Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
R. Sythoff
| |
[pagina 89]
| |
In 1947 schreef Jan Hanlo het volgende gedichtGa naar eind8.: Overweging met lyrische component
Een jongen - tussen zijn kameraden - lachte
Ik ving toevallig zijn lach op
En deze doofde niet uit
Of werd niet veranderd
Waarom was hij zo mooi toen hij lachte
Niemand zág hem toch
Het gedicht behoeft amper een uitleg: een jongen lacht, de ‘ik’ vangt die lach op, constateert iets daaromtrent en stelt een vraag. Toch zijn er een paar haken en ogen. In de tweede regel wordt niet vermeld, dat de ‘ik’ de jongen ziet; op grond van regel 5 mag dit echter worden aangenomen. Het eerste ‘hij’ in regel 5 moet wel terugslaan op ‘een jongen’ en ‘mooi’ is dan een esthetische notie, verwekt door een visuele ervaring. De ontkenning van dit zien in de laatste regel is schijn: ‘Niemand zág hem toch’. Inderdaad, niemand zag hem, niemand van de anderen. Men keek misschien wel naar hem, maar de ‘ik’ merkte zijn ‘mooi-zijn’ op, zág hem. Het verschil tussen ‘kijken’ en ‘beter kijken’ wordt uitgedrukt door het accent op ‘zag’. Deze laatste regel maakt ook een door de ‘ik’ verzwegen stelling mogelijk: men is enkel mooi als men lacht, wanneer dit door anderen wordt gezien. Rest mij vooralsnog op te merken, dat ook de titel zich eenvoudig laat verklaren: de overweging heeft betrekking op de laatste strofe, waarbinnen het cursief gedrukte woord ‘mooi’ de lyrische component vertegenwoordigt. Drie jaar na ‘Overweging’ schreef Hanlo het volgende gedichtGa naar eind9.: Conclusie met impliciete gegevens
Ik denk dat het was omdat men
iets plagend gezegd had en zij zich
verweerde door mooi te zijn en door te lachen
Zo zou men het kunnen verklaren.
Zoals iemand die valt met de fiets
en anderen zien het, of wie
bij vergissing te veel of te weinig geld teruggeeft
ook lacht en hoopt dat hij mooi is
De anderen konden haar immers
bij nader inzien heel góéd zien
Bij nader inzien is alles verklaarbaar
maar lijkt het ook minder belangrijk
Maar waarom doofde haar lach
niet uit of werd niet veranderd?
Dit is toch zo dikwijls juist wel het geval
als blikken elkaar ontmoeten
Ik denk dat het was omdat men
toevallig ook mij juist geplaagd had
met iets dat het beste door lachen gered werd
Gelijk voelt zich vrij bij gelijk
Over dit gedicht zei Jan Hanlo: Desgevraagd verklaar ik, dat ‘Conclusie met impliciete gegevens’ de zuivere en bewuste voortzetting is van ‘Overweging met lyrische component’. En toch liggen daar jaren tussen. Het was precies dezelfde gebeurtenis. Het tweede is de uitleg van het eersteGa naar eind10.. Dat er tussen de twee gedichten een relatie bestaat, is onbetwistbaar; de vraag is alleen hoe de aard van die relatie gekarakteriseerd kan worden. Is, zoals Hanlo stelt, het later verschenen gedicht een voortzetting van het eerste, is ‘Conclusie’ de uitleg, is ‘Conclusie’ zowel uitleg als voortzetting of moeten we nog andere termen bezigen om de relatie te bepalen? Deze vragen worden niet in het minst opgeroepen door de verschillen die er - naast de overeenkomsten - tussen de gedichten bestaan. Het geslacht van het ‘mooi lachende’ object blijkt veranderd en, zo de ‘Conclusie’ het antwoord moet zijn op de vraag in de slotstrofe van ‘Overweging’, waarom wordt de stelling van de tweede strofe uit ‘Overweging’ in het latere gedicht veranderd in een vraag? De titel van het latere gedicht is ook problematisch: welke regel of strofe bevat de conclusie of moeten we het gehele gedicht als zodanig zien? Wat zijn de impliciete gegevens, staan daar soms expliciete gegevens tegenover, valt er wel een conclusie te trekken uit impliciete gegevens en zo ja, hoe gerechtvaardigd is die conclusie dan? Laten we beginnen met de zekerheden. Het latere gedicht is langer: hoe impliciet de gegevens ook mogen zijn, ze zijn in ieder geval talrijker. Fixerend op ‘Conclusie’ hebben we te maken met een ‘ik’ die een ander - een ‘zij’ - heeft zien lachen. Hiervoor bedenkt hij een reden - ‘men had iets plagend gezegd’ -, hij geeft een tweetal voorbeelden van vergelijkbare situaties (strofe 2) en vervolgens wordt zijn eigen verklaring overschaduwd door een vraag: ‘Maar waarom doofde haar lach/niet uit of werd niet veranderd’. Hierna wordt het gedicht als het ware ‘rond’ gemaakt door als antwoord op deze vraag dezelfde gedachte te lanceren, maar nu betrokken op de ‘ik’ zelf, als in de eerste strofe. De afsluitende regel ‘Gelijk voelt zich vrij bij gelijk’ heeft een enigszins concluderend karakter. Ook in dit gedicht speelt het werkwoord ‘zien’ een belangrijke rol. Uit de slotstrofe van ‘Overweging’ kwam de stelling, dat men enkel mooi is als men lacht, wanneer dat door anderen wordt gezien. In ‘Conclusie’ blijkt aan deze voorwaarde te worden voldaan. In het eerste voorbeeld van de tweede strofe is het ‘gezien worden door anderen’ essentieel. In de derde strofe valt opnieuw het merkwaardige accentgebruik op in verband met het ‘zien’: ‘De anderen konden haar immers/bij nader inzien heel góéd zien’. De accentuering van het woord ‘goed’ is zeer onnatuurlijk, het leest niet ‘lekker’ en de enige bedoeling die de dichter gehad kan hebben met dit vreemde ritmeverloop is nog eens extra aandacht te vragen voor het reeds geaccentueerde woord ‘goed’. Een verklaring hiervoor kan enkel gegeven worden op grond van de drie eerste strofen. De ‘ik’ heeft een meisje zien lachen en interpreteert dat als een reactie op een plagende opmerking van anderen, althans ‘Zo zou men het kunnen verklaren’... en waarom niet? ‘De anderen konden haar immers/bij nader inzien heel góéd zien’. Zo is het lachen van het meisje verklaard; vervelend is alleen, dat het, eenmaal op deze wijze verklaard, ook minder belangrijk is geworden. Deze laatste twee regels van de derde strofe impliceren, dat de waarneming van het ‘lachende mooie meisje’ voor de verklaring wèl belangrijk was. Nu de verklaring er is, proeft men in deze laatste twee regels een lichte teleurstelling. Een lichte teleurstelling, die vooralsnog overbodig lijkt, want er gebeurt iets, dat de verklaring op losse schroeven zet: ‘Maar waarom doofde haar lach/niet uit of werd niet veranderd?/Dit is toch zo dikwijls juist wel het geval/als blikken elkaar ontmoeten’. Welke blikken lijkt een gerechtvaardigde vraag. Op grond van de laatste strofe moet men deze blikken toeschrijven aan het meisje enerzijds en de ‘ik’ anderzijds. Als antwoord op zijn eigen vraag bedenkt de ‘ik’ het feit, dat ook hij net is geplaagd. Als we het tafereel in het gedicht nog even kort schetsen en onze eigen levenservaring mee laten spreken, ligt een andere verklaring evenzeer voor de hand. Twee mensen, kennelijk omgeven door anderen, kijken elkaar lachend aan en de lach van in ieder geval het meisje dooft niet van genegenheid; in ieder geval een overduidelijk contact tussen twee mensen die elkaar aankijken en dat wellicht van één kant als ‘geflirt’ moet worden geïnterpreteerd?Ga naar eind11. Mijns inziens wordt deze verklaring door het gedicht geïmpliceerd; misschien is dit zelfs de in de titel genoemde ‘conclusie’. De ‘ik’ in het gedicht geeft expliciete verklaringen, zij het met de nodige slagen om de arm: ‘Ik denk dat het was...’, ‘Zo zou men het kunnen verklaren’. Deze laatste zin impliceert op zichzelf al een andere verklaring.
Nu we beide gedichten qua inhoud begrijpen, rest de vraag naar de aard van de relatie die er tussen de gedichten bestaat. Jan Hanlo hield van literatuur als ‘het zetten van vallen’Ga naar eind12.. Eén van deze ‘vallen’ lijkt te zijn opgezet door de aanvankelijk aantrekkelijke mogelijkheid om na het lezen van ‘Overwegingen’ onmiddellijk door te lezen in ‘Conclusie’. Hiervan gaat de sug- | |
[pagina 90]
| |
gestie uit, dat in ‘Conclusie’ het antwoord wordt geformuleerd op de vraag uit de slotstrofe van ‘Overweging’: ‘Waarom was hij zo mooi toen hij lachte/Niemand zág hem toch’, ‘Ik denk dat het was omdat men/iets plagend gezegd had...’. Deze suggestie moet echter meteen worden verworpen vanwege de ‘geslachtsverandering’ van het object: in ‘Overweging’ neemt een ‘ik’ een lachende ‘hij’ waar, in ‘Conclusie’ ziet de ‘ik’ een lachende ‘zij’. Er moet worden gezegd, dat dit vrijwel het enige verschil is tussen beide gedichten en als zodanig een aanknopingspunt vormt voor de interpretatie. Hanlo noemde zelf het latere gedicht de uitleg van het eerste. Dit statement is mijns inziens onvolledig: het enige uit ‘Overweging’ dat uitleg behoeft is de ‘mooi-heid’ van de lachende jongen. Het antwoord op de vraag ‘waarom’ lijkt, als gezegd, gegeven te worden als we de twee gedichten onmiddellijk na elkaar lezen. Door het woord ‘uitleg’ te gebruiken, lijkt het alsof Hanlo in zijn eigen valkuil gelopen is. Hoe staat het met het woord ‘voortzetting’, eveneens door Hanlo zelf gebezigd ter karakterisering van de relatie tussen de twee gedichten? Ook dit woord lijkt mij niet het meest juiste. Wat zou er kunnen worden voortgezet? De titel van het eers Deze verandering is de spil waar alles om draait. Volgens Hanlo gaat het in beide gedichten om ‘dezelfde gebeurtenis’. Als we dit feit combineren met hetgeen hiervoor gezegd is in verband met de termen ‘uitleg’ en ‘voortzetting’ dient slechts één conclusie zich aan: de identiteit van de ‘ik’ is veranderd! Deze - eveneens uit impliciete gegevens getrokken - conclusie ‘lijmt’ de twee gedichten volkomen aan elkaar. Er is sprake van een spiegeling in het perspectief: het tafereel, een jongen en een meisje die elkaar, omringd door anderen, beter of ‘meerzeggender’ aankijken dan gewoonlijk, wordt ons tweemaal geschetst. In ‘Overweging’ kijken we mee met het meisje, in ‘Conclusie’ met de jongen. Beiden stellen ze vragen rond het gebeuren, verschillende vragen ook nog: het meisje vraagt zich af waarom hij zo ‘mooi’ is, de jongen waarom haar lach niet ‘doofde of veranderde’. Beiden zijn zich bewust van het feit, dat hun kijken naar elkaar wezenlijk verschilt van het kijken door de anderen. Het meisje stelt, dat ‘Niemand hem zág’ behalve zij zelf. De jongen zegt, dat ‘bij nader inzien de anderen haar immers heel góéd konden zien’, naast het feit, dat hij haar in ieder geval ook ‘zag’ (wellicht mogen we hierop nu ook dat vreemde accent denken). De jongen maakt de ‘Overweging’ af, maar helaas, met de verkeerde conclusie: zijn enig mogelijke verklaring is, dat hun contact gebaseerd is op het feit dat zij zijn geplaagd. Het is wellicht waar, dat ‘Gelijk zich vrij voelt bij gelijk’, maar bij een juiste interpretatie van hun wederzijds waargenomen schoonheid en lach had er meer kunnen zijn, had er misschien wel iets ‘moois’ kunnen groeien. Maar ja, dit is alles bij nader inzien en ‘Bij nader inzien is alles verklaarbaar’. |
|