Isaacs moeder had, voor ze op haar zeventiende trouwde, al veel gelezen en gestudeerd. Deze ‘geleerde’ rabbijnsdochter wordt in Singers boeken vaak beschreven als een wijze rebbetzin vervuld van twijfels. Ze las dagelijks de krant en assisteerde haar man vaak in moeilijke zaken voor de beth-din.
Zoals elk rechtgeaard joods jongetje bestudeerde Isaac op jesjiva en cheder de heilige boeken, de thora, de talmoed, de gemara. Maar uit de kasten van zijn vader maakte hij, aanvankelijk stiekem, kennis met de kabbala en ook het Boek des Verbonds, waarin allerlei wereldse zaken steeds werden teruggebracht tot door God geschapen gegevens. In die boeken wemelde het van demonen en engelen, dibboeks en boze geesten, kwade krachten en tovenarij.
Isaacs oudste broer, Jozua, bezat alle wereldsheid van zijn moeder en heette al gauw ‘afgedwaald van het recht pad’. De ‘heilige’ Mosje, zijn jongere broer, zou beslist zijn vader opvolgen. Isaac zelf verenigt beide kanten in zich. Het gemak waarmee hij in zijn werk van de synagoge naar het bordeel verhuist en serafim en dibboeks door elkaar laat lopen, moet zijn oorsprong vinden in de tweeslachtigheid die Isaac bij zijn ouders aantrof. Toch verstaat Singer de kunst om mystiek en het rationele niet klakkeloos aan elkaar te koppelen, hij draagt ze aan in een twijfel zaaiende antithese, waardoor een beeld en een sfeer ontstaan die tegelijk verlangen en ironie weergeven in zowel bovenaardse als wereldse zaken. Hij schept een wereld die soms aan Hieronymus Bosch doet denken en toch ook vertrouwd is.
Ik bestond op diverse niveau's. Ik was een jongen die op cheder zat en tegelijk verdiepte ik me in de eeuwige vraagstukken. Ik zette vraagtekens bij de gemara en probeerde de mysteries van Zeno te verklaren. Ik bestudeerde de kabbala en speelde tikkertje en verstoppertje met de jongens op de binnenplaats. Ik was me ervan bewust dat ik heel anders was dan andere jongens en ik schaamde me daar diep voor. Ik las tegelijkertijd Dostojevski in een Jiddische vertaling en stuiverromannetjes die ik voor een kopeke in de Twardastraat kocht. Ik leed onder zware inzinkingen en was ten prooi aan hallucinaties. Mijn stemmingen wisselden snel. Nu eens was ik in extase en kort daarop slachtoffer van vertwijfeling. De oorzaak van mijn mistroostigheid was vaak dezelfde - diep medelijden met hen die leden en die door de generaties heen hadden geleden. Ik leefde in een wereld vol wreedheid. Ik werd niet alleen gekweld door het lijden van mensen, maar ook dat van dieren, vogels en zelfs insekten. Ik was nog een kind, maar ik had al dezelfde visie op de wereld als vandaag de dag - het was een enorm slachthuis, een grote hel. Van mijn broer las ik een boek waarin een hoofdstuk aan Malthus was gewijd. Malthus toonde op de allerduidelijkste wijze aan dat talloze wezens worden geboren om te sterven, omdat de wereld anders zo overvol zou raken dat iedereen zou verhongeren of worden doodgedrukt. Ik las deze waarheden, waarvan ik wist dat niemand ze kon ontkennen en tegelijkertijd had ik het gevoel dat ik vergif slikte. In de boeken van de kabbala vond ik enige troost. Omdat we zo ver afstonden van God en Zijn goedgunstigheid, had Hij ons het grootste geschenk uit Zijn schatkist gegeven - vrije wil. De wereld is, zou je kunnen zeggen, de zwakste schakel in Gods keten, en een keten is even sterk als zijn zwakste schakel.
Ook op andere manieren komt Isaac in contact met die gruwelijke wereld. Op slinkse wijze weet hij aan boeken te komen en leest de Jiddische schrijvers Mendele Mocher Sforim, Sjolem Aleichem, Jacob Cohen, maar ook Strindberg, Toergenjev, de Maupassant en Tolstoi. Hij maakt kennis met de filosofie van Spinoza, die een belangrijke invloed zal krijgen op zijn wereldbeeld. Zoals Singer zelf zegt komt zijn latere belangstelling voor Baruch Spinoza voort uit zijn pogingen de kabbala te bestuderen.
Het nettoresultaat is dat Isaac Singer vegetariër wordt en tot op de dag van vandaag een gelovig mens is die wordt geplaagd door grote twijfels.
Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt is Isaac tien jaar oud. In Warschau maakt het gezin Singer barre tijden door en in het jaar van Isaacs Bar Mitzvah, 1917, vertrekt hij met zijn moeder en zijn broer Mosje naar Bilgoraj, waar de familie van zijn moeder woont en het leven draaglijker is. Daar wordt Isaac opgenomen in een door de eeuwen onveranderde joodse traditie en hij zal zich de jaren in Bilgoraj herinneren als ‘een kans om te aanschouwen hoe ons verleden werkelijk is geweest. Het leek of de tijd terugliep. Ik leefde midden in de joodse geschiedenis.’ Zonder die jaren zou hij misschien nooit zijn eerste roman Satan in Goray hebben kunnen schrijven en ze bleken tevens een schatkist voor vele andere verhalen die hij later zou schrijven.
Pas als zijn broer Jozua, als redacteur van het tijdschrift Literarishe Bletter, hem een baantje als corrector aanbiedt, keert Isaac in 1923 terug naar Warschau. Ter aanvulling van zijn inkomen zet hij zich aan het vertalen in het Jiddisch van het werk van Knut Hamsun, Stefan Zweig en Erich Maria Remarque. Aarzelend biedt hij tevens zijn eerste korte verhalen ter publikatie aan bij kranten en tijdschriften en gebruikt daarvoor het pseudoniem Isaac Bashevis, de naam die is afgeleid van de voornaam van zijn moeder in het Jiddisch, Bas-Sjeva. Hij liet het Singer vallen om niet te worden verward en niet te teren op de reputatie van zijn broer Jozua.
Hoewel Isaac vaak op de Schrijversclub kwam had hij toch weinig echte vrienden en men herinnert zich hem als een soort kluizenaar, zij het een speciaal soort. Een kluizenaar met een hartstocht voor het leven, esoterische boeken, vrouwen en steeds nieuwe ervaringen. Een roodharige jongeman met blauwe ogen, met verlegen manieren, die het leven hartstochtelijk en tegelijk met een groot fatalisme benaderde.
Passie is er altijd, in ieder mens, hoewel de kwaliteit en de kwantiteit bij ieder verschillen. Voor mij kan er zonder hartstocht geen literatuur bestaan. Passie