantische kunstbeschermsters, maar ook van het publiek en de kritiek, die afwijzend stonden tegenover veel contemporain werk en bovendien tegen Mahlers (toen) moderne interpretatie van ‘klassieke’ (ingeburgerde) symfonieën. De muzikale smaak in het New York van die tijd verdroeg maar moeilijk afwijkingen van ‘het geaccepteerde’. Mahlers eigenzinnige artisticiteit werd op verschillende manieren tegengewerkt. Eigen composities nam hij maar spaarzaam op in het repertoire.
In zijn biografie van Mahler vermeldt Gartenberg dat de door ziekte verzwakte Mahler op 21 februari 1911 in New York het laatste concert van zijn leven dirigeerde. Gartenberg: ‘New York, which at first had seemed to Mahler a new musical paradise, had become his personal hell.’
De relatie tussen Mahler en zijn New Yorkse publiek was er één van pijnlijke aard. Aan het begin van deze eeuw werd de genialiteit van Mahler (nog) niet volledig herkend. Hoewel The Case of Mr. Crump fictief is, lijkt het mij meer voor de hand liggend te veronderstellen dat de oorzaak van het uitblijven van succes met Mahlers negende o.l.v. Herbert Crump, eerder te zoeken is in het muzikale klimaat en in de houding ten aanzien van Mahler, dan in een ‘war psychosis’. Dat een contemporain componist als Herbert Crump (N.B. van Duitse origine) wel geaccepteerd wordt, geeft overigens te denken.
Omslag Penquin-editie van The case of Mr. Crump
Voordat ik geheel terug ga naar het fictieve The Case of Mr. Crump, wil ik er hier nog op wijzen dat Lewisohn in Wenen een vriendschappelijke relatie onderhield met
| |
| |
‘Frau Gustav Mahler’ (Mid-Channel, 121), - Mahlers ‘gifted widow in Vienna’ zoals zij in The Case of Mr. Crump wordt aangeduid - Alma Mahler Schindler (1879-1964).
In The Case of Mr. Crump treedt Herbert Crump als dirigent, door zich niet te beperken tot een routine-repertoire, in de voetsporen van zijn New Yorkse voorganger. In de roman wordt Crump voorgesteld als een figuur van uitzonderlijke importantie in muzikaal Amerika. Na een schuchter begin als uitvoerend musicus, is hij later als componist en dirigent niet meer weg te denken uit de Nieuwe Wereld.
De gewelddadige beëindiging van Herberts huwelijk in ‘Justice’ betekent echter onafwendbaar de beeïndiging van zijn muzikale carrière, zeker wat zijn dirigeerprestaties betreft. Op dat ogenblik wordt de verhaallijn van het huwelijk tegelijk afgesloten met die van de muziek. Doordat The Case of Mr. Crump naast een relaas over een huwelijk (inklusief het aanklachtsaspect) ook het succesverhaal van een kunstenaar is, stijgt het boek boven zijn primaire thematiek uit.
| |
Voorgeschiedenis
Zoals gezegd behandelen de eerste twee boeken van The Case of Mr. Crump de levensgeschiedenis van Anne en Herbert. Het boek ‘Anne’ begint met de mededeling dat Mrs. Crump ervan hield over haar familie en over haar jeugd te vertellen. In tegenstelling tot het boek ‘Herbert’ is het vertelpunt van de voorgeschiedenis - Anne heet in de eerste alinea's onmiddellijk Mrs. Crump - het huwelijk met Herbert Crump.
Uit Annes fragmentarische en gekleurde herinneringen vormt Herbert zich een beeld van Annes verleden. Omdat hij afhankelijk is van de gegevens die Anne verkiest te vertellen, blijft er nogal wat te raden over. Absolute zekerheid kan niet geboden worden, hoewel Herbert zo waarheidsgetrouw mogelijk te werk gaat: ‘No, it was Herbert who fumblingly putting two and two together figured out the true account of Anne's girlhood. He was or tried to be just in all his ultimate reflections concerning her.’ (24, 25). De onzekerheid over bepaalde verhaalgegevens (de stijl in het boek ‘Anne’ draagt daar de sporen van: veel modale bepalingen en hulpwerkwoorden van modaliteit) maakt duidelijk dat het hier om een reconstructie gaat. De taal waarin deze reconstructie gesteld is, bevat overigens niet alleen elementen van onzekerheid, deze taal is bovendien gekleurd. Nadat Anne, bijvoorbeeld, haar meisjestijd geschilderd heeft, volgt er: ‘It was not, of course, in such terms that Mrs Crump spoke of her girlhood.’ Het is Herbert die de gegevens naar de lezer toe vertaalt.
Ten onrechte zou men nu kunnen concluderen dat Herbert Crump degene is die het verhaal van Annes jeugd ook aan de lezer vertelt. Dat is niet juist. In The Case of Mr. Crump treedt een verteller op als intermediair. Op deze verteller kom ik nog terug.
Het verleden van Anne Crump bevat alle miezerige elementen uit naturalistische opgroei-tradities. Uit een naturalistisch oogpunt biedt de informatie over haar voorgeslacht en over het gedegenereerde milieu waarin zij opgroeide, interessante aanknopingspunten. (Vergelijk ook Herberts vermoeden op blz. 139: ‘Herbert (...) was beginning to suspect that blood, training, origin and the resultant habits had much to do with the quality of the soul and with the conduct of life.’) Aan naturalistische tendensen ga ik hier verder voorbij en ik beperk me tot feitelijkheden uit Annes voorgeschiedenis, waar Herbert Crump mee te maken krijgt.
Op zeer jeugdige leeftijd trouwde Anne met de accountant Harrison Vilas. Door dit huwelijk, zo concludeert Herbert, probeerde Anne ‘to climb out the sordidness of her own family and environment into a fairer, cleaner, richer world.’ (27). De beweegredenen van Harrison voor het in overhaast gesloten huwelijk heeft Herbert nooit kunnen achterhalen.
Het huwelijk moet plaatsgevonden hebben in 1884. Het eerste kind van Harrison en Anne, Bronson, werd in 1886 geboren. Het huwelijk was ongelukkig. De goklust van Harrison en een onfortuinlijke escapade - in een bordeel liep Harrison een geslachtsziekte op - waren weinig bevorderlijk voor het huwelijksgeluk. Armoede en het verlangen van Anne ‘to get even’ met Harrison vanwege zijn ontrouw, bepaalden het leven van Anne.
In het korte en fragmentarische verhaal van dit huwelijk kan een voorafspiegeling gelezen worden van het huwelijk van Herbert met Anne. Elementen uit het eerste huwelijk (N.B. via de reconstuctie van Herbert) komen terug in Annes tweede huwelijk.
Uit het eerste huwelijk van Anne, werd naast Bronson, ondanks ‘a long series of abortions’ in 1892 Luella geboren. Eileen zag het levenslicht in 1897. De geboortejaren van de kinderen Vilas zijn precies bekend. Dit in tegenstelling tot het geboortejaar van Anne. De onzekerheid daaromtrent onstaat doordat Anne haar leeftijd voor het gemak wat lager voorstelt. Wanneer Herbert Crump in de tweede alinea van boek één geïntroduceerd wordt, staat er: ‘He was her second husband and nearly twenty years her junior. This fact, of which there were an hundred irrefutable evidences, including the obvious ages of her children, Mrs Crump had never admitted. She said that she was nine years older than Mr Crump.’
Het milieu waar Herbert in grootgebracht is, staat in schril contrast met dat wat Annes milieu vormde. In 1865 had Herberts grootvader, de organist en onderwijzer Hermann Krumpf, zich vanuit Duitsland in Queenshaven gevestigd. Het was Herberts vader, organist en koorleider, die de naam Krumpf in Crump veranderde.
Herbert kan terugzien op een gelukkiger jeugd dan Anne. Het boek ‘Herbert’ waarin veel aandacht wordt besteed aan Herberts muzikale ontwikkeling, geeft een harmonieus beeld te zien van zijn jaren in Queenshaven. Opgroeiend als enig kind in een beschermde omgeving, leeft hij ‘in his golden tower, safe with the warmth and music of his childhood’. Na het ‘College of Queenshaven’ doorlopen te hebben en na bovendien nog een jaar als organist en koorleider in Queenshaven werkzaam te zijn geweest, vertrekt Herbert naar New York.
In New York heeft Herbert een affaire met een jonge zan- | |
| |
geres, Gerda Veröty, die hij tijdens repetities op de piano begeleidt. Wanneer er tussen Herbert en Gerda seksuele contacten hebben plaatsgevonden, wil Herbert haar trouwen. Daar voelt Gerda niets voor, want: ‘If ever I do marry in eight or ten years, it will have to be a millionaire.’ Gerda is een zelfstandige vrouw, die niets voor vaste relaties voelt; de afgewezen Herbert laat zij diep geslagen achter.
‘Gerda had stung his senses into a vivid life and left him.’ Door de affaire met Gerda is Herbert ontvankelijk gemaakt voor ‘de vriendelijkheid’ van Anne Harrison Vilas, met wie hij in deze periode van ontreddering als koorleider te maken krijgt. Doelbewust maakt Anne gebruik van Herberts weerloosheid; zij palmt hem in. En Herbert? ‘He let Anne drug him.’ Wanneer er intimiteiten plaatsvinden, levert Herbert zich geheel aan Anne uit. Door zelfmoord-manipulaties blokkeert Anne iedere weg terug. Vastberaden bereidt zij een scheiding van Harrison voor. Binnen de marges van de wet opererend, zorgt zij ervoor dat er hier geen wettelijke obstakels overblijven. Herbert wordt in een huwelijk gemanoeuvreerd.
| |
Huwelijk
In Queenshaven trouwen Herbert en Anne. De rest van het boek is, afgezien van de muzikale thematiek, het verhaal van dit huwelijk. Een huwelijk dat twaalf jaar zal duren en waarvan de lezer - althans zo verging het mij - met gekromde tenen kennis neemt. Omdat iedere parafrase tekort doet aan dit verhaal, het zijn tenslotte de details die de ‘charme’ ervan uitmaken, vat ik slechts vluchtig samen.
Na de periode Queenshaven, waar de situatie bij Herberts ouders al snel onhoudbaar wordt door het wangedrag van Anne, keert het pas getrouwde stel naar New York terug. Door te componeren en door redactie-werk voorziet Herbert in hun levensonderhoud. Na New York volgt de periode in Central City (Ohio), waar Herbert in 1911 het ambt van ‘professor of theory and composition’ aanvaard heeft. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt hij vanwege Duitse sympathieën ontslagen. Hij slaagt erin een functie als dirigent in New York (Manhattan Musical Society) te krijgen. Zijn carrière is voorspoedig.
Maar altijd is daar Anne. Zelf onbevredigd in haar literaire aspiraties, staat zij, uitsluitend haar eigen belangen dienend, naast, of liever ‘tegenover’ haar succesvolle echtgenoot, Herbert Crump. Haar wil overal en altijd doordrijvend, verzuurt zij iedere dag van Herberts leven. ‘The perfect Xanthippe’ noemt Herbert haar tijdens een ruzie. Anne is dominant; zij eist Herbert geheel op. Zij misgunt hem zijn successen en maakt hem openlijk te schande wanneer zij in muzikale kringen binnengedrongen is. (N.B. Zij spreekt daar bijvoorbeeld over seksuele verwaarlozing, temidden van Herberts vrienden.)
En zij is vies. Zichzelf en haar successievelijke woningen verwaarlozend, verwordt zij tot een gepersonifieerde slonzigheid. ‘Dust and dirt prevailed’. (Volgens goed naturalistische tradities vermoedt Herbert dat de wortels van de slonzigheid in Annes jeugd, op kamers in Chicago, liggen. ‘From the habits acquired there she never recovered.’).
Ik streef er niet naar een volledig beeld te schetsen van de slechtheid van Anne. Wel wil ik wijzen op haar financiële machinaties. Zoals Harrison Vilas gedwongen werd Annes moeder onderdak te verlenen (Herbert ontkomt daar maar net aan doordat zij overlijdt; (balseming N.B.! en verscheping van het stoffelijk overschot geschieden echter op zijn kosten), zo slaagt Herbert er niet in, zelfs niet wanneer zij volwassen zijn, onder de financiële en praktische zorg voor Annes kinderen uit te komen. Steeds opnieuw dwingt Anne Herbert haar kinderen in huis op te nemen en hun vele tegenslagen te bekostigen. Zonder terughoudendheid springt Anne met Herberts (aanvankelijk) moeizaam verdiende geld om. Herhaaldelijk wordt hij, wanneer er weer op rekening gekocht is, voor een voldongen feit geplaatst. Vermakelijk naar aanleiding van de verkwisting is de passage over de negentien paar zijden sokken op blz. 214, maar ook bijvoorbeeld het laten schaduwen van Herbert, aan het einde van de roman, door een privédetective, waarbij er weinig twijfel over kan bestaan wie de rekening uiteindelijk gepresenteerd zal krijgen.
Ik noemde Anne slecht. Dat doe ik op grond van het beeld dat van haar geschetst wordt. Dit beeld is overigens door het perspectief wel eenzijdig. Wanneer het perspectief bij Anne gelegd was, of wanneer er sprake zou zijn van een meervoudig perspectief, dan zou zij anders naar voren komen. Om nu de vorming van een al te eenzijdig beeld van Anne te voorkomen, moet hier ook gewezen worden op háár levenstragiek. Anne is een ambitieuze vrouw die in al haar levensverwachtingen teleurgesteld is. Het is niet onwaarschijnlijk dat haar laatste verwachtingen het huwelijk met Crump golden. Dat zou tegelijk verklaren waarom zij, dominant, Herbert in een verstikkende greep houdt. En Herbert beseft dat ook wel. Op bladzijde 179 komt de volgende reflectie voor: ‘‘How strange,’ Herbert thought. ‘She has a real tenderness for me, but the aliveness of that feeling is dependent on my being here - her object, her thing, slave, prisoner, merged with her family, serving her interests; it depends on the exclusion of my parents, of my art except as an impersonal means of winning bread, of friends, interests, occupations beyond these walls.’
Voor het vervolg van dit artikel is het nodig het slot van de roman te beschrijven. Dit slot wordt gestuurd door Annes jaloezie (reden waarom zij een privédetektive achter Herbert aanstuurt). Die jaloezie is niet geheel ongefundeerd. Na enige contacten met jonge vrouwen, die Herbert in staat stelden zich aan een beter leven te spiegelen, is er aan het slot van de roman de relatie met Barbara Trent, een concertzangeres. Voor Herbert is Barbara het antwoord op zijn onvervulde liefdesverlangen; door haar kan hij tijdelijk aan zijn huwelijksmisère ontsnappen. ‘He had at last found his way in a homeless world.’ Maar Anne blijft Herbert opeisen. Lang voordat Herbert Barbara heeft leren kennen, vroeg hij Anne eens of zij van hem zou willen scheiden, gesteld dat hij een relatie met een andere vrouw had. Haar antwoord was eenduidig: ‘I'd see you in hell first.’
Anne, die onmogelijk bevrediging in de relatie met Her- | |
| |
bert zal kunnen vinden, blokkeert voor Herbert iedere weg naar werkelijke liefde. Wanneer Anne achter de liaison met Barbara komt, smeekt Herbert haar toe te stemmen in een echtscheiding. Anne doet alsof zij dit voorstel enige maanden in overweging wil nemen. Maar zij probeert daarmee tijd te winnen om met behulp van advocaten van bedenkelijk allooi Herbert te verrassen. Dat gebeurt wanneer hij terugkomt van een directie in Chicago. Op het station worden hem papieren ter hand gesteld met een eis ‘not for divorce but for seperation on the grounds of cruelty and neglect’. Daarmee bindt Anne Herbert (‘Ice seemed to trickle into his veins’) en verspert zij iedere weg tot Barbara. Herbert beseft dat de publieke opinie Barbara en hem zal vernietigen. ‘The long years flashed before him. He saw Anne in a hundred attitudes which had stamped themselves forever on his mind. That stupid, treacherous and ferocious creature must not triumph. He mattered little. Even the precious spirit of Barbara mattered little. Justice mattered.’
Hij gaat naar huis. Hij neemt daar een onverzettelijke Anne waar. In een laatste woordenwisseling (‘Give out a statement that it's all a mistake, that you love no one but me and behave yourself as a husband should!’) deelt zij hem mede dat het verhaal de volgende dag in de kranten zal verschijnen. Een niets meer beseffende woede stijgt in Herbert op. En hij vermoordt Anne.
| |
Een oude druk
Ludwig Lewisohn schreef The Case of Mr. Crump ‘without pause or hesitation’ in vier en een halve maand. Hij was er onmiddellijk van overtuigd dat dit boek het beste was dat hij ooit geschreven had (Mid-Channel, 163). De ‘firm's lawyers’ van de Amerikaanse uitgeverij, waar hij het boek wilde uitgeven, dachten daar echter anders over. Ze spraken hun veto uit over het boek. Daarop wendde Lewisohn zich tot Edward W. Titus, een Amerikaanse uitgever in Parijs, die uitsluitend boeken in beperkte oplagen uitgaf. In 1926 verscheen The Case of Mr. Crump in een oplage van vijfhonderd exemplaren.
Lewisohn verstuurde enige exemplaren aan vrienden in Amerika, die enthousiast reageerden. Maar verder dan het versturen van die paar exemplaren kwam het niet. In Amerika werden bestellingen opgehouden op het postkantoor. The Case of Mr. Crump was door ‘the Post Office Department’ ‘unmailable’ verklaard, omdat het boek obsceen zou zijn.
Tot 1947, het jaar waarin Farrar, Straus and Company het boek uitbracht, zou het duren voordat The Case of Mr. Crump in Amerika verkocht mocht worden. (In paperback verscheen een verkorte editie onder de titel The Tyranny of Sex). Inmiddels was de roman in verschillende talen vertaald; voor de Duitse uitgave schreef Thomas Mann zijn voorwoord, dat in het Engels vertaald is opgenomen in de Penguin Modern Classic-editie van 1985.
Antiquarisch heb ik een uitgave van The Case of Mr. Crump van de Zweedse uitgever Jan Förlag, uit 1943, te pakken kunnen krijgen. Nadere gegevens over deze uitgave - in het Engels - heb ik niet kunnen achterhalen. Maar deze uitgave is curieus. Want in tegenstelling tot de Penguin Modern Classic-editie bevat deze uitgave een opdracht en een ‘Narrator's postcript’.
Omslag van The tyranny of sex, de verkorte versie van The case of Mr. Crump, december 1959, negende druk
De opdracht luidt: ‘To Thelma, my all in life. To the memory of my father and mother.’ Zoals ik in de biografische aantekeningen vermeld heb, duurde de verhouding van Lewisohn met Thelma tot ±1939. Desondanks bleef de opdracht in de uitgave van 1943 gehandhaafd, om in latere edities te verdwijnen.
| |
Perspectief
‘The narrator's postcript’ is vooral interessant met betrekking tot het perspectief. Want wie is die verteller? Deze vraag wil ik, voordat ik inga op het nawoord van de verteller, eerst vanuit de roman proberen te beantwoorden. Naar aanleiding van het boek ‘Anne’ heb ik al opgemerkt dat er in The Case of Mr. Crump een verteller als intermediair optreedt. In het eerste boek doet deze verteller als het ware vanuit de derde hand verslag (hij baseert zich op de reconstructie die Herbert gemaakt heeft van de gegevens die Anne loslaat; de verteller deelt Herberts onzekerheid). In ‘Herbert’ is er minder sprake van een reconstructie, toch is er ook hier soms onzekerheid
| |
| |
(wanneer de verteller bijvoorbeeld de wandelingen van Herbert rond ‘Colonial Lake’ vertelt, gebruikt hij een twaalftal keren ‘would’). De suggestie wordt gewekt dat het boek ‘Herbert’, evenals de rest van de roman, gebaseerd is op de herinneringen van Herbert Crump. De herinneringen ten aanzien van de gebeurtenissen in ‘Herbert’ voeren het verst terug.
De verteller in The Case of Mr. Crump is niet alwetend. Hij neemt geen deel aan de handeling (staat daar ook niet boven) en spreekt niet in de ik-vorm. Hij beperkt zich uitsluitend tot de gedachtenwereld van Herbert Crump (uitzondering op blz. 268, waar - weinig functioneel - een blik wordt geworpen in het innerlijk van een bijfiguur; ook een passage op blz. 297, ten aanzien van Luella, kan op een dergelijke manier bekeken worden).
Er zijn een paar plaatsen waar blijkt dat de verteller de afloop van de geschiedenis kent. Naar aanleiding van een compositie van Crump bijvoorbeeld, zegt de verteller: ‘“Elegy' (opus 27) (...)” which was to be for so long the last of his works’. Met dergelijke vooruitwijzingen springt de verteller spaarzaam om. Vaker loopt de verteller vooruit op Herberts latere roem: ‘the first of his later moderately wellknown string quartettes’ (199), ‘his afterwards famous musical grotesque ‘The Mendicants’ (221) Zo ook op blz. 230 etc.
Hoewel de verteller ook latere inzichten en handelingen van Herbert in zijn verhaal opneemt (bijvoorbeeld: ‘Toward the end of their lives together, (...) Herbert Crump meditated upon those early New York days’ (112) en ‘In later years Herbert often contented himself with grinning and saying: “Mrs God has spoken.”’ (172) etc.) blijft de afloop van het verhaal een verrassing.
De verteller veronderstelt dat de lezer op de hoogte is van het muzikale oeuvre van Herbert Crump. (Het mededelen van het opus-nummer van een compositie wijst al in die richting). Naar aanleiding van twee dichtregels van Matthew Arnold, die Herbert als motto aan een compositie heeft meegegeven, zegt de verteller: ‘These lines, it will be remembered are the motto of his tone poem, “The Thinker”, op 14 (...)’ (163, cursivering van mij, J.R.). Voordat ik kennis nam van ‘The narrator's postcript’ uit de Zweedse uitgave van 1943, heb ik - ook de titel zou in die richting kunnen wijzen - de mogelijkheid overwogen dat The Case of Mr. Crump een rechtbankverslag is, waar bijvoorbeeld een advocaat een literaire vorm aan gegeven heeft. Voor deze verdedigingsrede zou deze rechtskundige zich gebaseerd kunen hebben op de herinneringen van de in verzekerde bewaring gestelde Herbert Crump.
| |
De verteller
‘The narrator's postcript’ wijst anders uit. Daarin ‘herinnert’ de verteller zijn lezers eraan dat een jury Crump schuldig heeft bevonden aan ‘manslaughter in the first degree’ en dat hij veroordeeld is tot twintig jaar gevangenisstraf. Vrienden en bewonderaars van Herbert Crump, georganiseerd in een associatie, lieten het daar niet bij zitten. Zij zetten zich aan de voorbereiding van de heropening van de rechtzaak, of anders: een verzoek tot gratie. Hoewel deze associatie met ‘quietness and dignity’ te werk ging, wekten hun activiteiten, bij ontdekking daarvan door enkele juristen, verontwaardiging op. Deze juristen waren van mening dat de invrijheidsstelling van Mr. Crump een directe belediging zou zijn van ‘the purity of American wifehood and womanhood and a nefarious attack upon the American House.’ Daarom trokken zij de zaak Crump in ‘an atmosphere of public controversy’. Op dat moment besloot de verteller van The Case of Mr. Crump het ware verhaal van Herbert Crump zo goed en onderhoudend mogelijk als hij maar kon, te vertellen, en zodoende een beroep te doen: ‘beyond prejudice and partisanship, to the heart of mankind itself.’ In de passage die daarop volgt, onthult de verteller zijn identiteit. Hij zegt:
‘He (de verteller) was able to do so because, although he has sedulously kept himself out of the story, he was all through the years Herbert Crump's closest and most valued friend. It is not unknown that he, like Crump, passed his earlier years in the city of Queenshaven and that fate cast his lot in Central City and in New York almost coincidentally with the residence of the Crumps in those cities. Dozens, nay, hundreds of times Crump and he have analysed and discussed the situation for many hours (...). The narrator possessed furthermore the advantage of having been able to watch Anne, who did not actively dislike him, throughout the years.
De eerste zin van dit lange, maar onthullende citaat zou nog kunnen wijzen op een verzonnen verteller. De tweede laat weinig twijfel over aan de identiteit van deze verteller. Hij kan niemand anders dan Ludwig Lewisohn, de boezemvriend van Herbert Crump, zijn. Dat de vrienden Crump en Lewisohn de situatie van de componist honderden keren geanalyseerd en besproken hebben, verklaart waarom Lewisohn (achteraf) de gedachtenwereld van Herbert Crump kan weergeven. Ook de andere eigenaardigheden van het perspectief kunnen teruggevoerd worden op de vriendschapsrelatie van Lewisohn met Crump.
Ik kan niet nalaten - ook al omdat Mann in het voorwoord tot The Case of Mr. Crump zoveel nadruk op het woord ‘inferno’ legt - te wijzen op de overeenkomst in perspectief met Doctor Faustus (1947) van Thomas Mann, waarin Serenus Zeitblom, die overigens in de roman wel handelend optreedt, de lotgevallen (achteraf) van zijn boezemvriend, de componist Adrian Leverkühn vertelt.
Lewisohn heeft ervan afgezien het verhaal in de ik-vorm te vertellen en daarin handelend op te treden; ‘he has sedulously kept himself out of the story’. Dit laatste is echter maar betrekkelijk. Want hoewel Lewisohn door het vernuftige perspectief een al te gemakkelijke identificatie van hem met de protagonist Crump voorkomen heeft, moet geconstateerd worden - het is niet voor niets dat ik zolang bij Lewisohns biografie heb stilgestaan - dat
| |
| |
hij veel van zichzelf geprojecteerd lijkt te hebben in Herbert Crump.
| |
Crump en Lewisohn
Dat de ruimten in The Case of Mr. Crump parallel lopen met de ruimten waar Lewisohn op zelfde momenten verbleef, verantwoordt de verteller door een beroep te doen op het toeval. Maar waar houdt het toeval op en begint de constructie?
Een aantal in het oog lopende overeenkomsten wil ik hier aangeven. Crump en Lewisohn hebben een gemeenschappelijke Duitse afkomst. Uit The Case of Mr. Crump, waarin Lewisohn zoveel aandacht besteedt aan jaartallen en de leeftijd van Crump, valt op te maken dat Crump in 1882 geboren moet zijn, het geboortejaar van Lewisohn. Beiden groeiden op als enig kind in een beschermd milieu. Zowel de artistieke ontwikkeling als de persoonlijkheidsontwikkeling van Lewisohn en Crump lopen min of meer parallel. Het beeld van de ouders in Up Stream komt overeen met het beeld van de ouders van Crump. De trots en de hoop die de door het leven teleurgestelde ouders ontlenen aan de artistieke prestaties van de zonen, zijn ongeveer gelijk. Zowel Crump als Lewisohn vatten, eenmaal in New York, een passie op voor een meisje, Gerda Veröty in The Case of Mr. Crump, een naamloze vrouw in Up Stream (116, 117). In beide gevallen laat een huwelijk met een andere vrouw niet lang op zich wachten. Beide jonge kunstenaars verrichten in New York redactie-werk; zij combineren dit met hun scheppende arbeid. In Central City worden zowel Lewisohn als Crump ontslagen vanwege Duitse sympathieën tijdens de Eerste Wereldoorlog. En zo is er zoveel meer.
Het meest opmerkelijke is echter de leeftijd van Lewisohns eerste vrouw, Mary. Over haar leeftijd laat Lewisohn zich in Up Stream niet uit. In de introductie tot The Island Within maakt Stanley F. Chyet gewag van Lewisohns ‘bitter mésailliance with his first wife, a Gentile twenty years his senior’.
Ik ben mij bewust van de gevaren die het gemakkelijk opdiepen van biografische gegevens uit fictie kunnen opleveren. Toch denk ik dat de opmerking in de Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur, waarin gesteld wordt dat o.a. The Case of Mr. Crump handelt over in wezen Lewisohns eigen huwelijksproblematiek en seksuele relaties, juist is.
Lewisohn schreef The Case of Mr. Crump enkele jaren nadat hij Amerika verlaten had. Het vermoeden lijkt niet ongerechtvaardigd dat deze roman mede een poging is om Lewisohns verleden met betrekking tot zijn huwelijk met Mary van zich af te schrijven. Dit vermoeden vindt een ondersteuning in Lewisohns opmerking in Mid-Channel, waarin hij zegt met The Case of Mr. Crump ‘a fictional account’ geschreven te hebben, onder andere ‘in order (...) to cleanse my own bosom at last of that periolous stuff.’
Niet alleen de keuze van het vertelperspectief, maar ook de parallellen betreffende de personages (Barbara Trent is mogelijkerwijs gemodelleerd naar Thelma Spear) en gebeurtenissen in de roman met die in het leven van Lewisohn, laten zien dat Lewisohn op verschillende niveaus een ingenieus spel met de verhouding tussen werkelijkheid en fictie heeft gespeeld.
Wat ontbreekt in The Case of Mr. Crump is de joodse afkomst van de protagonist. In Mid-Channel zegt Lewisohn over de roman: ‘I had written, as a Jewish mind and character, of course, a wholly American book’. (172). Toch is het onjuist te stellen dat een joods aspect geheel ontbreekt in The Case of Mr. Crump. Dat er enige joden in deze roman zijn die een wezenlijke invloed op de carrière van Herbert Crump hebben, lijkt mij van ondergeschikt belang. Van groter belang zijn de anti-semitische uitlatingen die Lewisohn Anne in de mond legt. Op bladzijde 177 (vergelijk ook blz. 171) zegt Anne: ‘I've always been told that Jews are vulgar. But they seem to suit you. Why don't you go and live with them?’ Zo benoemt Anne op bladzijde 286 een met Herbert bevriende violiste als ‘that hideous little kike'...’ Dergelijke uitingen en opinies zijn onschadelijk, want halverwege het boek zal de lezer een dusdanige hekel aan Anne hebben, dat haar visie op joden als extra weerzinwekkend overkomt. De lezer zal zich hier hoe dan ook van desolidariseren. (Ook andere rascistische opmerkingen, zoals ‘Why don't you hire niggers to do your dirty work?’ hebben een dergelijke werking.) Door een omkering tot stand te brengen middels Anne van datgene waar hij voor stond, laat Lewisohn zien dat ook in een ‘Amerikaans’ boek als The Case of Mr. Crump de joodse zaak hem niet onberoerd liet.
| |
Het nawoord
Omdat het ‘narrator's postcript’ uitsluitend nog kennis genomen kan worden via oude drukken van The Case of Mr. Crump, die niet zo gemakkelijk bereikbaar zijn, wil ik daar nog enige aandacht aan besteden.
Het nawoord begint met: ‘It is perhaps almost superfluous to say at this point that the foregoing pages have been written out of a far graver motive than that of whiling away a novel reader's idle hour.’ Nogmaals doet de verteller het vervolgens voorkomen alsof het Crump-verhaal in werkelijkheid zo voorgevallen is. (N.B. Iedere veronderstelling van verbanden - vanwege een naamsovereenkomst - met de Amerikaanse componist George Crumb is vanzelfsprekend zinloos, omdat deze pas in 1929 geboren is.) De uitkomst van het proces Crump bevredigt de verteller allerminst; hij onthult zijn identiteit; als vriend van Crump vertelt hij hoe hij er toe gekomen is zijn verdedigingsverhaal aan het papier toe te vertrouwen. Hij wilde ‘as well and as entertainingly as he could the true story of Herbert Crump’ vertellen (Deze zinswending komt ook voor in het voorwoord van Thomas Mann, waaruit blijkt dat het nawoord van de verteller ook in de gelimiteerde eerste druk voorkwam).
Lewisohn pleit nogmaals voor een meer liberale echtscheidings-wetgeving, om vervolgens vijf bijzonderheden te bespreken die tijdens het lange en verwarrende proces naar voren kwamen en die volgens hem ‘a very vital hearing upon the moral issues involved’ hadden.
| |
| |
Deze bijzonderheden, die nieuwe gegevens over ontrouw, laster en financiële wandaden van Anne behelzen, zouden ook de tegenstanders van Crump aan het denken moeten zetten, de verdedigers van ‘the purity of American wifehood and womanhood’ en van ‘the American Home’. Opnieuw kwam naar voren - de lezer weet het al lang - dat Anne, die naar buiten tot zo lang de schijn heeft kunnen ophouden, allerminst zo'n voorbeeldige ‘Amerikaanse’ echtgenote was.
Ten slotte worden nog enkele woorden besteed aan Barbara Trent, die nog het meest doen denken aan het vertellen van hoe-het-verder-ging in een negentiende-eeuwse Russische roman: ‘Miss Barbara Trent, now a concert artist of admittedly the first order has not only never married but has consistently, except for her strictly professional activities, lived in almost complete retirement’ etc.
Het nawoord is, afgezien van curieuze onthulling van de verteller als Ludwig Lewisohn, niet erg sterk. In feite is het een anticlimax, zeker na de slotzin van de roman, waar het hele boek naar toegeschreven lijkt: ‘Slowly he went to the telephone, took up the receiver and asked for police headquarters.’ Met deze zin als slot blijft er tenminste nog iets te raden over ten aanzien van de juridische consequenties van de gebeurtenissen in ‘Justice’. Het nakaarten in het postcript kan hoogstens een haast buiten literaire nieuwsgierigheid van de lezer bevredigen, maar niet veel meer. Ik vind het dan ook gelukkig dat Lewisohn het postcript in latere drukken geschrapt heeft.
| |
Slot
Meeslepend, dat is de karakterisering die het eerst in aanmerking komt, wanneer men de lezing van The Case of Mr. Crump begonnen is. Zeker wanneer het huwelijk van Herbert en Anne beklonken is, zal de lezer het boek niet snel meer wegleggen. Het moet uit. De dubbele thematiek, het spel met werkelijkheid en fictie, de doordachte structuur, de opbouw van de spanning, de stijl (door Mann gedefinieerd als ‘manly, sincere, precise and strong’), de vlotte dialogen, maar ook de humor, houden de aandacht van de lezer vast tot het moment dat Herbert naar de telefoon gaat, de hoorn opneemt en vraagt doorverbonden te worden met het hoofdbureau van politie. De humor in The Case of Mr. Crump ontstaat door de absurde situaties die Herbert moet doorstaan, maar ook door het cynische commentaar op het gedrag van Anne (zoals de constatering dat een beschermende houding ten aanzien van Anne tot de onmogelijkheden behoort, want: ‘You cannot protect an engine.’ Of de bezwering van Annes moeder, als Anne na veel abortussen in verwachting is van Eileen ‘to let the poor little foetus alone!’) Veel opmerkingen en scènes zijn juist zo humoristisch vanwege de tragiek die daar ten grondslag aan ligt. De humor behoort zeker tot de belangrijke kwaliteiten van dit boek. In Nederland geniet Ludwig Lewisohn nauwelijks bekendheid. Dat is niet terecht. Vooral de roman die Freud ooit ‘an incomparable masterpiece’ noemde, maakt aanspraak op een grotere waardering dan nu het geval is.
Gebruikte literatuur
|
Stanley F. Chyet: ‘Introduction’. In: Ludwig Lewisohn: The Island Within. Philadelphia 1968. |
Egon Gartenberg: Mahler, The Man and his Music. London 1978. |
Allen Guttmann: The Jewish Writer in America, Assimilation and the Crisis of Identity. New York 1971. |
Stanley J. Kunitz & Howard Haycraft: ‘Lewisohn, Ludwig’. In: Twentieth Century Authors, A Biographical Dictionary of Modern Literature. New York 1955, 579. |
Ludwig Lewisohn: An Altar in The Fields. London 1934. |
Ludwig Lewisohn: The Case of Mr. Crump. Stockholm 1943. |
Ludwig Lewisohn: The Case of Mr. Crump. Harmondsworth 1985. |
Ludwig Lewisohn: Don Juan. Gouda z.j. |
Ludwig Lewisohn: Mid-Channel, An American Chronicle. New York/London 1929. |
Ludwig Lewisohn: Up Stream, An Autobiography. London 1923. |
Ludwig Lewisohn: Trumpet of Jubilee. New York/London 1937. |
Sol Liptzin: ‘Lewisohn, Ludwig’ In: Encyclopaedia Judaica. Volume 11 Jerusalem 1971, 178-179. |
Edward Seckerson: Mahler. London/New York/Sydney/Cologne 1984. |
J.G. Schippers: ‘Ludwig Lewisohn’. In: Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur. Deel 5. Haarlem/Antwerpen 1982, 334-335. |
Harry R. Warfel: ‘Ludwig Lewisohn’. In: American Novelists of Today. New York 1951, 268-269. |
|
|