Stan Lapinski
Een boek: een uitdaging en alibi in één
In gesprek met Nouchka van Brakel
Aan welke eisen moet een literair werk voldoen, wil het verfilmd kunnen worden door Nouchka van Brakel? Waarin schuilt het verschil tussen het verfilmen van een bekende roman en van een eigen scenario?
Ontleent de filmregisseur soms ook een zekere status aan het literaire werk?
Nouchka van Brakel is één van de vaste regisseurs van producent Matthijs van Heijningen. Hun samenwerking begon in 1975, toen Van Heijningen haar aanbood een deel voor haar rekening te nemen van het vierluik Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming (gebaseerd op het gelijknamige boek van Heere Heeresma). Samen stonden ze sindsdien garant voor Het Debuut (1977, naar Hesther Albach), Een vrouw als Eva (1979, een eigen scenario), Van de koele meren des doods (1982, naar Frederik van Eeden). Tot de plannen behoort een science fiction-film. Hoewel alle voorgaande films zichzelf hebben terug verdiend, gaat het moeizaam met de financiering van dit project. Zou dat ook te maken hebben met het feit dat het niet niet gaat om een bekende roman, maar om een scenario naar een eigen idee?
Nouchka van Brakel: ‘Matthijs van Heijningen kwam aan met Zwaarmoedige verhalen van Heere Heeresma, zelf was ik nooit op het idee gekomen. Het verhaal van de winkelier sprak me aan, het sloot aan op mijn oude wens een film te maken met John Kraaykamp in de hoofdrol. Chiem van Houweningen maakte een scenario; dat daarin de humor van het verhaal overeind bleef werkte bemoedigend.
Ook de verfilming van Het Debuut van Hesther Albach was een idee van Matthijs. Dat boek heb ik bewerkt, maar het resultaat was te mager; het werd dan ook afgewezen door het Productiefonds. Wel ontvingen we een stimuleringssubsidie. Het boek heb ik toen gebruikt als basis voor een eigen verhaal.
Daarna stelde Van Heijningen me voor een film te maken van Van de koele meren des doods van Van Eeden. Zoals iedereen had ik dat gelezen op de middelbare school. Ik herlas het en vond het te ingewikkeld - met name dat het een kostuumfilm moest worden deed me terugdeinzen. Liever maakte ik eerst een gewone film. Dat werd Een vrouw als Eva - naar een eigen idee.
Het Debuut behandelde de eerste seksuele ervaring van een jong meisje, Een vrouw als Eva de homoseksualiteit tussen vrouwen. Inmiddels hield de vraag me bezig: wie bepaalt wanneer een vrouw gek is? Ik realiseerde me dat dit het onderwerp was van De koele meren - het gek worden van een vrouw en religie.
Ik besefte dat ik een trilogie moest afmaken. Vanuit Cannes heb ik Matthijs gebeld: nu wil ik die film maken. Daar zat ik met een pil van tweehonderd pagina's, denkend: hoe moet ik dit bewerken?
Van Heijningen en ik huldigen de opvatting, dat je echt goede literatuur niet moet verfilmen. Hoe beter het boek is, des te meer blijkt hoe literatuur een eigen medium is, gebaseerd op het werken met woorden en beelden - en woorden en literaire beelden in film vertalen is niet mogelijk. Een te verfilmen boek moet dus geen ijzersterk literair meesterwerk zijn; met je film moet je er iets aan kunnen verbeteren.
Vandaar dat eventuele status die je zou kunnen ontlenen aan een schrijver me niet zo interesseert. Soms worden er pogingen in die richting ondernomen, die dan ook prompt mislukken: L'amour de Swann die het moet hebben van de naam Proust; ik dacht: hoe haal je het in je hoofd?
Wat me wel interesseert is, dat je met een boek je financiers - het Productiefonds, de distributeur - gemakkelijker kunt uitleggen waar je mee bezig bent. Je hoeft geen synopsis te schrijven. Men leest het boek even - soms heeft men het al gelezen - en men heeft sneller een overzicht van de structuur, de spanning en de verwachting van een eventueel succes. Met een boek krijg je gemakkelijker geld los dan met een eigen idee. Al dacht het Productiefonds dat Van de koele meren des doods maar 100.000 bezoekers zou trekken, en zei men: dat lukt 'r nooit. Dat het me wel is gelukt en dat de film goed was voor 750.000 bezoekers, heeft er overigens niet toe bijgedragen dat het Fonds soepeler is geweest bij mijn volgende aanvrage.
De eerste versie van het scenario heb ik zelf geschreven, om te bepalen wat de mogelijkheden waren. Om te beginnen moet ik me kunnen identificeren met de hoofdpersoon - in mijn geval altijd een vrouw. Veel moeite heb ik gehad met het religieuze aspect van het boek. Ik heb ernaar gestreefd er zoveel mogelijk uit op te diepen waarvan ik dacht: dit is herkenbaar in de huidige tijd - ook nu vluchten er nogal wat mensen in mystiek. Ik wilde per se reacties voorkomen in de trant van: wat deden ze gek in die tijd.
Al schrijvend worden de personages uit het boek mijn eigen personen. Daarmee bedoel ik niet dat de hoofdpersoon op mij gaat lijken - want Hedwig doet dingen die nooit in mijn hoofd zouden opkomen - maar: dat ik nieuwsgierig naar ze word. Ik weet nog hoe ik schreef aan de scène waarin Hedwig in de isoleercel belandt; het weekeinde stond voor de deur en ik verheugde me op een paar dagen rust. Maar daar kwam niets van te-