| |
| |
| |
Aldert Walrecht
Jan Hanlo als Jezus
Een verward stukje fotobiografie
opgedragen aan de studenten van de Bibliotheekakademie te Tilburg
In Deurne in oude ansichten, samengesteld door Frans Martens Th-zn (Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1971), staat de hierbij afgedrukte foto van ‘een groep deelnemers van de Heilige Kindsheid, met Jezus tussen de engelen’.
Wat de Heilige Kindsheid is, mag God weten (1), maar de figuur van Jezus is niemand anders dan Jan Hanlo. Met in de hand een staf als een kruis staat hij daar, sereen glimlachend tussen zijn dertien engelen, en wie er nog aan mocht twijfelen dat de hand van Jan een kruisstaf omsluit, verkrijgt zekerheid als hij de volgende foto van dezelfde serie bekijkt, een foto die al eerder werd gepubliceerd in het Kenteringnummer van hetzelfde jaar, ook in boekvorm uitgegeven onder de titel Achterwaartse blik op een uniek solist (Den Haag, Nijgh & Van Ditmar, 1971).
Praktisch alles op die tweede foto is ‘verschoven’, zowel het kruis als de engelen, alleen Jan Hanlo als Jezus staat er nog precies eender op, onaangetast door de verschuivingen van de wereld rondom hem.
Op de derde - een nooit eerder gepubliceerde foto die ik bij het voormalige vriendje van Jan, Piet van Dijk te Deurne, aantrof - is het helemaal wel duidelijk dat Jan-Jezus zich door niets en niemand van zijn stuk laat brengen: de heilige ernst die van hem afstraalt, geeft nog beter weer dan de Mona-Lisaglimlach op de beide andere foto's hoe Jan zich bewust is van zijn Messias-schap.
Hoe het een jongetje van elf jaar - de foto's zijn van 1923 - is gelukt om drie foto's lang - een eeuwigheid! - steeds even zuiver de rol van Jezus te blijven vervullen, terwijl de kruisstaf en al het andere rondom hem van plaats veranderden, is voor mij een even groot raadsel als het vreemde dat ik sinds de eerste kennismaking in zijn poëzie aantrof: het zuivere beeld ervan blijft door de tijd onaangetast vóórtbestaan. Nadat ik in de jaren vijftig in de bundel Atonaal (Den Haag, Stols, 1951) voor de eerste keer Jan Hanlo ‘ontmoette’, met zijn gedichten ‘Jossie’, ‘'s Morgens’ en ‘Zo meen ik dat ook jij bent’ en nog enkele andere die in dit BZZLLETIN-nummer ongetwijfeld ter sprake zullen komen, is er van alles verschoven en aangetast, maar Jan Hanlo staat daar nog precies zoals de eerste keer dat ik hem zag: zijn ‘beeld’ is even zuiver gebleven.
| |
À la recherche du temps perdu
Op 16 december 1983 werden de Jan Campert-prijzen te Den Haag uitgereikt, en die voor poëzie viel ten deel aan Robert Anker. Van alles wat deze tijdens zijn dankwoord naar voren bracht, herinner ik me het duidelijkst dat hij vond dat elk gedicht eigenlijk altijd een totaal nieuw gedicht zou moeten zijn: ‘de dichter zou telkens opnieuw moeten beginnen, net zoals Jan Hanlo dat heeft gedaan...’ Na afloop, tijdens de receptie, vroeg de redacteur Phil Muysson mij of ik voor een komend speciaal nummer misschien iets zou kunnen schrijven over... Jan Hanlo! Natúúrlijk kon ik dat: ik had immers de foto's uit 1923? Ik behoefde alleen maar even naar Deurne te
| |
| |
rijden, zo'n twintig kilometer van mijn woonplaats Eindhoven vandaan, en daar zouden ‘de engeltjes’ (die nog leefden) me wel eventjes vertellen wat voor Jezus-achtig jongetje Jan was geweest. Simple comme bonjour! Precies zoals Proust dat deed - en de velen die daarna Proust weer ‘na-reisden’ - zou ik bij de vroege jeugd beginnen, à la recherche du temps perdu, à partir de Deurne waar Jan zijn kinderjaren doorbracht in de villa Rozenberg, waar zijn grootvader als dorpsarts resideerde. Die villa staat er nog steeds, maar sedert het vertrek van Gropa dokter Crobach is er heel wat aan veranderd. De serre, rechts op de foto, heeft een verbouwing ondergaan, en ook het gedeelte van de prachtige tuin waarin het koetshuis zich bevond, heeft niet aan de tand des tijds kunnen ontkomen: het moderne verkeer heeft zelfs in Deurne z'n tol geëist. Een parkeerterreintje is voor een deel van de tuin in de plaats gekomen.
In Deurne werden op 1 september 1909 Mr. Bernardus Josephus Maria HANLO en Anna Lucretia Gerarda Maria CROBACH in de echt verbonden, en daarbij werd niet op een paar cent gekeken, getuige het MENU ROZENBERG dat speciaal voor deze gelegenheid werd samengesteld door de Helmond-se cuisinier Jos Martin.
Maar noch dit heerlijke diner, noch het daarop volgende uitgebreide feest, waarop zelfs gedanst werd, brachten het grote huwelijksgeluk dat verwacht mocht worden.
De 31-jarige bruidegom, die enkele weken later met zijn 23-jarige bruid op de boot naar Nederlands-lndië stapte om daar, in Bandoeng, als voorzitter van de Inlandse rechtbank te gaan optreden - geassisteerd door twee Inlandse Hoofden, een griffier, een pengoeloe en een djaksa - schijnt reeds tijdens die bootreis niet ongevoelig voor ander vrouwelijk schoon te zijn geweest. Zijn lieve bruid, die hij altijd Dolly noemde, moet zich al vanaf het begin ‘in de boot genomen’ gevoeld hebben, maar optimistisch, zoals de vrouwen in die tijd nog waren, zal ze gedacht hebben dat een kindje alle huwelijksproblemen wel zou oplossen. En dat kindje kwam al gauw, een meisje, in 1910, een kindje dat nooit een naam heeft gehad waarschijnlijk, en zelfs áls dat het geval is geweest, is die naam uitgewist, want de hele (Nederlandse) burgerlijke stand van Bandoeng is uitgewist getuige het schrijven van de Kepala Kantor Catatan Sipil (Hoofd van de Burgerlijke Stand) dat we hierbij aantreffen.
Over Jan HANLO is niets terug te vinden en evenmin over zijn doodgeboren zusje; van het verblijf in Bandoeng resten ons slechts drie foto's, twee van Jan en zijn moeder, met achterop de breedste foto een briefje van de moeder.
Jan keek naar zuster Booy die hem de rammelaar liet zien. Beide door Mevr. Booy genomen. Leuk hè? Ik ben er alleen te mager op vanwege de malaria die ik gehad heb en op 't een heb ik een kromme rug door een houding in 't oude corset, gelukkig niet echt. Zul je ze goed bewaren, ik heb er maar een paar.
De derde foto, in Achterwaartse blik op een uniek solist gepubliceerd, heeft daar als bijschrift: ‘Bandoeng 3 augustus 1912. Jan Hanlo en baboe.’
Die baboe schijnt zelfs, in 1913, nog in Nederland geweest te
| |
| |
zijn. Verhalen uit de familie bevestigen JH's tweede zin uit ‘Autobiografietje Anno 1950’ (blz. 11-12 In een gewoon rijtuig, Amsterdam, Van Oorschot, 1966), in de derde persoon geschreven:
Ruim 1 jaar oud, nam zijn moeder hem mee naar Holland, waar een stuk van het Oosten, zijn baboe, hem nog enige tijd bleef vergezellen.
Is de baboe alleen teruggekeerd? Of zijn Dolly met haar zoon Jan en de baboe tussen 1913 en 1916 opnieuw in Indië gaan wonen? In ieder geval staat Jan Hanlo pas vanaf 15 maart 1917 ‘komende van Ned. Indië’ in de Burgerlijke stand van Deurne ingeschreven. Vergelijkingen met het ‘Biografisch Overzicht’ van Ser Prop, elders in dit nummer, zullen leren dat er over die vroege jeugd van Jan weinig met zekerheid te zeggen valt. Wie weet is zelfs de verklaring van de Gemeente Deurne alleen maar gebaseerd op een formele inschrijving, die jaren na de feitelijke aankomst in Deurne heeft plaatsgevonden.
| |
Deurne 1913-1917
Eigenlijk kunnen we wel met zekerheid stellen dat Jan al lang vóór 1917 (zijn vijfde jaar) in Deurne heeft gewoond, zonder daar wettelijk ingeschreven te zijn geweest. Ten eerste is daar als bewijs van: het verhaal van het meisje van Proust, zoals ik haar steeds weer noem. Iedereen kent de speurtocht die Ben van der Velden aan het begin van de jaren zeventig ondernam, in Frankrijk, samen met Martin Ros, naar een (dienst)meisje dat nog steeds in leven moest zijn, Céleste Albaret. Een prachtig verhaal, dat vastgelegd werd in het boekje Céleste, het meisje van Proust (Amsterdam, De Arbeiderspers 1971), en dat later nog een uitgebreid vervolg kreeg toen de Fransen dat tachtig jaar oude vrouwtje zélf gingen interviewen. Onder haar eigen naam verscheen toen - ondanks het feit dat ze geen letter op papier had gezet - Monsieur Proust, dat niet alleen een literaire prijs in Frankrijk verwierf, maar ook nog in het Nederlands werd vertaald en (ook weer) door de Arbeiderspers werd uitgegeven. (Céleste Albaret stierf in mei 1984).
Een dergelijk ‘meisje’ (van 88 jaar, in dit geval) bezocht ik in het bejaardenhuis te Lierop: Martina van Dijk. Haar vader was de barbier van Deurne en kwam iedere avond naar het huis van dokter Crobach om deze te scheren. En toen Mevrouw Crobach weer eens voor de zoveelste keer een nieuw dienstmeisje nodig had - ‘want ze kon ze nooit lang houwen!’ - kreeg Martina de keuken van het doktershuis als domein toegewezen.
In de kamer mocht ik alleen komen om de tafel te dekken, het eten binnen te brengen en de tafel weer af te ruimen. Soms mocht ik met de dokter mee, de Peel in, op een lorrie over de spoorrails, want met het rijtuig kon je daar niet komen...
Ondanks haar 88 jaren weet Martina, de huidige weduwe Berkers-Van Dijk, zich ook nog te herinneren dat ‘Mevrouw Dolly terugkwam uit Indië, samen met Jan, en meneer Hanlo was er óók bij, geloof ik’. Uit een ladenkastje in het kleine kamertje haalt ze de enige foto te voorschijn die ze nog uit die tijd bezit, een foto van ± 1915.
Helemaal links staat Martina, naast haar het ‘tweede meisje’, Tilly Linders, de dochter van de bakker, die iets jonger was en daarom ‘alleen maar mocht poetsen’. Is zij de M.L. (Mathilde Linders) waarover JH later schrijft in een brief aan Huub Niessen, gepubliceerd in Kentering, 11e jrg. no. 1, jan.-febr. 1970? Die brief, gedateerd 13 november 1964, bevat de passage: ‘Komt u wel eens in Veghel? In het ziekenhuis St. Jozef heb ik daar nog een goede oude kennis uit Deurne; M.L., nu zuster I.’ Uit familie-verhalen blijkt dat een van de dienstmeisjes van dokter Crobach later in een klooster is gegaan, en met dit vroegere dienstmeisje, zuster Ignatine, heeft JH nog héél lang contact onderhouden, ‘op een overdreven manier’ volgens één van de nichtjes Crobach.
| |
Loekie en Emmy
Als er nog enige twijfel mocht bestaan over het feit of Jan Hanlo al vóór zijn vijfde jaar in Deurne is gaan wonen, dan kan die twijfel zonder meer worden weggenomen met behulp van de getuigenissen en de foto-albums van de dochters van Louis Crobach, broer van Jans moeder, de latere geneesheer-directeur van het ziekenhuis in Heerlen, maar tijdens de vroege jeugd van de - toen nog - twee dochters woonachtig in Amsterdam. Voor die beide meisjes, Loekie en Emmy, was het een feest om bij Gropa en Groma en Tante Mimi (dokter Crobachs zuster die de apotheek en de huishouding verzorgde) in Deurne te gaan logeren. En dát het een feest was blijkt niet alleen uit de verhalen van beide ‘meisjes’: de thans 72-jarige Mevrouw Renders te Waalre en de 70-jarige Mevrouw Mol te Valkenburg, maar óók uit de vele foto's uit die vroege jeugd van vóór de tijd dan Jan officieel in Deurne ingeschreven werd.
Jan, samen met zijn ongeveer even oude nichtje Loekie
(1½ jaar?)
Jan op ongeveer tweejarige leeftijd, als ‘matroosje, vlug en net’.
| |
| |
Jan, samen met Loekie, in de prachtige tuin van de Villa Zomerberg te Deurne
Een ‘staatsie-foto’ op ongeveer dezelfde leeftijd (drie jaar?)
Ook op deze foto zijn Jan en Loekie zeker niet ouder dan drie jaar.
De twee speelkameraadjes op vierjarige leeftijd met hun speelgoed waarop alle Deurnese kindertjes jaloers waren.
De drie kleinkinderen van dokter Crobach: Emmy, Jan en Loekie, omstreeks 1917 (Jan ± 5 jaar)
Jan, op ongeveer vierjarige leeftijd, samen met Tante Mimi.
Wie zou op zo'n (vierjarig) jongetje niet verliefd worden?
| |
Terug naar AF
Ongemerkt ben ik in het voorafgaande al op allerlei zijwegen beland: mijn doel was toch om eventjes naar Deurne te rijden en daar de ‘engeltjes’ te gaan interviewen? En intussen hebben we - behalve op de foto's - nog geen enkel engeltje ontmoet. Toch is mijn onderzoek zó begonnen!
Tijdens de vrije dagen rond Kerstmis 1983 reed ik de Saint Louis blues fluitend naar Deurne en kreeg daar bij Frans Martens, de samensteller van Deurne in oude ansichten, de adressen van een aantal - nu zeventigjarige - engeltjes, plus nog wat foto's die met de Deurnese tijd niets te maken hebben. Drie ervan wil ik u echter niet graag onthouden. De eerste laat ‘drie generaties’ zien: Opa Crobach, Dolly Hanlo-Crobach en Jan Hanlo, voor de villa ‘Sole mio’ te Valkenburg, omstreeks 1930.
De andere foto's geven een afbeelding te zien van de bidprentjes die ter gelegenheid van de dood van Jan Hanlo's vader en moeder werden verspreid (zie mijn artikel ‘Rondom de dood van Jan Hanlo’).
Met deze foto's en die van Jan-en-de-engeltjes toog ik naar het adres van de eerste engel - Annie Goossens (derde van rechts, voorste rij, op de eerste engelenfoto) - die me alleen wist te vertellen dat ik me beter tot de jongetjes uit die tijd kon wen- | |
| |
den, omdat meisjes, zelfs op de lagere school, geacht werden niet met jongens om te gaan. Er was een school voor jongens en er was een school voor meisjes, en alleen op een dag zoals die van de Heilige Kindsheid werd die Heilige Wet even overtreden. Trouwens, op die dag was Jan Hanlo geen jongen, maar Jézus...
De volgende engel die i k bezocht was Cis Haldermans, (eerste van links, voorste rij) wier zusje dat naast haar op de foto staat inmiddels is overleden. Bij Cis kwam ik iets méér te weten, vooral over haar eigen gezin, maar toch ook over Jan Hanlo met wie ze in het rijtuig van dokter Cobrach had mogen zitten en die zij - als dochter van een limonadefabrikant - nog heel gelukkig had gemaakt tijdens een kort oponthoud in het café van haar vader, waar alle kinderen uit het rijtuig een versnapering kregen aangeboden. ‘Jan was een zielige jongen’, zegt Cis: ‘hij had het niet gemakkelijk... Als kind al niet.’
Plotseling zegt óók haar man, de gepensioneerde onderwijzer Frans Coppus, iets:
Nu ja, Jan mag dan wel zielig geweest zijn, maar toen hij samen met mij op de HBS in Helmond zat, heb ik op een keer toch behoorlijk om hem moeten lachen. Meneer Loevendie, onze wiskundeleraar, vroeg eens aan Jan waarom hij zijn sommen niet had gemaakt, en Jan antwoordde toen op zijn gewone, lijzige toon: ‘De sommen die ik kén die hoef ik niet te maken, en de sommen die ik niet ken, die kan ik niet maken.’
Ha, dacht ik, dát leg ik voor de eeuwigheid vast, in BZZLLETIN, als ready made van Jan:
die hoef ik niet te maken
en de sommen die ik niet ken
Blij met dit eerste literaire resultaat ging ik naar het volgende ‘engeltje’, Erna van Beek (tweede van links, tweede rij), in de Stationsstraat, de dochter van de vroegere burgemeester van Deurne, en van Jan Hanlo het voormalige buurmeisje. Tot mijn grote spijt was de zeventigjarige Erna net de kaarten aan het schudden om te gaan bridgen, maar in de korte tijd dat zij mij in een klein zijkamertje te woord stond, kreeg ik heel wat meer informatie dan van de andere engeltjes. Van haar leende ik onder meer de afgedrukte foto's van Jan en Tante Mimi, van haar hoorde ik iets meer over het huwelijk van Jans ouders, en dank zij Erna kwam ik ook op het spoor van anderen die in de jeugd van Jan Hanlo een rol hadden gespeeld.
Het verhaal over Dolly - de moeder van Jan - en het ongelukkige huwelijk, vanaf het begin, de bootreis naar Indië, komt van háár, en bovendien vernam ik van Erna hoe er later allerlei pogingen waren geweest om het huwelijk te ‘lijmen’. Er schijnt een ‘reisje langs de Rijn’ geweest te zijn van Dolly en Bernard, ter verzoening; Erna's vader, de burgemeester van Deurne, had op een gegeven moment al twee woningen gereserveerd in zijn Gemeente zodat het echtpaar toch weer vreedzaam te zamen zou kunnen leven, na de terugkeer van Bernard uit Indië, maar de uiteindelijke hereniging vond toch pas plaats in 1958, toen Jan zijn moeder bij zijn vader liet begraven, zeven jaar na diens dood (zie de bidprentjes).
Maar op het moment dat ik Erna van Beek bezocht, wist ik nog absoluut niets over die hele situatie. Ik wist niet eens of er ooit een gerechtelijke scheidingsuitspraak was geweest. Wie zou dat trouwens wél weten? Alle engeltjes die ik sprak, en ook de latere vriendjes, nichtjes en anderen die ik over dat onderwerp ondervroeg, waren van Jans leeftijd of iets jonger - kinderen dus - en zeker in die tijd was alles op dat terrein taboe. Erna had ook pas veel later, toen ze al volwassen was, toevallig wel eens iets horen fluisteren, maar of het echtpaar nu wel of niet gescheiden was, volledig of van tafel en bed, wist ze evenmin als de meest naaste familieleden.
Ik liet Erna dus maar aan haar bridge-partners over na haar verteld te hebben dat ik zélf altijd ‘Systeem Heijermans’ speelde (Op hoop van zegen) en reed daarna naar Helmond om het jongetje-op-de-schaats te bezoeken, dat samen met Jan op een reeds eerder gepubliceerde foto voorkomt, in het bekende Kentering-nummer. Het onderschrift daarbij luidde: ‘1923. Jan Hanlo (links) met vriendje op het ijs.’
Wie mij naam en adres van dat jongetje gaf, herinner ik me niet meer, waarschijnlijk Cis Haldermans of was het het zusje van mijn Eindhovense overbuurvrouw? Ja, die overbuurvrouw (Sefa Hendriks) en haar zus Leonie mogen hier best even genoemd worden, want de eerste stelde me in het bezit van Deurne in oude ansichten en de tweede, die nog steeds in Deurne woont, leverde me alle engel-adressen en begeleidde me in sommige gevallen zelfs persoonlijk om mij te introduceren. Samen met Leonie was ik in ieder geval bij Cis Haldermans en echtgenoot Frans Coppus en dank zij haar kwam ik op het spoor van het ‘vriendje op het ijs’ - Frans Ketelaars - en van vele anderen.
Frans Ketelaars blijkt zich nog precies te herinneren hoe hij zo'n zestig jaar geleden met Jan en zijn moeder, en later zelfs met de twee nichtjes Loekie en Emmy Crobach erbij, in een vennetje ging zwemmen, iets wat in die tijd, in het katholieke Brabant, zeer ongebruikelijk was, en met meisjes erbij bijna een doodzonde! Ook een tocht in een roeibootje op de plassen bij Griendsveen herinnert Frans Ketelaars zich nog goed. Toen ze diep in de natuur waren doorgedrongen, legden ze
| |
| |
het bootje van de familie Kortooms vast, klemden een groot stuk turf onder hun oksels, en konden ze zich net lang genoeg voortbewegen om de overkant van een vaart te bereiken, vóórdat het water zich zodanig in de turf binnengedrongen had dat die niet meer als drijver kon fungeren. Van Jans moeder mocht Frans het badpak gebruiken dat hem veel te groot was, maar dat door haar met veiligheidspelden op maat werd gemaakt, wat niet verhinderde dat Frans, na het zwemmen, altijd een badpakvol turfmolm en modder verzameld bleek te hebben. Niet alleen deze herinnering doet Frans weer glimlachen.
Jan met zijn moeder, nichtjes en ‘Juf’ op een plek waarover hij later, in een ANWB-blaadje, in handschrift zal schrijven: ‘De Peel is (was?) het mooiste, was de mooiste natuur.’
Frans Ketelaars herinnert zich nog meer mooie dingen: Hij ziet zich opnieuw bij de piano staan, genietend van de muziek die Mevrouw Hanlo liet opklinken, Jan aanmoedigend om de resultaten van zijn vioollessen te laten horen, maar Jan had weer eens geen zin. Bijna nooit had Jan zin om te doen wat zijn moeder wilde en dikwijls, ten einde raad, stuurde Moeder Hanlo haar zoontje dan maar met wat geld naar ‘Teut Goossens’, de banketbakker, om samen met Frans wat taartjes te gaan eten. Het kind moest toch gelukkig zijn?! In die taartjeswinkel werd dan een schaal gebakjes aangedragen en wanneer die op tafel stond, koos Jan de taartjes met zilverpuntjes erop uit om die puntjes met room en al tegen de ramen te schieten, met duim en wijsvinger, en de kinderen van de banketbakker stonden dan al klaar om die puntjes van de ramen af te likken. ‘Ja, het was een totaal verwende jongen, die Jan’, zegt Frans met een zucht,
in weelde grootgebracht, met het mooiste speelgoed: meccano, bouwdozen, stoommachines, en toch verveelde hij zich voortdurend. Kasten vol met speelgoed, waar ik jaloers op was - zijn moeder heeft eens zo'n kast opengetrokken, toen hij samen met mij op een regenachtige middag op zijn kamer was, en zich erover beklaagde dat hij niet wist wat hij moest doen... Ik keek mijn ogen uit!
Frans Ketelaars wist ook nog te vertellen dat Jan altijd een vrijkaart kreeg voor de ‘mallemolen’ en dat een bezoek aan de film Rin-tin-tin de Speurder voor Jan vooral zo boeiend was omdat hij dan in de talrijke pauzes als er een filmrol gewisseld werd, zich om kon draaien naar de boerenjongens en -meiden achter in de zaal met de kreet: ‘Opnieuw een nieuwe akte!’ Betrapt lieten de jongens de meiden dan los, met rode koppen: voor Jan een héérlijk moment.
Het struif van kluten-eieren die Jan kapotgooide tegen de gevel van het koetshuis, was - volgens Frans - jaren na dato nog zichtbaar. Frans was al getrouwd toen hij het zijn echtgenote - die dit bevestigt - heeft aangewezen. En dan de hooizolder in het koetshuis dat nu verdwenen is! Wat hebben ze daar vaak gespeeld. Op een keer hebben ze zelfs een badkuip van die zolder naar beneden gehaald en in de vijver als bootje te water gelaten.
Maar daar stak Oma Crobach al gauw een stokje voor. Aldensee, de koetsier heeft die badkuip nog terug naar de zolder moeten brengen, diezelfde koetsier van dokter Crobach bij wie we eens geprobeerd hebben de geit in het schuurtje te melken.
Wanneer ik het gesprek breng op Jan Hanlo's latere liefde voor jongetjes, zegt Frans Ketelaars:
Slechts één keer - en ik heb dat nooit eerder aan iemand verteld - heb ik iets vreemds bij Jan gemerkt, iets wreeds zelfs. Jan bezat een bolderwagen, ook weer iets heel aparts voor een kind van die tijd, en toen ik daar op een middag languit in lag, begon hij me opeens onder allerlei voorwerpen te bedelven. 't Was net alsof hij me wilde begraven... En hij ging maar door... hoe duidelijk ik ook liet merken dat ik het helemaal niet leuk meer vond. Ik probeerde los te komen, ja, dat herinner ik me nog heel goed, en ook hoe hij met een buks met pijltjes op katten schoot die rond de krielkippen van dokter Crobrach slopen, en krijsend een halve meter de lucht in sprong als hij dacht dat hij zo'n kat had geraakt...
Als ik naar voren breng dat zoiets toch heel normaal is voor een dorpsjongen - een soort jagersinstinct - zegt Frans:
Misschien wel, maar toch was er iets vreemds met hem, soms. Ik begrijp nog steeds niet hoe hij het op de een of andere manier gered heeft. Ik dacht dat er nooit iets van hem terecht zou komen. Vanaf het begin is hij een bedorven jongetje geweest...
Van Frans Ketelaars heb ik ook de prachtfoto in handen gekregen, waarvan hij zei: ‘Het is natuurlijk gemakkelijk daar vandaag de dag van alles achter te zoeken: Jan als meisje, samen met zijn nichtje (Loekie of Emmy Crobach) als jongen...’, en inderdaad zou die foto als voer voor psychologen kunnen dienen, maar beter kunnen we hem alleen maar zien als tijdsdocument.
Ik moet uitdrukkelijk beloven ‘niets met deze foto te doen zonder toestemming van Jans “wederhelft” op de foto’ en ik neem me voor die leuke meid in jongenskleren zo snel mogelijk met een bezoek te gaan vereren. Volgens Frans Ketelaars leeft deze Loekie Crobach nog steeds en woont ze als Mevrouw Renders, echtgenote van een gepensioneerd huidarts, in Waalre, bij Eindhoven.
| |
| |
Maar ik ben nog zo maar niet van Frans Ketelaars af. Hij wijst zichzelf zonder enige aarzeling aan op een communiefoto die ik tijdens een kort bezoek aan Piet van Dijkte Deurne kreeg, te zamen met de foto van ‘Jezus-met-de-twee-engeltjes-in-aan-bidding’. Die Piet van Dijk mocht vroeger bij dokter Crobrach altijd zijn schoen komen zetten als er Sinterklaas werd gevierd, hij was Jans opvolger als Jezus, hij speelde met Jan de gekste toneelspelen, reed met hem op een driewieler en in een bolderwagen, en herinnert zich de volle kast met stoommachines, baggerwerktuigen... ‘Een keer is Jan z'n vader overgekomen, dat weet ik nog goed’. Frans Ketelaars is daar nooit bij geweest - hij woonde slechts tijdelijk in Deurne - maar op de communiefoto is hij even nadrukkelijk aanwezig als Jan Hanlo, die precies in het midden staat, toevallig (?).
Het jongetje met de grote strik, links van de centrale figuur Jan Hanlo, is Frans Ketelaars die mij vertelt dat deze foto die van de plechtige communie is, en dat is beslist niet hetzelfde als de eerste communie, waarvan ook nog een herinnering bestaat in de vorm van een plaatje met voor- en achterzijde, hier gereproduceerd:
‘De eerste communie’, vertelt Frans, ‘doe je op je zesde of zevende jaar, maar de Heilige of Plechtige Communie komt pas op “latere leeftijd”, op je tiende of zo.’
Jan en Frans hebben in ieder geval allebei de ‘communies’ gedaan, en Piet van Dijk ook; alleen is diens beeld door de uitvergroting van het geheel verdwenen. Wie er echter wél op staat, maar ik zeg niet waar, is die vervloekte Casje Peerbooms die alles van Jan zou moeten weten, maar die zich niet eens herinnert dat hij samen met Jan in de tweede klas van de HBS heeft gezeten.
Ik neem afscheid van Frans Ketelaars en begeef me - enkele dagen later - weer naar de plaats van Jans jeugd. Ik heb alle paperassen bij me die Hans Renders (dank!) door de geschiedenisleraar van het Carolus Borromeuslyceum te Helmond, de heer Janssen (dank!), heeft laten fotokopiëren, en als ik daarna bij Caspar Peerbooms al die feitelijkheden laat zien (bewijzen!), herinnert deze voormalige drogist van Deurne, aan wie Jan, in elke brief die hij aan een Deurnenaar schrijft, de groeten laat doen, zich opnieuw niets, nada, geen fluit. Alle medeleerlingen komen voor zijn geest als ik de lijst van namen, hierbij gereproduceerd, laat zien, maar dat hij ooit met Jan Hanlo in één klas gezeten zou hebben op de Helmondse HBS, nee...
Dat hij zich niet herinnert dat Jan niet meedeed aan het vak gymnastiek, kan ik me nog voorstellen, maar ik kan tegelijkertijd het bewijs leveren dat dat zo wás, kijk maar:
Met dergelijke stukken voor ogen moest je jezelf toch wel iets herinneren? Louw Renders, de man van Loekie - waarover straks - kan me precies vertellen dat Jan die verklaring kreeg ‘wegens statische albuminerie, een te geringe hoeveelheid eiwit in de urine; dat geeft een gevoel van zwakte; Jan groeide in die tijd ook nogal snel en was veel te mager’. Maar Casje Peerbooms weet niks meer, alleen dat hij samen met Jan een jaar naar de school van Meester Hoefnagels is gegaan om zich op de middelbare school voor te bereiden. Na dat jaar ging Jan naar Helmond en Cas naar Eindhoven, naar het bekende Gymnasium Augustinianum. Als ik Caspar een paar weken later wéér bezoek, nu met de foto van Meester Hoefnagels (midden), herkent hij - net zoals wij - Jan direct.
Caspar Peerbooms herinnert zich niets van dat schoolreisje en dat kan ook wel kloppen want op de foto komt hij niet voor. Weer een reis voor niks gemaakt; het enige dat ik nog te weten kom is dat de meisjes Crobach stevige meiden waren en dat hij ze in Heerlen, later, eens wilde opzoeken, maar toen door de vader aan de deur werd afgescheept met een rijksdaalder. O, ja, hij heeft ook nog als klein jongetje heerlijke peertjes op sap mogen meeëten in het huis van Jans grootouders, samen met Jan en zijn moeder. Peerbooms en peertjes... ik zal ze me altijd blijven herinneren.
Van de HBS-tijd te Helmond bestaat nóg een levende
| |
| |
getuige: de 86-jarige Dr. W.H. Beuken (* 1898 te Valkenburg of all places!), die in 1928 promoveerde op Vanden Levene ons Heeren, en waarvan Jan zelf zegt in het interview met Hans Krol, overgenomen op p. 253-259 in In een gewoon rijtuig, als het over zijn eerste leraar Nederlands gaat:
De school van Meester Hoefnagels tijdens een reisje naar de grotten van Valkenburg. Iets rechts van het midden is duidelijk Jan Hanlo te herkennen (met Schiller-kraag).
Hij heeft me van een plotselinge neiging om te gaan stotteren genezen, door me gewoon een tijdlang geen beurt te geven bij het lezen. Op het laatst vond ik het vervelend, dat ik nooit meer een beurt kreeg. En toen was het stotteren over. Eerst gaf dr. Beuken mij weer korte beurten, te kort naar mijn zin. Ik ben hem voor die ‘behandeling’ heel dankbaar. Ik vond het heel erg dat ik ging stotteren. Wel vond ik dr. Beuken een strenge en wat ‘snijdende’ man. Zo heeft ieder wat. Dhr. Loevendie was veel zachter.
Dr. W.H. Beuken, de latere rector van de Scholengemeenschap, die nu weer al vele jaren van zijn pensioen geniet, te Geldrop, heeft nog wel eens een ansichtkaart van Jan gehad, uit een ver land, maar die is hij kwijtgeraakt. Van het werk van Jan bezit hij niets, nee. Ik mag nog wel eens komen praten...
Laten we ons voorlopig maar tevreden stellen met Jans rapport van de eerste en (begin) tweede klas, dan hebben we in ieder geval iets voor ons ‘schrijversprentenboek’. Na de gesprekken met Caspar Peerbooms had ik er voorlopig genoeg van.
| |
Loekie
In een brief aan Ser Prop, vanuit Marrakech, 8 mei [1968], gepubliceerd in Tirade 158, juni 1970, feliciteert Jan Hanlo de geadresseerde met het huwelijk van zijn broer Loek en voegt daar tussen haakjes aan toe: ‘mijn nichtje heet Loek [...], was verliefd op dat nichtje, op al mijn nichtjes trouwens.’
Met deze Loek en haar man, de heer Renders, heb ik verschillende gesprekken gehad, in hun huis te Waalre, zowel over het kind als over de volwassen Jan Hanlo. De statische albuminerie waaraan Jan als kind leed, kwam al ter sprake. Jan mocht niet meer aan de gym-lessen deelnemen, hoewel zijn cijfers (zie het schoolrapport) bewijzen dat hij beslist geen doetje was.
Hij kon klimmen als een kat, was zo rap als een aap, en al maakte hij misschien soms een slome indruk, Jan was echt een sportieve vent, wat trouwens later ook wel bewezen werd door zijn deelname aan de motorraces te Zand-voort.
Na een heel gesprek over Jans latere schizofrenie (Lees: Zonder geluk valt niemand van het dak, dat drie jaar na de dood van Jan Hanlo bij Van Oorschot verscheen), haalt Loekie na enig zoeken een foto-album te voorschijn waaruit ik bijna alle foto's van Jan als jongetje van twee tot vijf jaar heb overgenomen. Maar ook uit de tijd dat zij samen met Jan en met haar zusje Emmy verkleedpartijen hield, zijn enkele mooie foto's bewaard gebleven, foto's die evenmin eerder werden gepubliceerd.
Links Loekie, rechts Emmy, die deze foto later zal toelichten: ‘We hadden rouwkleding aan en belden bij de zijdeur...’ (Zie het gedeelte Emmy).
‘Ja, dat verkleden hoorde er altijd bij’, zegt Loekie glimlachend. En als ik haar de foto van het ‘omgekeerde paar’ laat zien die ik van Frans Ketelaars kreeg, blijkt niet zij de jongen te zijn, maar haar zusje Emmy. Van alle vriendjes van Jan uit die tijd herinnert ze zich trouwens alleen Piet van Dijk nog.
Dat was het zoontje van de slager in Deurne. Af en toe mocht hij wel eens blijven eten en als Tante Dol hem dan vroeg wat hij op z'n boterham wilde, was het altijd witte basterdsuiker. Ja, dat jongetje was natuurlijk zo met vleeswaren volgestopt, dat hij wel eens wat anders lustte!
Op een andere foto die ik in Deurne gevonden heb, herkent zij zich wél, tussen Jan en het ‘negertje’ rechts. ‘Hoe oud zouden we toen geweest zijn? Vijf, zes jaar?’ (Later blijkt de grootste jongen, met witte hoed, de latere vader geweest te zijn van de vrouw van Huub Niessen die een hele correspondentie met Jan voerde - zie bibliografie -; alles komt ten slotte bij elkaar, want óók een broer van mijn Eindhovense buurvrouw komt op die foto voor!).
| |
| |
Met deze verkleedpartij won het drietal een prijs op de dag van ‘Onnozele kinderen’ (1921?). Jans moeder kleurde de foto in en zond hem met tekst achterop aan L. & E.
1918? In de tuin van dokter Crobach? Heilige Kindsheid? Allemaal vraagtekens...
Het ‘negertje’ voert ons naar Mohamed (Lees: Go to the mosk, Amsterdam, Van Oorschot, 1971) voor wie Jan bij het gezin Renders onderdak gevraagd heeft in een brief vanuit Noord-Afrika, met als P.S.: ‘Als het niet kan, stuur deze brief dan door naar Mevrouw de B.’. Maar ik moet me hier tot Jan Hanlo's jeugd beperken en laat dus alle trieste en leuke verhalen over de ‘volwassen’ Jan maar weg.
Loekie vertelt dat haar moeder pas vorig jaar overleden is op 92-jarige leeftijd.
Die had u al deze vragen moeten stellen! Tot het einde toe wist zij zich nog alles te herinneren en zij had beslist het antwoord geweten op de vragen over de baboe, over de scheiding en over alles rondom de vader Bernard Hanlo.
Dat die baboe in Nederland is geweest, weet Loeki alleen maar uit de verhalen van haar moeder.
Ze hebben bij ons in Amsterdam gelogeerd, met of zonder Bernard Hanlo. En die ‘scheiding’ of hoe je het noemen wilt, is waarschijnlijk door een familielid van de Crobachs geregeld, op het advocatenkantoor van Van der Biezen in Amsterdam. Of Tante Dol nog met Jan teruggegaan is naar Indië, na haar eerste terugkeer, met Jan als baby, weet ik ook absoluut niet meer. Ik was toen zélf een baby...’
Tja, daar valt weinig tegen in te brengen. Als ik over het doodgeboren zusje begin, zegt Loek (en ik vraag haar hierbij vergeving voor het feit dat ik haar steeds zo noem, maar ze is voor mij zó dat meisje gebleven, net als al die andere kinderen kinderen gebleven zijn, al zijn ze nu al zeventig en ouder): ‘Ja, over dat doodgeboren zusje dat aan Jan voorafging, heb ik ook wel eens iets van mijn moeder gehoord.’ Ik vertel haar dat in Zonder geluk valt niemand van het dak een passage voorkomt (op blz. 57-58) waarin Jan dat dode zusje oproept, en we bekijken opnieuw de foto's van Jan als kind. Zou er dan tóch verband bestaan tussen het feit dat Tante Dol heel lang niet over de dood van haar eerste kind heen kon komen en de tedere opvoeding van Jan, bijna als die van een meisje? Jan moest zijn haar laten groeien, zijn mooie rode haar, hetgeen hem op een dorp als Deurne alleen maar extra tot ‘vuurtoren’ maakte, hij werd bemoederd, tot vervelens toe, kreeg fluwelen pakjes aan zoals een kleine lord, en mocht alleen met de middenstandsjongetjes spelen die zijn moeder goed genoeg voor hem achtte, en met zijn nichtjes die in alle vakanties aanwezig waren. Op een andere afdruk van een reeds eerder getoonde foto zien we Jan precies zoals hij ook als meisje had kunnen zijn: alleen het rokje ontbreekt.
De kleine Lord Fauntleroy...
Ook de afwezigheid van een vader komt nog ter sprake. Loekie herinnert zich dat Jan later wel eens bij zijn vader op bezoek ging, in Arnhem. Bernard Hanlo woonde daar na zijn terugkeer uit Indië bij een zekere ‘tante Louise’, maar of hij daar nu mee samenwoonde en vanaf welk jaar? Later is hij in ieder geval naar Amsterdam verhuisd en ook daar had Jan regelmatig contact met zijn vader, tot 1951, het jaar waarin Bernard is gestorven. Maar ook dat heeft weer weinig met de Deurnese kindertijd te maken.
Misschien dat Emmy - in Valkenburg - nog andere herinneringen heeft; in ieder geval zal die meer spulletjes van Jan in bezit hebben, want Emmy is altijd erg ‘bewaarderig’ geweest. Wij hebben alleen maar een paar schilderijtjes,
| |
| |
en o ja, de eerste steen van het koetshuis in Deurne als herinnering aan die tijd. U zou trouwens ook eens bij dokter Eugène Hanlo op bezoek moeten gaan. Die woont ook in Eindhoven...
| |
Emmy
Samen met Hans Renders, die de bibliografie samenstelde, rijd ik kort daarop naar Zuid-Limburg, waar we in Valkenburg door Mevrouw Mol, de weduwe van óók alweer een arts, met koffie en Limburgse vlaai ontvangen worden. Voor de geschiedenis dient hier even vastgelegd te worden dat de toekomstige Professor Hans Renders op die dag mijn tas mocht dragen en als mijn particuliere secretaris werd voorgesteld.
Emmy woont (toevallig?) op de Emmaberg en vanuit haar woonkamer kijken we uit op een van de mooiste panorama's van Nederland. Maar ook in de kamer valt heel wat te zien zodra Emmy haar oude foto's voor de dag haalt. Dank zij de eerste foto die zij ons laat zien, wordt al direct een groot probleem opgelost: Wanneer kwam Jan nu eigenlijk naar Nederland; toen hij twee maanden was of ruim een jaar? (Zie de onzekerheid daarover in de biografie van Ser Prop.)
Jan lijkt op die foto zelf wel een engeltje-in-het-wit, maar dat engeltje is zeker niet ouder dan twee maanden wanneer het samen met Gropa en Groma Crobach in de tuin te Deurne vereeuwigd wordt. Emmy is ook in het bezit van de foto, gereproduceerd bij het verhaal van Frans Ketelaars - de zwempartij in de Peel - en ze heeft nog veel meer foto's gehad: allemaal toegezonden aan de executeur-testamentair die de brieven van de familie en andere bescheiden heeft verzameld voor het boek Nagelaten brieven van JH dat vijftien jaar geleden al werd aangekondigd door Van Oorschot en dat misschien dit jaar eindelijk verschijnt. Emmy heeft Jonkheer Van Nispen tot Pannerden daar nog wel eens over benaderd, maar die heeft al het materiaal doorgezonden naar Amsterdam en er nadien ook nooit meer iets van gehoord. Het wachten is dus op Van Oorschot.
De foto van het ‘omgekeerde paar’ waar zij als jongen op staat, is ze op die manier ook kwijtgeraakt, maar inmiddels heb ik haar een mooie reproductie ervan kunnen bezorgen te zamen met nog wat andere afdrukken. De enige foto die ze nog bezit, behalve de reeds genoemde, is er een van een vakantie te Garmisch-Partenkirchen, rond 1930.
Al die verhalen, dat de familie nooit iets voor Jan heeft gedaan, daar klopt niets van. Tijdens al onze vakanties gingen Jan en zijn moeder met ons mee.
En daarna hoor ik - wat ik ook al van Loekie en haar man vernam - dat de vader van Jan in het begin misschien wel eens iets aan het onderhoud van zijn gezin heeft bijgedragen, maar al gauw weinig of niets meer van zich liet horen. Toen Jan in 1931 zijn HBS-diploma behaalde, kreeg hij van zijn vader een gouden vijfje (!), maar zijn oom Louis, broer van Jans moeder en vader van Loekie en Emmy, en van nog drie kinderen, heeft de studie van Jan betaald (over die studie: zie biografie).
Nadat we bij Emmy ook nog het prachtige menu hebben bekeken, waarvan de reproduktie aan het begin van dit artikel slechts een vaag beeld geeft - het origineel bevat een rand van papieren ‘kantwerk’ - proberen we tevergeefs de ansichtkaart terug te vinden die ook in Emmy's bezit moet zijn, met de tekst van 18 december 1916: ‘Dol en Jan blijven voorlopig hier’, door Bernard geschreven.
Maar ach, je moet niet alles willen vinden - of misschien toch wel? Bij Emmy zijn we in ieder geval weer heel wat wijzer geworden, ook over die heerlijke Deurnese tijd:
O, wat werden we verwend, daar! Er werd ons 's morgens thee op bed gebracht door Tante Mimi of een van de dienstmeisjes; we kropen bij Jan in bed - later werd dat verboden toen Jan en Loekie een jaar of twaalf waren; ik snapte daar niks van, wist-ik-veel als meisje-van-tien-, en toen al maakte Jan gedichten, ik weet het nog goed.
Emmy begint helemaal te stralen als ze die verhalen vertelt: over
Groma Crobach die nooit één kopje heeft afgewassen - Tante Dol trouwens óók niet-; bloemenschikken met de tuinman, daar was Tante Dol goed in, en Groma liet kleren komen van Hirsch. Eén keer droeg ze ze om de vrouw van de notaris vanachter de gordijnen jaloers te laten wezen, en dan gingen ze de kast in. En dat allemaal terwijl Gropa z'n patiënten een kwartje per visite vroeg. Als er een ernstige zieke in De Peel was werd het treinverkeer stilgelegd en reed de dokter per lorrie over de spoorlijn naar Helenaveen. We zijn wel eens meegeweest, Jan, Loekie en ik.
(En als ze de foto van ‘Onnozele Kinderen’ ziet, waarmee ze een prijs wonnen):
Gô, ja, we droegen toen van die zwarte rouwkleding, en we belden aan de zijdeur aan, en Tante Mimi deed open en die schrok zich een hoedje toen Jan met een begrafenisstem zei: We komen hier om het lijk op te halen, en dat lijk heet Mimi Crobach. Dat arme mens was tóch al zo bang voor de dood... En later heb ik ook kennisgemaakt met al die Deurnese artiesten, ja ik hield wel van avontuur. Voor die arme Tante Dol was het heerlijk om ook nog wat andere mensen te leren kennen, de Wiegerma's, de familie (Otto) Van Rees, en later, in Valkenburg kwam ze ook in contact met het kunstenaarswereldje in die plaats, schilders en dichters, waar ze ook Jan mee in contact bracht. Weet u dat Jan op het einde van haar leven nog met zijn moeder naar Lourdes is gereisd?
Wanneer Emmy met ‘mijn secretaris’ naar de kelder verdwijnt
| |
| |
om het boekenbezit te inventariseren voor zijn bibliografie, maak ik driftig aantekeningen en merk dan opnieuw dat ik vér over de schreef ben gegaan. Ik moet me tot Deurne beperken: alleen tot de jeugd van Jan, en bij de dood van zijn moeder is hij al 45 jaar. Wéér terug naar AF dus, ditmaal zonder secretaris.
| |
Eugène Hanlo
‘Wat je ver zoekt, is nabij’, zei mijn moeder vroeger vaak, en dat blijkt ook het geval te zijn wanneer ik na al mijn omzwervingen langs Deurne, Helmond, Waalre, Geldrop en Valkenburg eindelijk in mijn woonplaats Eindhoven bij dokter Eugène Hanlo en zijn vrouw terechtkom. Toen Loekie mij hun adres gaf, vertelde zij me dat ze die dag eigenlijk naar de uitvaart van Eugène's moeder had dienen te gaan, en diezelfde avond lees ik in het Eindhovense Dagblad de volgende overlijdensadvertentie:
Ongeveer een maand later kom ik voor het eerst in contact met een echte Hanlo, de zoon van de oom die Jan reeds beschreef in de brief aan Huub Niessen, eerder gepubliceerd in Kentering, 11e jrg., nr. 1, jan-febr. 1970. Die brief, inmiddels in mijn bezit, gedateerd ‘Valkenburg, 13-11-64,’ bevat het volgende fragment dat ik hier in facsimile van hs. kan reproduceren:
Voor de curiositeit heb ik het tussen haakjes geplaatste dat aan de passage voorafgaat laten staan: ‘Caspar Peerbooms, een oude schoolgenoot en vriend...’
Maar we moeten het over de Hanlo-familie gaan hebben en in het huis van Eugène zijn daar heel wat sporen van aanwezig, veel meer dan ik ooit vermoed had. De familie blijkt over een respectabele stamboom te beschikken, waarvan ik hier een gedeelte overneem:
STAMBOOM-gedeelte van de HANLO-familie, vanaf 1840, met aanduidingen van bepaalde familiebetrekkingen van Jan Hanlo uit gezien.
| |
| |
Méér persoonlijke gegevens over de Hanlo's treft men aan in Het Nederlands Patriciaat op blz. 64-70, bijgewerkt tot 1949, jaar waarin dit boek verscheen. Op blz. 68 en 69 is een aantal van de personen uit het afgedrukte stamboomgedeelte nader belicht:
Wat zowel in de stamboom als in Het Nederlands Patriciaat opvalt is de afwezigheid van het doodgeboren zusje, dat in het leven van Jan en z'n moeder zo'n belangrijke rol heeft gespeeld.
Het familie-overzicht wordt nog heel wat interessanter, wanneer Eugène uit een grote doos allerlei foto's te voorschijn haalt. ‘Kijk, hier heb ik Jan’, zegt de dokter.
‘Jan, in 1919, kijk maar, de datum staat erop’.
‘Ja,’ zeg ik, ‘maar dat zijn helemaal geen Hanlo-foto's. Zulke foto's heb ik plenty, van Jan met de nichtjes Crobach. Ik kom hier juist om de Hanlo-kant te zien. Vooral naar de vader van Jan ben ik ontzettend nieuwsgierig...’
Eugène gaat verder zoeken in de doos en diept al spoedig een andere foto op:
‘Ha, hier hebben we Jan met Oma Hanlo. Hoe oud zou hij toen
| |
| |
geweest zijn? Ik schat hem op anderhalf jaar.’ Mevrouw Hanlo, Eugène's wederhelft, buigt zich over de foto en zegt: ‘Zie je dat ie toen ook al lang haar had? En kijk eens naar die sokjes!’
Die Oma staat in de stamboom bovenaan, als vrouw van het achtste kind van een vorige Hanlo. Het voortbestaan van de familie heeft toen nog aan een zijden draadje gehangen: van alle tien kinderen die uit dat voorafgaande huwelijk geboren werden, heeft alleen de tak van dat achtste kind zich in de manlijke lijn voortgezet. Kijk, hier heb je een foto van de vijf kinderen uit dat huwelijk; zet de namen enzo er maar even bij:
Alphonse Isabella Bernardus Paulus Hortensia (1884-1964) (1876-1942) 1878-1951 (1887-1968) (1882-1936)
Links staat mijn vader; de vader van Jan Hanlo, Bernard, zal toen een jaar of veertien zijn geweest, misschien vijftien. Hier is nóg een foto waar Bernard op staat:
Die zal van begin 1900 zijn. Links staat Bernard, daarnaast zijn zus Hortense die met Jonkheer Mr. Herman van Nispen tot Pannerden is getrouwd (rechts op de foto), en liggend op de voorgrond mijn vader, met schuin daarboven Oma en Opa Hanlo, zowel die van mij als van Jan. De zoon van Van Nispen tot Pannerden, Everard, is later exe-cuteur-testamentair van Jan geworden. Die moet je ook nog maar eens gaan opzoeken.
‘En vergeet dan niet een bezoek te brengen aan mijn zusje in Valkenburg’, zegt Mevrouw Hanlo, ‘want haar man en Gudeke hebben Jan Hanlo ook nog gekend, en die weten alles van wat hij geschreven heeft...’
Nadat ik nog allerlei fotokopieën gemaakt heb van bidprentjes, rouwadvertenties enz., vinden we nog één foto die misschien ook nog van belang kan zijn voor het onderzoek: de huwelijksfoto van Oom Louis en Tante Emma, vader en moeder van de nichtjes Crobach: Loekie, Emmy en hoe ze verder mogen heten. Voor alle zekerheid maak ik er toch maar een afdrukje van.
Huwelijk van Louis en Emma Crobach, Deurne, 1911.
Dolly, die toen al ‘in Indië zat’ is desondanks aanwezig (zie pijl).
Aan de hand van al die bidprentjes e.d. doen we nog een poging om uit te vinden wanneer Bernard nu precies in Nederland teruggkeerd is, maar we komen er niet helemaal uit. Tenslotte is Eugène tien jaar jonger dan Jan, en eigenlijk is hij zich pas écht voor de familie gaan interesseren, toen hij met de stamboom begon met het doel om de volgende druk van het hier afgedrukte Patriciaat zo volledig mogelijk te maken.
| |
Gudeke en Harry
Hoewel ik niet goed weet wat ik er doen moet, besluit ik tijdens mijn volgende tocht naar Zuid-Limburg toch maar even bij het zusje van Mevrouw Hanlo langs te gaan. Ik moet toch aan de Emmabergweg zijn om de geleende foto's aan Emmy terug te brengen en aangezien zus Gudeke, die lerares Engels is, daar toevallig óók woont - in dezelfde straat, zonder dat ze van elkaar weten dat ze in de verte nog familie van elkaar zijn, als nicht en achternicht van Jan Hanlo! - behoef ik geen omweg te maken. En het is vreemd, maar voor de eerste keer tijdens mijn hele onderzoek ontmoet ik twee mensen uit de familie die in het werk van Jan Hanlo geïnteresseerd zijn, al vanaf hun studententijd, voordat ze zelfs maar wisten dat er een verre familieverwantschap bestond. Harry (SMETS), psycholoog, had op zijn nachtkastje, in zijn studententijd, het eerste item van de bibliografie liggen en kende alle gedichten van Jan Hanlo daarin uit zijn hoofd! Voor het eerst van mijn leven krijg ik dat gezochte Zes Minnaars in handen; het zit onder de koffievlekken, want af en toe gebruikte Harry het als onderzetter, maar dat mag de pret niet drukken. Als ik het niet erg vind om zo'n
| |
| |
vies boekje cadeau te krijgen, mag ik het meenemen, want Harry kan er toch weinig meer mee doen.
Vanaf die dag staan ze bij mij op een ereplaats, die Zes (bevlekte) Minnaars.
Omslag en titelpagina van Zes Minnaars (verkleind)
Maar hun liefde voor literatuur en beeldende kunst komt ook naar voren uit de contacten die ze met kunstenaars zelf gehad hebben. Zo heeft J.C. van Schagen op hun verzoek een prachtig beeldgedicht gemaakt, geheel gewijd aan de dochters Yda en Oda, met hond. Daar is een hele correspondentie aan voorafgegaan, en met alles wat Harry en Gudeke verzameld hebben in de loop der tijden, zou een aardig beeld ontstaan van wat er vanaf de jaren vijftig tot en met vandaag op het gebied van literatuur en beeldende kunst van belang is geweest. Als een van de laatste aanwinsten hangt er een adembenemend schilderstuk van Charlotte Mutsaers aan de wand, de kunstenares die ook een rol in de literatuur speelt, sinds kort, o.a. met haar Het circus van de geest (Amsterdam, Meulenhoff, 1983) en met haar houtsneden in Hoe de dieren in de hemel kwamen van Maarten Biesheuvel (1982). Haar boekomslagen zoals dat van Adriaan van Dis' Nathan Sid (1984) en van de nieuwe vertaling van Le grand Meaulnes zijn al voldoende om die boeken aan te schaffen. Als je die motorrijder op het omslag van Nathan Sid ziet, denk je als vanzelf aan Jan Hanlo op zijn Vincent 1000.
Op die motor kwam Jan indertijd ook naar Eerbeek om een lezing te houden voor Duitsers die in de Nederlandse taal waren ‘interessiert’.
Omslag van Charlotte Mutsaers. Vergelijk foto's van JH als motorduivel.
Gudeke en Harry vertellen hoe ze daarna ‘doorzakten’ en tot diep in de nacht over kinderen spraken en over de waanzin van ‘de ouderlijke macht’. Jan vroeg zich af waarom het alleen aan ouders was voorbehouden om hun kinderen te knuffelen...
Dat brengt me weer op het kind-zijn van Jan Hanlo zelf terug. Ik ben weer veel te ver afgedwaald: ik moet naar Deurne terug, naar Jan Hanlo-als-Jezus. Geduld, geduld, lieve lezers. Eerst moeten we nog naar Heerlen, want dáár liggen lijnen die veel verder teruggaan dan de lijn die Harry Smets zo treffend tekende met de woorden! ‘Ik kende Jan Hanlo al lang vóór ik Gudeke, mijn vrouw, leerde kennen...’
| |
Everard
Jonkheer Everard van Nispen tot Pannerden heeft mij zijn huis aan het Bekkerveld aangeduid als ‘het enige met een vlaggemast’. Van dokter Renders, de man van Loekie, had ik al gehoord dat Everard tot executeur-testamentair werd benoemd omdat niemand anders in de familie er iets voor voelde: ‘Everard was de meest geschikte figuur. Als gepensioneerd burgemeester had hij veel minder om handen dan wij, artsen die nog in vol bedrijf waren, en bovendien was hij administratief ook veel beter onderlegd.’ Wat mij betreft mag men gerust ‘de vlag hijsen’ over deze keuze van Everard als executeur-testamentair, want ik heb nog nooit een 75-jarige man ontmoet die zijn zaken zo goed onder controle had. Everard paart een geheugen als een ijzeren pot aan een volledig overzicht van de familie, en wanneer ik later mensen sprak die bepaalde uitspraken van Everard betwistten, dan bleken die laatsten altijd ongelijk te hebben. Ik zal een voorbeeld noemen. Niemand in de familie herinnerde zich wanneer Bernard Hanlo, Jans vader, uit Indië was teruggekeerd. Volgens Everard was dat al voordat hij zelf twintig jaar was (Everard is van 1908; AW),
maar iemand die dat nog veel beter zou kunnen weten is Dick Hanlo, die óók nog leeft, en ook van 1908 is, want Dick is de zoon van ‘Tante Louise’, en dáár kwam Bernard Hanlo wonen, in Arnhem.
Wanneer ik naar Dick Hanlo ga, die in Amsterdam precies tegenover Bert Schierbeek woont, wordt dat verhaal van Everard als onzin bestempeld. ‘In die tijd’, zegt Dick, ‘woonde ik nog thuis, want ik was nogal laat met mijn HBS-examen - ik slaagde pas in 1930 - dus als Bernard toen al bij ons thuis woonde zou ik het toch weten!’ Ja, dat had Dick gedácht. Eerst komt het oudere zusje van Eugène, Marijke, (= Maria Louise) mij vertellen, dat Bernard in 1928 op haar eerste-communie-feest is geweest, daarna komt er een Bewijs van Nederlanderschap van Bernard uit 1927 boven water (zie reproductie) en tenslotte bevestigt ook de Gemeente Arnhem nog à raison van f 1,45 dat Bernard op 6 sept. '27 in Arnhem kwam wonen.
| |
| |
Ik vind het heerlijk om zulke brieven te ontvangen, ‘vréselijk héérlijk’, zou Eugène Hanlo zeggen. Want niet alleen blijkt het gelijk van Everard er nogmaals - en nu officieel - uit, maar het is nog veel mooier om te lezen dat Hanlo, Johannes Bernardus Maria Rafael (sic!) een onbekende geboortedaum heeft en vermoedelijk in Valkenburg woont, in 1984! Everard weet wel beter en dank zij hem wij ook. Ik laat hem nog even langer aan het woord, want Everard, daar kom je niet zo maar van af. Ik was al door de familie gewaarschuwd...
Bernard en Dol kwamen met baby en baboe uit Indië terug vóór de oorlog 1914-1918, dat weet ik nog goed, want ze hebben toen eerst bij ons in de Kastanjelaan in Arnhem gelogeerd; daarna zijn ze met z'n vieren naar Deurne gegaan. Ik zal toen een jaar of vier, vijf geweest zijn.
Als ik opmerk dat ik me praktisch niets meer van mijn vierde en vijfde jaar herinner, zegt de Jonkheer: ‘Ja, dat is heel vreemd, maar hoe ouder ik word, hoe meer de herinneringen aan mijn vroege jeugd terugkomen’. (Als ik daar later met mijn tachtigjarige moeder over praat, bevestigt deze dat verschijnsel).
Dingen van enkele jaren geleden weet ik soms absoluut niet meer. Ben ik wel of niet op de begrafenis van Jan geweest? Ik zou het niet meer weten.
(Ik weet het wél, inmiddels).
Maar die baby en baboe, ja hoor.
Of ze daarna nog teruggegaan zijn, met het gezin?
Ik geloof het wel. Want ik herinner me een verhaal over een enorme omweg rond de Kaap die ze in 1916 moesten maken omdat het Suez-kanaal gesloten was wegens de oorlog, toen ze weer met verlof uit Indië kwamen. Of was Bernard vanaf 1912/1913 tot 1916 alleen teruggeweest? In ieder geval wilde hij Dolly daarna (weer?) mee terugnemen, dat weet ik nog goed. Ze waren in 1916 dus beslist nog niet gescheiden. Maar Dol wilde niet mee. Daar is nog een hoop gedoe over geweest in de familie.
‘Dat kan kloppen’, zeg ik,
want Emmy Crobach (Mevrouw Mol) moet nog een ansichtkaart in bezit hebben van 1916 met de tekst erop ‘Dol en Jan blijven voorlopig hier.’ Maar zijn Bernard en Dol nu wel of niet gescheiden? Op hun bidprentjes die ik in Deurne vond staat dat ze echtgenoten van elkaar zijn en in de rouwadvertenties van Opa Hanlo (Mr. Athanasius Maria Arnoldus, 1840-1926; zie stamboom) staat Bernard erbij als man zonder vrouw, kijk maar.
(Terwijl ik deze advertentie overneem, ontdek ik ineens dat Mr. B.J.M. Hanlo al in 1926 in Nederland terug was en in Nijmegen woonde, bij I.H.M. Hanlo, die niet in de stamboom voorkomt. Wéér een raadsel erbij, dat ook nog wel opgelost zal worden, maar niet meer in dit artikel, want dat moet morgen ingeleverd worden en het is nu al te laat om Eugène of Everard nog op te bellen.)
De in de advertentie genoemde Zn van Mr. B.J.M. Hanlo woonde in ieder geval niet bij zijn vader (zie schoolrapporten HBS-Helmond), en Dolly, de ‘echtgenote’, schittert door afwezigheid.
Ja, dat huwelijk liep fout; ze zullen wel van tafel en bed gescheiden zijn. Maar om op Bernard terug te komen, weet je dat die vervloekt is geweest? Op een keer had Bernard, in Indië, als Landraad, iemand ter dood veroordeeld die tijdens een aanval van acute waanzin (mataglap) twee moorden had gepleegd. Als Bernard de adat goed gekend had, zou hij geweten hebben dat niet die man de moorden pleegde, maar de boze geest die bezit van zijn lichaam genomen had. Driemaal sprak die veroordeelde toen de vloek over Bernard uit en vanaf dat moment is alles fout met hem gegaan. Hij ging als een soort Multatuli tegen de compagnie schrijven, werd verbannen naar Pontianak waar 's nachts soms ineens stukken uit het plafond vielen - dat noemen de Inlanders de stenenregen -en op den duur ging hij zich zo bedreigd voelen dat hij 's nachts de marechaussee rondom zijn huis posteerde, maar dat hielp ook niets: die goenagoena ging gewoon door. Bernard werd ten slotte min of meer zenuwziek, een Nurks die totaal vereenzaamde, een centenpik.
Dick Hanlo, de zoon van Tante Louise' waar Bernard in kwam wonen, herinnert zich niets van die gierigheid. ‘Bernard kon echt heel royaal zijn; hij was ook erg muzikaal, speelde piano en waldhoorn, las veel en maakte allerlei aantekeningen’ (Later vind ik ergens een zakboekje met - behalve allerlei definities - enkele citaten door Bernard in handschrift genoteerd, waarvan één me bijzonder treft omdat hij er tussen haakjes ook nog een waar woord aan toegevoegd heeft: ‘On n'est jamais trahi que par les siens’, hetgeen ‘vrij overgezet zijnde’ betekent: ‘Van je familie moet je 't maar hebben.’)
Switchend van Heerlen naar Amsterdam en vandaar weer naar Eindhoven, waar ik ook familie vanuit Utrecht ontmoet, krijg ik steeds duidelijker een beeld van de vader van Jan Hanlo: een zielige man die na zijn ‘vervloeking’ een vervloekt eenzaam bestaan heeft gekend; een totaal ander iemand dan de verhalen uit Deurne en omgeving deden vermoeden. De ‘bambocheur’ en ‘versierder’ heeft waarschijnlijk nooit bestaan; wél de ‘pauvre Bernard’ die nooit het geluk kon vinden, ook niet met Dolly die hij zelfs heeft bedreigd, met het gevolg dat op 3 mei 1923 een gerechtelijke uitspraak plaatsvond: scheiding van tafel en bed werd een officieel feit, en Bernard werd veroordeeld tot het betalen van f300,- alimentatie. Per maand, per jaar? Laten we er ons maar niet meer druk over maken, want Bernard maakte zich er evenmin druk over, zoals we al weten. Wat niet verhinderde dat Jan hem regelmatig, tot zijn dood toe, heeft opgezocht. In een agenda van Jan, aanwe- | |
| |
zig in het Letterkundig Museum, lezen we bij de datum 20 juli 1950 de woorden ‘Pappie jarig’. Jan was toen 38 jaar en zijn vader was nog steeds ‘Pappie’. In de agenda van 1952 staat bij 25 februari ‘Sterfdag Pappie.’ Ik krijg het er warm en koud van. Laat ik maar gauw - tussendoor - het verhaal vertellen dat ik van Corrie Hafkamp hoorde, Jans vroegere buurvrouw in Valkenburg, dan kunnen we weer tranen lachen in plaats van huilen.
Jan heeft ook eens een brief aan de bisschop van Roermond geschreven en hij was nog diep verontwaardigd ook omdat hij daar nooit antwoord op heeft gekregen. In die brief stelde hij de bisschop voor om in het vervolg de hostie tijdens de Heilige Mis verpakt te laten aanbieden door de kapelaan van Valkenburg, want die smerige kapelaansduim op zijn (Jans) tong drukte alle gewijdheid van die hostie weg!
Legio verhalen zijn er over Jan, maar nogmaals, we moeten naar Deurne. Everard was daar ook, al in 1916-'17 toen hij acht à negen en Jan zo'n jaar of vijf was:
Op de zolder was een grote kast met kleren - daar heb ik er later nog van teruggevonden in het portiershuisje, nee dat waren niet alleen de kleren van Jans moeder zoals dat ergens beschreven staat, sommige ervan waren totaal vergaan! - een grote kast met kleren, dus, en ik herinner me hoe we ons toen verkleedden...’
‘Hebt u eigenlijk geen foto's meer uit die tijd?’, vraag ik.
‘Ik heb niet eens meer een foto van mijn moeder’, zegt de Jonkheer triest.
‘Maar ik wel’, zeg ik triomfantelijk en haal de foto van de vijf Hanlo-tjes te voorschijn, die ik bij Eugène ontdekt heb.
Kijk, hier rechts staat uw moeder. We zullen er een speciale uitvergroting van laten maken. Met de foto's die ik van Bernard heb, doe ik dat ook. Mijn oudste zoon weet van de meest eenvoudige kiekjes nog iets aparts te maken’.
Hortense, de moeder van Jonkheer Everard van Nispen tot Pannerden.
Als ik later de foto's kom brengen, de foto's van zijn moederen van Bernard, blijken er toch nog ‘documents humains’ in het bezit van Everard te zijn, voorzien van foto's zelfs. Het Bewijs van Nederlanderschap dat als bewijs dienst deed inzake Bernards verblijf vanaf 1927 te Arnhem, en een Paspoort waarop staat dat zijn ‘kleur der haren’ reeds grijzend is. Vandaag haalde ik mijn eigen verlengde paspoort af en moest daarvoor f 55,75 betalen; toen kostte een paspoort f 6,-.
‘Pappie’, denk ik, terwijl ik die foto op het paspoort bekijk. ‘Geen bijzondere kenteekenen’. We schrijven 1938 en zes jaar later zal Bernard tijdens de hongerwinter in Amsterdam (volgens Dick Hanlo) een uitgebreide beschrijving geven van een Indische rijsttafel, Bernard die vóór de oorlog, die Tweede Wereldoorlog, vaak maar één keer per dag een maaltijd gebruikte, en daarmee een voorloper was van Jan, die soms een hele maand alleen maar op yoghurt en Liga leefde. ‘Liga’, zei Corrie Hafkamp in die tijd tegen Jan, ‘dat is hét vervangingsmiddel voor borstvoeding’, en daarop wist Jan dan weer uren voort te borduren. Maar we moeten naar Deurne, ons uigangspunt.
| |
Deurne
In een brief aan Hans Krol (één van de 35 brieven die Jan aan Hans schreef; deze gedateerd 21-11-1961) schrijft Jan Hanlo:
Antoon Coolen heeft de natuur van Deurne (mijn jeugdplaats) bijzonder mooi beschreven. Zó dat je meent: dat is de mooiste natuur ter wereld (vooral zoals het toen ca. 40 jaar geleden was).
En in het Weekblad van Deurne van 20-6-1969 treffen we de volgende passage aan:
Jan Hanlo bracht een gedeelte van zijn jeugd in Deurne door, bij zijn moeder en zijn grootvader, dr. Crobach, op huize ‘Rozenberg’ aan de Stationsstraat. Hij bezocht hier de Fraterschool. Heel zijn verdere leven zou hij aan deze jeugdjaren in Peelland blijven terugdenken. Later, toen hij bij Valkenburg en in Amsterdam woonde, placht hij iedere zomer met zijn bejaarde moeder de mooie plekjes van zijn kinderjaren in Deurne nog eens op te zoeken. [...] De titel van een van zijn geschriften, ‘In een gewoon rijtuig’, zal wel door een herinnering aan zijn jeugd in Deurne zijn ingegeven: menige keer reed hij, een roodharig jongetje, met dr. Crobach mee in diens rijtuig.
Uit die titelverklaring van In een gewoon rijtuig blijkt natuurlijk al direct dat de betreffende weekblad-journalist vergat het motto uit Homo Ludens, voorin het boek, te lezen, maar dat doet er weinig toe. Dat rijtuig uit Deurne rijdt nog steeds. Jan is er in zijn jeugd mee ‘op reis’ gegaan, Jan ging steeds ‘op reis’.
De Deurnenaar W.A.M. van Heugten heeft er tegen Hans Krol het volgende over gezegd:
In de herfst van het vorig jaar schreef Jan Hanlo mij, dat hij een ‘grote reis’ ging maken. Ik antwoordde hem toen: ‘We wensen je veel goeds op je grote reis. Maar het is toch - hopen wij - niet zo'n “lange reis” als Frans Babyion bedoelde toen hij, betrekkelijk kort vóór zijn dood, hier in Deurne met Peter Vink (een zoon van toneelman Piet Vink) sprak’. Toen ik maandagavond het nieuws van zijn dood over de televisie vernam moest ik meteen aan die woorden denken...
| |
| |
Ja, Jan Hanlo ging voor eeuwig op reis, maar niet in een gewoon rijtuig, o nee! Dat motto staat toch niet voor niets voorin het boek? Léés wat er stáát:
Een patiënt zegt tot de psychiater:
Dokter, ik word zo meteen afgehaald, in een rijtuig.
Dr: Zeker geen gewoon rijtuig?
P: Een gouden rijtuig.
Dr: En hoe is het bespannen?
P: Met veertig miljoen diamanten herten.
(Een fragment uit Homo Ludens van J. Huizinga)
De reis van Frans Babylon, ook door Jeroen Brouwers nog onlangs bechreven in De laatste deur Amsterdam, De Arbeiderspers, 1983), heeft niets met die van Jan Hanlo te maken, en evenmin met Deurne. Aan het eind van mijn reis door Han-lo-land durf ik dat te beweren, met de laatste foto als bewijs daarvan. Daar staat Jan Hanlo, als kind-Jezus met zijn kruis, aan het hoofd van een schare engelen, op het allergewoonste rijtuig dat je je maar kunt voorstellen: een boerenwagen. Jan Hanlo als Jezus.
Toevallig is die foto in Deurne gemaakt, maar hij (of zij) had evengoed in Bethlehem genomen kunnen zijn. En het vervolg had zich dan, in plaats van in Valkenburg, te Jeruzalem kunnen afspelen:
‘Op een dag’, schrijft Paul Haimon over Jan Hanlo in Achterwaartse blik op een uniek solist,
zagen we, uit ons raam kijkend aan de Nieuweweg te Valkenburg, hem tussen twee agenten in worden opgebracht; met zijn baard en zijn boeien leek hij Christus tussen de beulen.
En toen ik later Arnold Spauwen sprak, die in Maasland, december 1967, het volgende gedicht liet afdrukken
ja, toen ik die ‘gekke’ Arnold Spauwen sprak en hem vertelde dat ik een artikel zou gaan schrijven over Jan-Hanlo-als-Je-zus, sprak deze Arnold Spauwen (ere zijn naam)
| |
Naschrift
De heiden die dit schreef is niet-katholiek, niet-pedofiel, niet-homoseksueel, noch op enigerlei andere wijze bij een geheim literair genootschap betrokken, maar hij houdt van Jan Hanlo en diens werk, en hij heeft geen enkel bezwaar om aan de Heilig-Verklaring daarvan mee te werken.
Tijdens het voorafgaande onderzoek kwam hij nogal wat mensen tegen die genoemd zijn en die hij grote dank verschuldigd is, maar er zijn ook vele ongenoemden die hij graag in alfabetische volgorde had willen opsommen, vanaf Hans Berghuis t/m Z. Maar het is 's nachts half zes en het artikel moet af zijn, morgen, nee, vandaag. Vandaar dat hij alle ongenoemden die hem in de afgelopen drie maanden op enigerlei wijze van dienst waren, in de schaduw laat. Maar zijn dank is er niet minder om.
1 Bij het na-lezen van het artikel ontdekte ik dat ik aan het begin een noot had aangebracht, ter verklaring van het begrip Heilige Kindsheid. Hoewel het in Deurne een soort feest is ter versterking van de kas der Katholieke Missie (of iets dergelijks), stel ik voor dit begrip in het vervolg, voor eens en voor altijd, aan Jan Hanlo te koppelen. Want van die Heilige Kindsheid krijg ik voorlopig nog niet genoeg. Correcties en aanvulling gaarne aan het volgende adres:
Aldert Walrecht
H. Casimirstraat 26
5616 BK Eindhoven
De laatste foto van de serie Jan-Hanlo-als-Jezus, deze keer in de buitenlucht genomen (vgl. foto 1 en 2). Een kind heeft op deze foto gekrast, een kind heeft op die foto sporen nagelaten. O, Heilige Kindsheid!
Eindhoven, 30 maart 1984
De naam Hanlo blijft ook op andere wijze in de kunst voortbestaan - fotografische impressie door Barbera Hanlo -
Reproduktie der foto's: Aldert Walrecht Jr.
|
|