Vigdis Stokkelien
De vrouw op de heide
Elsa had een brief naar de VVV van het badplaatsje geschreven waarin ze een huisje op een ‘stil en eenzaam plekje’ te huur vroeg.
Het huisje lag bij een turfafgraving, zo'n twintig kilometer van het stadje en met het strand er vlak naast. Een eindje verderop stond een groepje huisjes. Toen Elsa aankwam, stonden daar verschillende auto's bij. Er werkte een man op een dak, kinderen speelden en lachten.
Tegen de avond werd het doodstil en het drong tot Elsa door dat alleen zij op de heide woonde. De andere huisjes waren nog niet klaar.
Ze voelde een rilling van onbehagen, meende dat er buiten iets rondkroop, aan de deurknop draaide. De wind huilde. Groene en rode lichtjes kropen over de zee, fonkelden zo nu en dan als sterren door het raam. Het duurde lang voor ze doorhad dat het de lichten waren van een schip op weg naar de haven. Toen Elsa in bed was gekropen, bewoog er weer iets bij het zomerhuisje. Ergens ver weg gilde een vrouw. Ze kon de rest van de nacht niet slapen.
De volgende dag reed ze naar de VVV om een ander huisje te vragen, maar toen ze bij de balie stond, leek het opeens zo onzinnig. Ze moest lachen. Stel je voor - je als een klein meidje bang laten maken door ongewone geluiden.
In plaats van te klagen vroeg ze om een folder met toeristische attracties.
De omgeving zag er niet meer zo verlaten uit toen ze terugkwam. Boven de duinen stond een regenboog en de zwakgroene kleur van de hemel in het oosten voorspelde mooi weer. Er waren arbeiders bij een paar van de andere huisjes. Maar toen Elsa naar het veenmoeras keek, huiverde ze. Die plaats wasemde naargeestigheid uit.
's Nachts verhuisde ze naar de woonkamer. Die was gezellig, met een open haard. Ze legde een flink vuur aan en keek toen vanaf de sofa hoe de vlammetjes rond het hout speelden. Het vuur wierp schaduwen op de muren - de gordijnen.
Toen bewoog er buiten iets. Er kwam iemand aanlopen uit het veen. Er klonk een soppend geluid van schoenen in het moeras. Elke stap was helemaal tot in de woonkamerte horen. Elsa kneep zo hard in de rand van de sofa, dat het pijn deed aan haar handen. Haar hart bonsde van angst. Plotseling werd ze kwaad. Zesloop naar de deur en rukte die open. Er was buiten niemand, maar de voetstappen schenen ergens in het moeras weg te sterven.
Binnen was het nog steeds warm en gezellig, maar toch was ze bang.
Het huisje lag al te eenzaam. Ze had gedacht dat het daar gemakkelijker zou zijn om te werken. Dat ze het werk in een paar weken af kon krijgen als er niets was dat haar stoorde. Het boek en de stapel blanco papier lagen op tafel. Ze was nog niet aan de vertaling begonnen.
Elsa moest ingedommeld zijn, want toen ze wakker werd, hoorde ze weer die verre gil. Het klonk vreemd, als een vogelkreet, en het kwam van de turfafgraving.
Het was tegen zonsopgang. De heide had een zwakke rossige gloed. De wind voerde de geur van turf, jeneverbes en helmgras met zich mee en heel vaagjes de geur van zeewier. De branding dreunde zwaar op het strand.
Toen hoorde Elsa opnieuw dat gegil, half verstikt, en het kwam echt van de turfafgraving.
Ze greep een spade van achter de hut en rende de hei op. Haar hart bonsde, het zweet droop zout in haar ogen.
Plotseling leek het helemaal stil te worden, zelfs de branding op het strand verstomde.
Elsa keek, maar begreep niet wat ze nu zag. Haar kleren plakten aan haar lichaam toen ze neerhurkte, haar hand uitstak en bijna aanraakte wat daar in de veenput lag.
De vrouw was blond en ze had modder in het haar. Iets zat stijf om haar hals gewonden en er was een staak door haar lichaam geslagen.
Toen rende Elsa gillend en schreeuwend terug naar de weg. Een paar auto's onderweg naar het badplaatsje versnelden opeens hun vaart, maar een vrachtauto stopte en de chauffeur sprong eruit.
‘Moord!’ gilde ze.
Elsa had natuurlijk in het badplaatsje moeten blijven, zoals de politieman had gezegd, maar iets dreef haar naar het huisje en de turfafgraving terug. Toen ze aankwam, werd de vrouw net uit het moeras getild.
‘Wonderlijk,’ zei de politieman die naar haar toe kwam, ‘dat met die staak is wel heel erg vreemd. Die vrouw is op beestachtige wijze gewurgd. Weet u zeker dat u hier vandáág geschreeuw hebt gehoord? Ja, want dit moet een paar weken geleden gebeurd zijn, misschien wel een jaar.’
Ze vertelde steeds maar weer over het gegil en ten slotte zei de politieman: ‘Misschien moeten we het hele moeras afgraven. God weet wat voor afschuwelijke dingen hier gebeurd zijn.’ Hij wilde haar meenemen naar de stad, maar iets leek haar tegen te houden. Ze moest ook nog pakken.
Tegen de avond hing er een merkwaardig vredige stemming op de heide. De hele dag hadden er auto's heen en weer gereden; er waren foto's gemaakt en een paar journalisten waren met haar komen praten. Maar nu was iedereen weg.
Ze bleef voor het huisje staan, luisterde naar de golven die op het strand stuksloegen. Als ze nu eens zou gaan zwemmen voor ze vertrok?
Opnieuw voelde Elsa die vreemde angst en plotseling werd ze bang voor haar eigen vrees. Ze wist dat als ze nu zou vluchten, ze altijd bang zou zijn wanneer ze op verlaten plaatsen zou komen.
Elsa trok in het huisje haar badpak aan en liep op blote voeten naar het strand, dat tegen de avond als rood goud gloeide. Het was totaal verlaten. Vlak langs de waterlijn lag een laag witte schelpen en mosselen. Tussen de schelpen - hoopjes zeewier. Elsa waadde voorzichtig het water in en ging liggen. De zee smaakte erg zout. Ze kreeg zandkorreltjes op haar lippen.
Toen zag Elsa de vrouw. Het lange blonde haar wapperde om haar lijf. Ze had een merkwaardig bruin kledingstuk aan dat wel van leer leek te zijn. Om haar hals blonk een barnstenen ketting.
Foto: Phil Muysson.