Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
1.Op de tweede kerstdag precies om elf uur in de avond, net op het moment dat Dilia de deur achter de vertrekkende visite wilde dichtdoen, kwam een elegant geklede man haar tuinpad op. ‘Mevrouw Van der Klugt,’ zei hij, ‘hartelijk gefeliciteerd en nog vele jaren.’ Later realiseerde Dilia zich dat ze voorafgaande aan die woorden al enkele ongerijmdheden had waargenomen. Op het moment dat ze de visite uitliet, stapte de betreffende man uit een auto die onverlicht en met stilstaande motor aan de stoeprand stond. Toen haar bezoek en de man elkaar in de buurt van het tuinhek tegenkwamen, wendden beide partijen het hoofd af alsof ze een reden hadden om elkaar niet te willen zien. De man had een bos rozen achter zijn rug die hij haar overhandigde. ‘Mag ik binnenkomen?’ zei hij. Dilia keek langs hem heen naar haar collega's die bezig waren in twee auto's te stappen. ‘Eh natuurlijk,’ zei ze; ‘maar eh... ik ben even kwijt wie u ook weer bent.’ De man knikte en volgde haar de gang in. Toen ze de deur achter hem dicht had gedaan gaf hij haar een hand en zei: ‘Ik heet Olof Okker maar u kan mij niet hoor. Ik ben hier besteld door hunnie.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar de deur. ‘O ja,’ zei Dilia. ‘Nee ik geloof niet dat ik het begrijp.’ ‘Nee?’ zei de man. Het licht van de ganglamp viel op zijn dikke donkere haar dat aan de slapen een zilveren glans had. Hij gebruikte haarvet, dacht Dilia. ‘Moest u deze bloemen afgeven?’ zei ze. ‘Nee dat niet,’ zei de man. ‘Kan ik hier me jas ophangen?’ Hij draaide Dilia half de rug toe. Ze zag nog net dat hij zijn bovenlip in zijn mond zoog en er op beet. ‘Die bloemen komen van mijn eigen,’ zei hij. ‘Maar waar hunnie u mee wouwen verrassen....’ langzaam hing hij zijn jas op, ‘... dat was ik dus.’ Hij wendde zijn gezicht weer naar Dilia en keek over haar heen. Hij had een wat gekreukeld gezicht maar een jeugdig lichaam dat opvallend soepel bewoog. Hij droeg een smoking. Een onberispelijke nieuwe of net gestoomde smoking. ‘Zij wilden mij verrassen,’ zei Dilia. ‘Met u. Ik begrijp het niet.’ Ze voelde het vermoeden opkomen dat ze de hoofdzaak van wat er te begrijpen viel zojuist zelf gezegd had. ‘Ik begrijp het niet,’ zei ze. ‘Begrijpt u het niet?’ ‘Nee ik begrijp het niet.’ De man schepte adem, maar voordat hij iets kon zeggen sprak Dilia alweer, wie hij was, hoezo verrassing, waar hij vandaan kwam. Toen de man had geantwoord knikte Dilia, bewoog haar mond en maakte een gebaar naar de deur. ‘Eh dat eh...’ fluisterde ze, ‘dat eh..., is een misverstand denk ik.’ Ze drukte de man de bos rozen tegen de borst en pakte tegelijk zijn jas van de kapstok. ‘Oh gaat u alsublieft weg,’ zei ze. Daarop bracht ze haar hand naar haar mond alsof ze dreigde te gaan overgeven. ‘Ho ho,’ zei de man, ‘was er dan totaal nooit over gesproken?’ Dillia schudde haar hoofd. ‘Ik vind het zo walgelijk,’ zei ze achter haar hand. ‘Gaat u alstublieft weg.’ Ze reikte om de man heen en deed de deur open. Met de rozen in de ene arm en zijn jas in de andere stapte hij naar buiten. ‘Goedenavond,’ bromde hij. Dilia knikte en deed de deur dicht. Ze bleef staan luisteren naar zijn voetstappen en het piepen van het tuinhek. Toen bracht ze langzaam haar andere hand naar haar gezicht. John Stiens, dacht ze, een idee van John Stiens. Ik weet iets om Dilia een plezier mee te doen, had hij gezegd, kom mensen denk eens na, waar doe je een juffrouw die veertig wordt nou een plezier mee! Sh sh sh. God ja en dan vieren we het deze keer niet op kantoor maar dan gaan we naar haar huis, kunnen we ons kado ook nog zien arriveren! Dilia leunde tegen de muur. Er werd een heel speciaal geluid gemaakt bij een onderwerp als dit, net alsof de collega's eigenlijk liever niet zouden hebben gelachen. Dilia drukte haar handen harder tegen haar gezicht en liet zich op de paraplubak zakken. Ze kwam na de kerst niet terug. Ze meldde zich ziek. Ze schaamde zich omdat er blijkbaar een reden was waardoor mensen ten aanzien van haar op een idee als dit kon komen. Hoe had ze hier aanleiding toe gegeven. Met toenemende snelheid liep ze de afgelopen dagen en weken door en zag hoe alles zowel iets als niets konden betekenen, zodat ze inderdaad niet vanzelfsprekend vrijgepleit werd. Met name had ze een paar dagen geleden weer gedaan alsof ze een bepaalde mop niet had gehoord, waarna ze wel was gaan blozen toen daarna iedereen naar haar keek. Ze begon te huilen. Veertig, dacht ze. Ze nam zich definitief voor om ziek te worden. Als de dokter vraagt wat er is, dan vertel ik alles. Toen hoorde ze tussen twee snikken buiten luid ruzie-achtig gepraat. Ze stond op, veegde haar gezicht af en keek door het glas van het getraliede deurraampje. De beide auto's van haar collega's stonden er nog en de man met de bloemen praatte luid door het geopende portier van de Volkswagen. ‘Vuile kankerlijers,’ zei hij. ‘Hebben jullie 't allemaal goed kunnen zien? Was het een beetje naar wens zoals ik afgezeken werd?’ De man reikte door het portier naar binnen. Dilia deed voorzichtig, zonder geluid te maken, het deurraampje open. Koude nachtlucht streek langs haar gezicht. Uit de auto klonk het geluid van scheurende stof. Langzaam rees het hoofd van John Stiens uit de Volkswagen. De man had hem met de linkerhand bij de borst. In zijn rechterhand hield hij nog steeds de rozen vast. ‘Zo puistenkop,’ zei de man, ‘smerige kippeneuker, weet je wat jij nou 's gaat doen? Nee dat weet je niet?’ De man sloeg John met de rozen om de oren. ‘Kom gatenkaas, wat gaan we nou 's leuk doen?’ | |
[pagina 3]
| |
De deur aan de andere kant van de Volkswagen ging ook open en de inzittenden stapten uit. Verderop in de straat reed de tweede auto weg zonder zijn lichten aan te doen. ‘Wat zei je?’ De man bracht zijn hoofd naast dat van John. ‘Sorry zei je? Pardon zei je? Geile rukker! Dat moet je toch niet tegen mij zeggen? Dat moet je tegen die dame gaan zeggen!’ Op dat moment begon het te sneeuwen. De man dreef John voor zich uit over het tuinpad. Hij hield de bloemen klaar om er zo nodig weer een klap mee te geven. Bij het tuinhek stonden de andere inzittenden van de Volkswagen. Dilia veegde haar gezicht nog eens extra af en deed de deur open. ‘Wilt u niet zo'n herrie maken alstublieft en allemaal naar huis gaan,’ zei ze. ‘Oké mevrouw Van der Klugt,’ zei de man. Hij beet weer op zijn lip en keek over Dilia heen. ‘Vooruit lummel,’ zei hij tegen John, ‘bied je excuus aan of ik schop je je kloten in je keel.’ ‘Zachtjes alstublieft,’ zei Dilia. John prevelde een excuus terwijl Dilia vanaf haar stoepje op hem neerkeek. Gatenkaas, dacht ze. Wie dit woord in verband met John gehoord had, zou het niet makkelijk weer vergeten. ‘Zo en ga nu maar weg,’ zei de man. John draaide zich om en verdween met zijn intussen besneeuwde gezelschap. Nog voordat de deuren van de Volkswagen dicht waren liep de motor al. ‘En u ook pardon,’ zei de man. Hij keek ernstig en stak Dilia met een onhandig gebaar de verfomfraaide rozen toe. ‘Ik dank u wel,’ zei ze. Het geluid van de auto stierf weg en het werd zo stil als het in de stad alleen is tijdens sneeuwval. ‘Kan ik u nog wat vragen?’ zei de man. ‘Toen u zei walgelijk, was dat over hunnie, of eh... waar was dat over?’ ‘Dat weet ik niet meer,’ zei Dilia. ‘Mag ik u ook iets vragen? Ik zit namelijk steeds te denken hoe u ook weer heet.’ De man stelde zich nog eens voor. ‘Wilt u misschien nog even binnenkomen om iets te gebruiken?’ vroeg Dilia. ‘Nee hoor dank u zeer,’ zei de man. ‘Ze hebben met kerst altijd controles.’ Hij maakte een soort buiging waarbij een glimlach op zijn verkreukelde hoofd verscheen. Hoewel dit de enige keer was tijdens de gehele gebeurtenis dat hij had geglimlacht, bleef hij met deze gelaatsuitdrukking in de herinnering van Dilia bewaard. | |
2.Een half uur nadat Dilia in slaap was gevallen werd ze weer wakker en begon toen te denken wat ze de volgende morgen tegen haar collega's zou zeggen. De eerste mogelijkheid was dat ze er geen woord aan vuil maakte en overal boven zou staan. Het voordeel hiervan was dat Dilia er ervaring mee had. Ze zag zich enkele keren het kantoor betreden met een opgeheven hoofd en een enigszins starende blik en de gedachte dat iedereen in zijn of haar vet kon gaarsmoren. Toen ze dit een paar keer had geoefend viel ze in slaap. Kort daarna werd ze opnieuw met een schok wakker. Ze had over het hoofd gezien dat de dames en heren gegroet moesten worden. ‘Mò-he.’ Ze lag op haar zij met haar ogen dicht en bewoog haar lippen. Het was moeilijk om ‘mò-he’ te zeggen en tegelijk telepatisch onaangenaam te zijn. Hoe had ze dat bij eerdere gelegenheden gedaan? Opeens bedacht ze dat het hele probleem niet bestond als ze extra vroeg naar kantoor ging. Dan zat zij er zelf als eerste en... o ja, nee dat maakte niet veel uit. Ze veegde het hele probleem nu nog eens bij elkaar en bedacht dat de volmaakte manier om ze de lol van de grap te ontnemen natuurlijk was om op geen enkele manier te reageren, dus totalement gewoon te doen, inclusief goedenmorgen, want zo demonstreerde ze dat ze zelfs de gedachte dat ze mochten gaarsmoren nog teveel voor hen achtte. Dit vond ze zo hatelijk en steengoed dat haar hart krachtig en tevreden begon te slaan, waarna ze in slaap viel. Kort daarna werd ze wakker uit een droom die ze zich niet herinnerde en nu kwamen, gejaagd alsof ze elkaar op de hielen zaten, korte dialogen in haar gedachten. ‘John waren je excuses gemeend, dat moest ik even informeren van die meneer Okker, die zou het vervelend vinden als je je gedwongen had gevoeld, zegt u dat maar tegen meneer gatenkaas, zei hij. Dilia drukte haar vuist tegen haar mond tot haar tanden pijn begonnen te doen. Ze richtte haar conversatie nu op het buro tegenover dat van John Stiens. ‘Fleur, of was het ideetje eigenlijk van jou?’ Dilia sloeg de dekens terug en ging op haar rug liggen. Ze was natuurlijk niet van plan om wat dan ook tegen John Stiens te zeggen en al helemaal niet tegen Fleur, want die zou haar op zo'n moment misschien wel in bescherming nemen of haar raad geven of wat ze in haar kortzichtige eenvoud nog meer bedacht. Fleur was twee jaar ouder dan Dilia en had een beetje grappige, spijtige manier om over de liefde te praten. Aan haar schrijfburo hing een krantenknipsel over intimiteiten op de werkplek en naast haar stoel was met correctielak een miniscuul vierkantje getekend zijnde de werkplek waarop de intimiteiten ongewenst waren. ‘Verder kunnen wij op onze leeftijd toch eigenlijk niets afslaan, of wel Dilia?’ Fleur had blonde krullen en blauwe ogen en deed Dilia wel eens denken aan een pop zoals je die op de kermis kunt winnen. Ze was altijd in de weer met diëten, het laten staan van drank en het nemen van meer lichaamsbeweging. ‘Dilia wat zou ik graag zo dun zijn als jij, weet je wat mij tegenwoordig gebeurt, dat ik mee uit eten gevraagd word en dat zo'n man dan echt eten bedoelt. Ik ga er steeds meer uitzien als iemand waar je lekker mee kan eten.’ Sh sh sh. ‘Bij Dilia,’ zei John Stiens tijdens dit gesprek, ‘zal de vergissing volgens mij eerder zijn dat iemand zijn auto bij haar neerzet en dan een gulden in haar doet.’ Het was koud in de slaapkamer, maar niettemin had Dilia het te warm om zelfs maar een laken te verdragen. Ik meld me ziek, dacht ze. Hierna overwoog ze weer verschillende manieren van binnenkomen, van Nou reuze bedankt voor het sturen van die enige man, tot het indienen van een formeel overplaatsingsverzoek van alle personen op haar afdeling behalve zijzelf. Ze deed het licht aan en keek op de wekker. Kwart over een. De tijd verliep vertraagd, zoals vlak voor een belangrijke gebeurtenis. Ik ga morgen niet, dacht Dilia. Ze deed het licht weer uit en begon te huilen. Pas hierna groeide langzaam het voornemen om daadwerkelijk niet meer naar kantoor te gaan. Er was geen enkele manier waarop ze zich weer tussen die mensen kon voegen. Niks laten merken ging in dit geval niet, ze zouden net zo lang naar haar blijven kijken tot ze iets uit haar handen liet vallen of ging blozen of, het ergst denkbare, ging huilen. En als ze er wel over begon, zou ze meteen na de repliek in de verdediging gedrongen worden. Ze had ofwel geen gevoel voor humor of ze was preuts maar waarschijnlijk beide, plus dat zij hier altijd de stemming bedierf. Een dikke kans dat ze dan ook zou moeten huilen. Ze was niet preuts en ze had genoeg gevoel voor humor om bijvoorbeeld het woord gatenkaas te waarderen, en dat zij de stemming altijd bedierf was absoluut niet waar want meestal merkten ze haar helemaal niet op, maar dit waren allemaal geen dingen die ze naar voren kon brengen. Overigens had ze zichzelf inmiddels arbeidsongeschikt gehuild. Als ze een tijdje huilde zwollen haar oogleden op en die deden er ongeveer twaalf uur over om weer tot een toonbare staat terug te keren. Als ze met dit gezicht op kantoor verscheen zou ze van postloper tot koffiejuffrouw moeten uitleggen wat er met haar was. Ze huilde nog een poosje voort en zag er inderdaad op de morgen van de 27e december uit als iemand die een hele nacht gehuild had.
‘Ik ben overspannen,’ zei Dilia. Haar huisarts knikte. ‘U bent erg gespannen ja,’ zei hij. Hij krabde met een briefopener op zijn hoofd. ‘Bent u erg gevoelig op het punt van dergelijke grapjes?’ Dilia deed haar haar achter haar oor en knikte. ‘Beetje erg gevoelig?’ ‘Ja misschien wel ja.’ De dokter keek naar een wit puntje aan het einde van de briefopener en zei dat er zijns inziens meer sprake was van een konflikt dan van een klacht. ‘Maar gezien de slapeloze nacht die u achter de rug heeft zou ik zeggen, doet u het vandaag nog kalm aan en neemt u vanavond voor het naar bed gaan een glas warme melk met een lepel honing.’ | |
3.‘Ik ben mevrouw Van der Klugt,’ zei Dilia,‘en neemt u me niet kwalijk dat ik opbel maar ik wilde vragen of u mij ergens mee zou willen helpen.’ Ze wachtte even. ‘Of stoor ik erg, laat ik dat eerst even vragen.’ ‘Nee zegt u 't maar.’ | |
[pagina 4]
| |
Dilia schepte adem. ‘O ja nou hoor ik 't,’ zei de mannenstem. ‘Ja ja, gisteravond met die leuke mensen voor de deur.’ ‘Ja,’ zei Dilia. ‘U was jarig.’ ‘Ja... ik wou u trouwens nog bedanken voor de bloemen, ik geloof dat ze nog wel bijtrekken, maar waar ik over bel is dat ik van die hele kwestie een beetje werk ben gaan maken want ik wilde dit eigenlijk niet nemen.’ ‘Ja u vond het walgelijk.’ Dilia sloot haar ogen en zei: ‘Nou is de kwestie dat die mensen van mijn afdeling het niet willen toegeven. Ik heb alles aan onze personeelschef verteld en die vindt ook dat het absoluut niet kan, maar hij zegt dat het mijn woord is tegen het hunne.’ ‘Ook een slijmbal.’ ‘Nou eh...,’ zei Dilia, ‘... Ik weet niet, hij moet natuurlijk objectief zijn.’ ‘Oh. En?’ ‘Als u een klein briefje zou willen...’ ‘Ha! Mag ik even lachen ja?’ Er viel een korte stilte. Toen zei Dilia op een sussende toon dat de personeelschef de zaak hoogst ernstig nam en graag maatregelen zou nemen want voor dergelijke grappen kon je een heel hoog ziekteverzuim bij de betrokken vrouwen krijgen en hij wilde gráág een voorbeeld stellen, maar hij moest meer hebben dan alleen een mondelinge verklaring. ‘In dat briefje hoeft alleen maar te staan...’ ‘Ik schrijf nooit briefjes.’ De stem klonk even hard en beslist als de vorige avond bij de Volkswagen. ‘Nèver dat ik een briefje schrijf.’ Na een nieuwe pauze waarin Dilia naar een snuivende ademhaling luisterde zei de stem, rustiger: ‘Mevrouw Van der Klugt, u moet u geen oor laten aannaaien want die chef van u weet heel goed dat je op de hele wereld geen escort vindt die briefjes geeft.’ ‘Oh?’ zei Dilia. ‘Dat wist ik niet.’ ‘Never. Belasting enzovoort. Eh... maar ik wil die lummel bijvoorbeeld wel opbellen.’ ‘Dat is heel aardig van u,’ zei Dilia met een klein stemmetje, ‘maar hij heeft speciaal nog gezegd dat hij niets kan beginnen met een telefoontje.’ ‘Mmmm. Ja ja.’ ‘Maar ik dacht... misschien zou u even tijd kunnen vinden om met mij samen in persoon met de personeelschef te praten, dus even bij hem langs te gaan, misschien dat dat...’ Ze bracht de telefoonhoorn naar de rechterkant van haar hoofd en maakte haar linkeroor vrij. ‘Dat kan natuurlijk altijd.’ ‘Meent u dat?’ Na een korte pauze zei Olof Okker: ‘U moet wel weten dat ik gewoon door het buro geboekt moet worden als u me ergens naar toe bestelt.’ ‘Ja ja,’ zei Dilia. ‘U bedoelt dat het betaald moet worden, dat is eh... dat lijkt mij geen bezwaar.’ ‘Als ik namelijk zomaar weg ben dan kan het buro denken dat ik voor me eigen werk.’ ‘Ik begrijp het,’ zei Dilia, ‘zegt u maar wanneer u beschikbaar bent.’ Voor het eerst sinds gisteravond elf uur, voelde ze zich weer meester van de situatie. ‘Kunt u misschien vanmiddag nog?’ Olof Okker zei, nog steeds een beetje gereserveerd, dat hij die avond bezet was maar die middag nog wel kon. Ze spraken af in de hal van Dilia's kantoorgebouw. ‘En hoe gaat het verder met betalen enzovoort?’ zei Dilia. ‘Belt u maar even met het buro,’ zei Olof. Hij gaf haar het nummer. ‘Tot straks dan,’ zei Dilia, ‘en alvast heel erg bedankt.’ Okker antwoordde: ‘Totaal geen dank, de klant is koning.’ Nu doorgaan, dacht Dilia. ‘Escortboys goeden... ja middag.’ ‘Dag meneer.’ Dilia noemde haar naam en zei dat ze een afspraak had gemaakt met de heer Okker om samen naar haar kantoor te gaan om iets te regelen. ‘Akkoord mevrouwtje, Okker is voor u geboekt voor vanmiddag, u regelt het verder zelf?’ ‘Ja we gaan naar mijn kantoor en...’ ‘O ja dat is prima hoor, we blijven er buiten wat u doet en waar, dat is een zaak tussen u en Okker.’ ‘Ja maar het punt is dit,’ zei Dilia, ‘dat het alleen maar een kwestie is van iets uitleggen. Dus ik bedoel dat ik de heer Okker alleen nodig heb om iets recht te zetten, dat is alles.’ ‘Aha,’ zei de stem aan de andere kant, ‘nou dat zal wel lukken denk ik. Is het bedrag afgesproken?’ Dilia had een snor van zweetdruppels. ‘Nee dat moest ik met u doen zei de heer Okker.’ ‘Dan is het 't minimum denk ik,’ zei de man. ‘Honderd gulden, liefst gewoon kontant geld, of anders een betaalkaart, maar in ieder geval niet achteraf gireren of overmaken. U mag het aan Okker geven of u mag het ook hier komen brengen, maar dan wel vooraf. Weet u waar we zitten?’ Dilia liet het zich uitleggen. Het was niet van praktisch belang want ze had geen tijd meer om voorafgaande aan haar afspraak met Okker nog de stad in te gaan maar ze wilde niet nog een keer de procedure doorbreken. Sommige dames komen altijd hier omdat ze het niet prettig vinden om af te rekenen met hun escort, dus kijkt u maar wat u doet, eventueel kunt u later ook vooraf aan het kantoor gireren, maar dat vertelt Okker u wel.’ ‘O maar dat is absoluut niet de bedoeling...’ zei Dilia, en ze had al spijt van wat ze nog ging zeggen, ‘dat het een tweede keer gaat gebeuren, het is absoluut eenmalig begrijpt u wel?’ De man aan de andere kant lachte. ‘Nou dat hopen we eigenlijk niet, maar als het zo mocht zijn dan is het zo.’ ‘Ja het is absoluut zo,’ zei Dilia en veegde een nieuw opgekomen snor weg. ‘Ik geef het geld wel aan de heer Okker en eh... ja dank u.’ Olof wachtte op haar in de grote hal van het kantoorgebouw. Hij droeg nu een lichtbruin jek met gebreide mouwen en een ribfluwelen broek in dezelfde kleur. ‘O mooi dat u er al bent,’ zei Dilia. Hoewel ze zelf vrij groot was, keek Olof als hij zijn blik horizontaal hield, gemakkelijk over haar heen. ‘Laten we even gaan zitten om het door te praten,’ zei ze. Hij knikte en volgde haar naar een zitje. Hij is erg groot, dacht ze eerst en meteen daarna bedacht ze dat dit niettemin toch geen reden hoefde te zijn om over haar heen te kijken. ‘Ik wou even met u bespreken,’ zei Dilia, ‘hoe u denkt dat u reageert als de personeelsman John Stiens er bij haalt, en als die dan alles ontkent.’ Olof Okker knikte. Hij keek naar de punten van zijn schoenen. ‘U vond mij een beetje grof zeker gisteravond,’ zei hij. ‘Nou om eerlijk te zijn,’ zei Dilia, ‘heb ik het ontzettend gewaardeerd dat u hem zo door elkaar rammelde en volgens mij is er ook nog iets gescheurd van zijn kleren, en het woord gatenkaas, daar heb ik later nog om zitten lachen, dus dat wel.’ Voor de tweede keer sinds ze Olof kende trok er een glimlach over zijn gezicht. ‘Maar als u het niet erg vindt dan wilde ik straks op dat kantoor liever zelf het woord doen. Je moet een beetje weten hoe je die dingen hier moet brengen.’ Dilia bloosde. ‘Als de heer Stiens het ontkent is daar verder niets aan te doen. Dan laten we een voor een de anderen komen en uiteindelijk zal er wel iemand zijn die het toegeeft, ik denk een van de dames.’ Olof knikte zonder haar aan te kijken. ‘Oké,’ zei hij. ‘Goed,’ zei Dilia. Ze stonden op en gingen naar de balie waar Dilia haar bezoek liet aankondigen. Daarna stapten ze met enkele andere mensen samen in een lift. ‘Dacht u,’ zei Olof, ‘dat ik altijd meteen met godvers klaar sta en aan mensen hun kleren begin te trekken?’ ‘God nee,’ zei Dilia, ‘ik bedoelde alleen maar... Ik dacht alleen, als u kwaad wordt, dat het dan...’ Ze rekte haar woorden tot de lift stopte en de deuren open gingen. ‘Deze kant op. Nee ik bedoelde alleen dat u niet driftig moet worden als u kwaad wordt, en dat ik daarom misschien zelf het beste het woord kan doen. Is dat goed?’ ‘U zegt het maar,’ zei Olof. Ze meldden zich bij een secretaresse en moesten nog even blijven wachten in een tussenkamer. ‘Uw ogen staan een beetje vreemd,’ zei Olof. ‘O dat is erger dan het lijkt,’ zei Dilia. ‘Ach wat zeg ik, ik bedoel het omgekeerde.’ Ze lachte. ‘Ik hoef maar één traan te laten en ik heb meteen zo'n opgezwollen gezicht.’ Op hetzelfde moment sprongen er weer tranen in haar ogen. Olof keek langs haar heen en zei: ‘Ik ben niet driftig. Ik ben vijftien jaar beroeps-bokser geweest. Wie heeft er wel eens gehoord van een driftige bokser.’ | |
[pagina 5]
| |
Dilia snoot haar neus en schudde haar hoofd. ‘U dacht ook eerder dat ik zou gaan schelden met neukwoorden en alles,’ zei Okker, ‘en dat u zich dan schaamt dat u er bij zit.’ Dilia stopte met een resoluut gebaar haar zakdoek weg. ‘Maar zo gaat het helemaal niet gebeuren,’ zei Okker, ‘want als dat meneertje mij ziet dan ontkent hij het niet. Trouwens de chef laat hem misschien geeneens komen.’ ‘Nee denkt u?’ zei Dilia. ‘Nee,’ zei Okker. ‘Kijk, want ik heb hier van die gladiool een girokaart met zijn naam er op.’ Als Dilia zich probeerde voor te stellen hoe verbaasd haar collega's zouden zijn wanneer ze haar nu in de weer zagen, klemde zich aan dat beeld ook een lichte verwondering van haarzelf vast. Men kan als het ware altijd van mening zijn geweest dat men niet preuts is en er toch van opkijken als dit in de praktijk ook niet zo blijkt te zijn. Of misschien lag het een beetje anders, en leek het alsof zij het niet helemaal zelf was die nu in een kleine cafébar een sherryglas hief en converseerde met een man die... met een man als Olof. Ze had voor verschillende aktiviteiten geen woorden klaarliggen. Ze herkende deze woorden natuurlijk wel als ze ze zag of hoorde maar ze had ze nooit zelf gezegd. Als ze de loop van haar gedachten volgde van het onderwerp preutsheid tot het onderwerp Olof, dan was er onderweg een omtrekkende beweging die op zichzelf min of meer aangaf wat zich daar moest bevinden, ongeveer zoals uit de koersverandering van schaatsers opgemaakt kan worden waar het wak is. ‘Drinkt u nooit sterke drank?’ zei Dilia. ‘Nee nooit,’ zei Olof. ‘Nooit gedaan ook. Ook nooit gerookt. Altijd alles laten staan voor de sport.’ ‘Tjee,’ zei Dilia. Ze wist niet op hoeveel tijd ze beslag mocht leggen. Het was niet haar bedoeling Olof persé zo lang mogelijk vast te houden, maar ze wilde hem ook niet de indruk geven dat ze zo snel mogelijk van hem af wilde. ‘Ik doe nog iedere dag tien kilometer plus krachttraining plus dat ik altijd nog één avond ga sparren.’ Hij maakte een kleine boksbeweging links en rechts van zijn jus d'orange. ‘Ja u bent heel sterk,’ zei Dilia, ‘het leek net of u gisteravond de heer Stiens zo uit zijn auto tilde.’ Ze nam een slok en zei: ‘Toen ik u trouwens daarna vroeg of u nog iets wilde gebruiken, zei u nee want er zijn controles, dus ik dacht eigenlijk dat u wel dronk.’ ‘O ja dat is een va[...]e prik van mij.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘De meesten,’ zei Olof, ‘willen hebben dat er gedronken wordt. Dat is een kriem voor mij. Zowat iedereen komt meteen met een fles aandraven, eerst eentje voor de gezelligheid, dan eentje tegen de zenuwen, dan nog even eentje om bij te komen en dan nog eentje om het af te leren.’ Dilia knikte. Ze had de grootste moeite om haar gedachten bij het onderwerp drank te houden. ‘Gezelligheid hoeft heus niet altijd uit een fles te komen,’ zei ze. ‘Maar je kan dus ontzettend gezeik krijgen,’ ze Olof, ‘als je zegt dat je niet wil drinken, dus zodoende dat ik altijd over controles praat.’ ‘Wat u gelijk heeft.’ Dilia wist niet of het op haar of op Olofs weg lag om een volgend drankje te bestellen. Uiteraard zou zij het betalen. Maar kon zij ook de ober laten komen? Café's kenden een wirwar van regels en tekens die gemaakt leken om mensen zoals zij buiten de deur te houden. Als ze in de stad iets ging gebruiken, deed ze dat altijd in de coffeeshop van een warenhuis. Waar was hier de ober eigenlijk? Bij hun binnenkomst was hij vanzelf naar hen toegekomen, maar dat deed hij natuurlijk niet nog een keer. Ze keek om zich heen. ‘Wou u nog iets bestellen?’ zei Olof. ‘Ja, eerlijk gezegd wel,’ zei Dilia. ‘Ik wil het even vieren hoe dat op kantoor daarstraks gegaan is.’ ‘Tsjip!’ zei Olof zonder veel stemverheffing, en uit het niets rees de ober op. De werking van sherry begon bij Dilia nooit eerder dan met het tweede glas, en met het derde hield haar behoefte aan drank altijd op. Ze kon in feite al voorzien, dat ze na dit tweede glas trek zou hebben in een derde en dat ze daarna weg zou willen. De vraag kwam opnieuw op hoeveel tijd ze eigenlijk nog tegoed had. ‘Je hebt er bij,’ zei Olof, ‘die al blind van de drank zijn als ze binnenkomen.’ De ober. ‘Een sherrietje voor mevrouw en een jus voor oh oh.’ ‘Hij zei oh oh,’ zei Dilia. Olof glimlachte en tikte tegen zijn hoofd. ‘Even koppie d'r bij.’ Een van de raadsels van een café. ‘Ach wat leuk!’ zei ze toen. ‘O.O!’ Ze nam een slok en was tevreden over zichzelf. ‘Dus u bent erg bekend hier.’ Olof knikte. ‘Dit is mijn vaste afstap voor ‘smiddags.’ Vaste afstap. Even later bedacht Dilia wat waarschijnlijk de konsekwentie hiervan was voor de wijze waarop zij door de andere cafébezoekers werd gezien. ‘Ik wou u nog dit zeggen,’ zei ze terwijl ze rechtop ging zitten, ‘dat ik het vreselijk op prijs heb gesteld zoals u mij hebt geholpen.’ Het klonk definitief, zoals ze het ook bedoeld had. Ze hief haar glas. Olof nam ook zijn glas op. ‘Zonder uw medewerking,’ zei ze, ‘had ik het niet klaargespeeld. Daar ben ik zeker van.’ Olof keek langs haar heen het café in. ‘Hebt u klachten zeg het ons, bent u tevreden zegt het anderen,’ zei hij. Dilia deed haar haar achter haar oor. ‘Wat is er,’ zei Olof, ‘Wou u opbreken?’ ‘Nee nee helemaal niet,’ zei Dilia. ‘Ik dacht alleen... Eh... komt u bijvoorbeeld ook wel eens hier met uw zuster of zo, ik noem maar iets.’ Ze leegde in twee slokken haar glas en zei: ‘Ik wil er nog wel een.’ Olof stak zijn hand op. ‘Tsjip,’ zei hij, ‘nog een sherrietje voor me zus.’ ‘Wat denkt u nou,’ zij Dilia even later. ‘Denken?’ zei Olof. ‘Hoe gaat dat, gesneden of aan een stukje?’ Hij keek over haar heen en zei zacht: ‘Als je niet echt voor gek wilt staan moet je nou geen u en meneer meer tegen mij zeggen.’ ‘Ah ja,’ zei Dilia. Een tijdlang dacht ze ingespannen na over hoe het gesprek zou kunnen voortgaan. Toen zei ze: ‘Wilt... wil je misschien nog iets gebruiken? Een portie kip of zo?’ ‘Een wàt?’ ‘Een portie kip.’ Olof begon te lachen. Hij kneep zijn ogen bijna helemaal dicht en lachte met zijn mond wijd open. De rimpels in zijn gezicht kregen nu opeens een soort bedoeling, ze waren de bedding waarlangs de vrolijkheid zich verspreidde. Dilia had het vermoeden dat ze om een of andere reden werd uitgelachen. ‘Bedoel je kips?’ zei Olof. ‘Kips?’ zei Dilia. ‘Wat zijn kips?’ Olof wees naar haar en schoot opnieuw in de lach. ‘Wat zijn kips,’ zei hij, ‘jezus ik lach me een bult om jou.’ Dilia bloosde. Als iemand naar haar wees steeg vanzelf het bloed naar haar hoofd. John Stiens deed het wel als er een mop verteld was, wijzen en tegelijk ‘Gloeiwormpje’ zingen. ‘Kips,’ zei Olof, ‘zijn leverworst.’ Hij lachte weer en Dilia ging door met blozen. Zelden had ze in een openbare gelegenheid zoveel aandacht getrokken als nu maar vreemd genoeg voelde ze zich niet zo ongelukkig als ze zelf logisch had gevonden in de gegeven omstandigheden. Met een hoofd als een biet in een compromitterende situatie, en toch eigenlijk nauwelijks gegeneerd. De kwestie met cafébezoek was misschien niet zozeer dat je de code moest kennen, maar dat je in het juiste gezelschap moest zijn. ‘Nee goed,’ zei Dilia kordaat. ‘Maar nu even terzake, wil je iets? We waren dus ons succes aan het vieren.’ Olof bestelde een portie pinda's en liet zich uitleggen waaruit het succes precies had bestaan. Personeelszaken nam kwesties als deze hoog op, mede omdat er in de nieuwe cao iets over was geregeld. ‘Oh?’ zei Olof. Nu ja niet precies hierover, maar over... Dilia probeerde de begrippen seksistisch gedrag en ongewenste intimiteiten te omschrijven, waarbij ze opnieuw begon te blozen. ‘Oké oké,’ zei Olof, ‘plus dat die peer zich natuurlijk voor schut voelde, omdat hun eerst alles ontkend hadden.’ Dat speelde ook een rol, inderdaad, en er zou dus een schorsing gevolgd zijn, ware het niet dat het hier om een hele afdeling ging. ‘Ah ja en toen?’ ‘En toen kreeg ik in plaats daarvan een soort vakantie.’ Olof beet op zijn bovenlip. ‘Daar heb ik bijgezeten,’ zei hij, ‘en dat is dus allemaal gezegd wat jij daar vertelt?’ ‘Ja maar met andere woorden.’ ‘Het was godver erger dan Den Haag vandaag, urgente dit urgente dat.’ Dilia werd betaald via de Interne Verlofregeling Urgente Bijscholing, maar ze legde uit dat dit niets betekende, ze kreeg | |
[pagina 6]
| |
gewoon vakantie. ‘Voordeliger voor het bedrijf dan zo'n schorsing, begrijp je? En die mensen krijgen nu alleen maar een berisping, wat betekent...’ ‘Ik weet wat berisping betekent hoor.’ ‘Pardon.’ ‘Drie berispingen is een waarschuwing en bij drie waarschuwingen ga je de ring uit.’ Olof zweeg en keek naar het tafelblad alsof hem iets te binnen schoot. ‘Wat is er eigenlijk dat je zo narrig praat,’ zei hij, ‘Je had twee weken gekregen, had je langer gewild?’ ‘Nee,’ zei Dilia. ‘Nee hoor twee weken is prima.’ Ze leegde haar glas. ‘Ik heb alleen nog geen idee wat ik zal gaan doen.’ Ze zwegen een tijdje. Olof stak in een gestaag tempo pinda-helften in zijn mond. Hij keek op zijn horloge en ging weer door met eten. Dilia had haar derde sherrie op en inderdaad had ze geen trek in een vierde. ‘Zullen we afrekenen?’ zei ze. ‘Wat je wil,’ zei Olof. Hij stak zijn hand op en wees naar Dilia. Toen ze betaald had bleef ze nog even zitten met haar portefeuille op tafel. Ze probeerde manieren te bedenken om Olof op een discrete manier zijn geld te geven. Bijvoorbeeld tussen twee bierviltjes. Of eerst iets zeggen zoals o ja je had mij geld geleend, dat zal ik je nu teruggeven. Maar er schoot haar niets bruikbaars te binnen. Ze haalde een honderdje te voorschijn en stak het Olof toe. ‘Merci,’ zei deze. Ze stonden op. ‘Een kleinigheidje,’ zei Dilia, ‘maar je zei dat je nooit tegen iemand zegt dat je niet drinkt. Dat je altijd zegt dat je nog moet rijden.’ Olof knikte: ‘Ja? Wat dan?’ Ze liepen in de richting van de deur. ‘Nou tegen mij zei je vandaag gewoon dat je niet dronk.’ Olof lachte en hield de deur open. Buiten zette hij zijn kraag op en zei: ‘Toen je dat vroeg dacht ik bij me eigen, waarom zal ik bij haar een smoes maken.’ Hij legde zijn hand op haar schouder en zei: ‘Jij bent een geval apart, of niet dan?’ ‘Zeker Olof.’ Hierna namen ze afscheid. Op weg naar huis dacht Dilia erover na of ‘zeker Olof’ in alle opzichten een goed antwoord was geweest. |
|