Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 116]
Hanlo's eenkamerwoning
(foto Ser J.L. Prop) | |
[pagina 3]
| |
Ser J.L. Prop
| |
[pagina 4]
| |
Het was een moeilijk mens. Mijn grootouders waren niet artistiek, daarom was het contact met Wiegersma niet goed mogelijk, en Wiegersma was ruw of deed ruw - wat mijn grootvader weer niet was. 1924 Na de lagere school in Deurne gaat Hanlo naar de H.B.S. te Helmond: het Carolus Borromeus college. Over zijn leraar Nederlands, Dr. W. Beuken, zegt hij op 13 april 1961 tegen Hans Krol: Hij heeft me van een plotselinge neiging om te gaan stotteren genezen, door me gewoon een tijdlang geen beurt te geven bij het lezen. Op het laatst vond ik het vervelend, dat ik nooit meer een beurt kreeg. En toen was het stotteren over. Eerst gaf dr. Beuken mij weer korte beurten, te kort naar mijn zin. Ik ben hem voor die ‘behandeling’ heel dankbaar. Ik vond het heel erg dat ik ging stotteren. Wel vond ik Dr. Beuken een strenge en wat ‘snijdende’ man. Zo heeft ieder wat. Dhr. Loevendie was veel zachter. En hij kon toch wel orde houden. Ineens kon ie dan uitbarsten in een schetterend en vlug zinnetje: jonge, hou toch op met je vervelend gepraat. Dat kwam dan zo snel en boos, dat je er toch wel beduusd van was. Dat is allemaal al lang geleden, 35 jaar. Ik voel me eigenlijk nog altijd precies hetzelfde als toen. Niet veel bijgeleerd dus.Ga naar eind6. Als jongen heeft Hanlo een edelstenenverzameling. Ook sprookjes, met name uit 1001 nacht, hebben veel voor hem betekend in zijn jeugd. Hij bestudeert ze intensief. Omdat zijn moeder op De Gemeenschap geabonneerd is, maakt ook Hanlo op vrij jeugdige leeftijd kennis met dit tijdschrift waarvan het eerste nummer in januari 1925 verschijnt. Bovendien kent zij Otto van Rees die van 1923 tot 1926 op het Klein-Kasteel te Deurne woont. Zij bewondert zijn werk ‘en te oordelen naar de verhalen van mevrouw Hanlo zijn zij met hen (Otto van Rees en zijn gezin S.P.) hecht bevriend geweest’.Ga naar eind7. Twee doeken van Van Rees hebben, na de dood van Hanlo's moeder, tot het eind van Hanlo's eigen leven, zijn eenkamerwoning verfraaid. 1927 Op 24 februari wordt Hanlo uitgeschreven als leerling van de H.B.S. te Helmond wegens verhuizing naar Valkenburg. De familie, bestaande uit grootouders, moeder, tante Mimi (zus van grootvader) en Jan, gaat wonen in ‘Villa Sole Mio’. Hanlo bezoekt de H.B.S.-afdeling van het Bernardinuscollege te Heerlen, waar sedert 1918 zijn oom Louis Crobach met zijn gezin woont. Bij hun gebruikt Hanlo iedere dag tussen de middag de lunch. Hij doubleert de tweede klas. Ook over zijn leraar Nederlands aan deze school, pater Gerlachus Royen, heeft Hanlo zich uitgelaten. Hij noemt hem ‘vooruitstrevend’:
Villa Sole Mio in 1983; voorzijde (foto Ser J.L. Prop)
Hij schreef toen al Kollewijns. Hij bracht mij in contact met de tachtigers.Ga naar eind8. Aan Ronald Dietz schrijft Hanlo later: Ook weet je veel meer dan ik toen ik 15 of 16 was. Toen was ik nog niks. [...] Jouw opvoeding is waarschijnlijk ook ‘normaler’ en gunstiger geweest (niet dat ik mijn opvoeders bekritiseer). [...] Ik was als jongen een veel grotere bange sufferd.Ga naar eind9.
In Valkenburg, bij Villa Sole Mio, met grootouders van moederszijde (reproductie Aldert Walrecht jr.)
Als hij in het begin van de jaren veertig zijn pas na zijn dood in Mijn benul gepubliceerde ‘gedachten in verband met “Oedipuscomplex”’ schrijft, is daarin kritiek op zijn opvoeding te herkennen.Ga naar eind10. 1930 De eerste drie gedichten die Hanlo in 1958 opneemt in zijn verzamelbundel dateren uit zijn H.B.S.-tijd, evenals de schoolopstellen die hij in 1966 in zijn eerste prozaboek plaatst met de volgende ‘motivering’: Toen ik op de vijfde klas van de H.B.S. de opstellen ‘De zee’ (de Noordzee, al staat er ergens ‘oceaan’) en wat later ‘Zomeravond’ maakte was ik achttien. Ik kreeg er respectievelijk een 8 en een 7 voor van wijlen pater Gerlachus Royen. Ik vind ze, eerlijk gezegd, verschrikkelijk mooi. Eigenlijk vind ik ze, wat mijn werk betreft, het einde. Dat is wellicht omdat ik hier met het oog van de jeugd door het geschrevene heen zie.11 In Mijn benul vinden we nog zes opstellen uit Hanlo's H.B.S.-jaren. 1931 Hanlo behaalt het H.B.S.-B-diploma. Het eindcijfer voor Nederlands is 8. Hij gaat in Utrecht studeren: journalistiek. Als toehoorder volgt hij colleges kunstgeschiedenis en psychologie. (Om psychologie te kunnen studeren, dat vòòr 1940 onderdeel was van de studie filosofie, was een gymnasiumdiploma vereist). In ‘De roeping van de kunstenaar’ lezen we o.m.: Ik heb vroeger geprobeerd (op een responsie-college bij | |
[pagina 5]
| |
wijlen prof. Vogelsang, kunstprof in Utrecht) het schone te herleiden tot het goede.Ga naar eind12. Rond zijn 19e en 20e jaar schildert hij ook (figuratief). 1934 Op 26 januari vindt de oprichting plaats van de Valkenburgse afdeling van het ‘Katholiek Filmfront’. Hanlo wordt afdelingsvoorzitter en schrijft stukjes ter bevordering van ‘de goede film’. Ook is hij actief in de katholieke jongerenvereniging Jong Limburg. In een brief aan Kees Lekkerkerker schrijft hij: Ik heb als jonge man geageerd voor de goede film (kunstzinnig - filmisch - en moreel). Ook heb ik als jongen eens een stukje (2) in De Jazzwereld (weet je nog, dat blad?) gehad, en schreef ik in die tijd kranteverslagjes voor het plaatselijk Valkenburgse blaadje over de vergadering van onze jongerenvereniging ‘Jong Limburg’ (zeer katholiek - toen al!) Maar die dingen zijn echt niet belangrijk, men zou er helemaal geen aandacht aan moeten schenken.Ga naar eind13.
Jan Hanlo in Valkenburg ±1934 (?)
Zijn grootvader, P.J.H. Crobach, sterft op 7 juni in de leeftijd van 83 jaar. [...] dan mijn grootvader [...] Het was zo'n goede man. Dokter. Ach, wat die 'n grote praktijk had (Deurne). Zo groot als de helft van Z. Limburg. Een praktijk met een middellijn van wel 25 km. En alles met het paard in z'n dokterskarretje. Ach, dat mooi paard, wat heeft dát gepresteerd. Daar denk ik zo dikwijls aan.Ga naar eind14. Hij maakt een reis naar Engeland (Finchley) en bezoekt o.a. de Londense jazzclub The Nest. 1935 In het maartnummer van De Jazzwereld verschijnt een artikel: ‘Harlem in London; een onverwachte ontmoeting’, ondertekend met J.H. Zeer waarschijnlijk vormt dit verhaal Hanlo's prozadebuut.
Titelpagina ‘Harlem in London’
Graf van Hanlo's grootouders te Valkenburg.
(foto Ser J.L. Prop 1983) 1936 Zijn grootmoeder, mevrouw L.A.M. Crobach-Fenseling overlijdt op 17 februari. Zij is 70 jaar oud geworden en wordt bij haar man op het kerkhof te Valkenburg begraven. Hanlo behaalt de akte Engels M.O.-A. Hij gaat nog wel door voor B maar geeft die studie na enkele jaren op. Over de periode 1931-1942 is tot nu toe niet veel bekend. Waarschijnlijk heeft Hanlo, met weinig succes, na het behalen van zijn akte, Engelse les gegeven op een aantal scholen in Zuid-Limburg. Hij gaat Grieks en Latijn studeren bij een privé-leraar te Heerlen. Als hij na zes jaar het aanvullend examen in deze vakken behaalt, gaat hij in 1942 opnieuw psychologie studeren, nu te Amsterdam. In Zonder geluk valt niemand van het dak schrijft Hanlo dat hij zich jarenlang, vooral na zijn H.B.S.-tijd, maar ook nog de eerste tijd dat hij in Amsterdam psychologie studeerde, nogal ongelukkig voelde. Als ik dan 's avonds de sleutel in de deur stak, dan constateerde ik weleens zeer bewust: wat voel ik me toch eigenlijk dood-ongelukkig. (blz. 17). Met betrekking tot zijn studie laat hij aan J. Bernlef o.a. weten: Als ik meer gestudeerd en bereikt had, zou ik misschien niet zo fel op foutjes in het tikken of tegen de grammatica zijn. Maar die studie voor engels is eigenlijk het enige (HBS en half afgemaakt Grieks en Latijn) dat ik ooit gepresteerd heb op studiegebied en ik heb waarschijnlijk het gevoel dat ik veel meer had moeten en kunnen bereiken.Ga naar eind15. terwijl hij aan Ronald Dietz schrijft: Ik ben niet zo erg knap. Ik schijn een behoorlijk goed verstand te hebben, maar mijn studies zijn niet veel geworden. Alleen Engels M.O.-A (en H.B.S. dan en dat aanvullend ex. Grieks en Latijn, waarvan ik niet weet wat het nu eigenlijk is: op het diploma staat noch α noch β. Nee, ik ben echt wel een beetje gestrand, te dicht bij de kust reeds. Maar wat geeft treuren. Door een soort van eigenzinnige impuls tot dichten waarbij ik mijn eigen voorliefde konsekwent liet gelden, en dus ook mijn afkeer jegens retoriek en opgeschroefde schijngevoelens, heb ik... tenminste een zekere literaire prestatie geleverd.Ga naar eind16. 1943 Aan de studie psychologie bij professor Revesz en Dr. Maria Bos in Amsterdam komt, door de razia's die aan universiteiten plaatsvinden, aan het begin van dit jaar een einde en Hanlo keert terug naar Valkenburg. Hij wordt opgepakt door de Duitsers en arriveert op 12 mei in het doorgangskamp Rehbrücke (bij Berlijn), waar hij op 13 mei kennis maakt met Albert Jan Govers (zie diens artikel), die in Utrecht psychologie studeerde. Zij voeren gesprekken met elkaar en er ontstaat een vriendschap die zijn vervolg vindt in verdere ontmoetingen in | |
[pagina 6]
| |
Berlijn als beiden daar werken, en in een correspondentie die na Hanlo's en later Govers' terugkeer in Nederland, wordt voortgezet. Op 8 september laat Hanlo aan Govers die dan nog in Berlijn verblijft weten: Ik ben in A'dam geweest en heb daar een baantje gevonden bij een bureau van dra. Bladergroen, psychologe. Zij geeft adviezen in verband met beroepskeuze en zo en heeft een internaatje voor moeilijke kinderen. Ik zal daar Engelse les gaan geven o.a. aan een jongen die woordblind is. Ik ben erg blij met het werk en hoop er veel te leren op kinderpsychologisch gebied. Salaris krijg ik ook, weet nog niet hoeveel; hoop dat ook dat meevalt. Morgen vertrek ik naar A'dam. 1944 In de herfst wordt Hanlo voor de tweede keer door de Duitsers opgepakt, maar hij weet via een w.c.-raampje uit de op de Handelskade gereedstaande trein te ontsnappen. Een verhaal over deze ontsnapping is gedeeltelijk verloren gegaan en het bewaarde fragment is nooit gepubliceerd. Hanlo duikt in Amsterdam onder en maakt er de hongerwinter mee. Hij begint gedichten te schrijven. Over het ontstaan van zijn eerste gedicht vertelt hij later aan Adriaan Morriën: Op een keer lag ik in bed met griep en toen dacht ik: laat ik ook eens een gedicht maken. Iedereen maakt gedichten. Bovendien was ik verliefd. Ik schreef toen: Zo meen ik dat ook jij bent en daarmee is het eigenlijk begonnen, in '43 of '44. Om de een of twee maanden kwam er toen wel iets.Ga naar eind17. Voor f 4, - per week woont Hanlo op een kamertje in de Eerste Helmersstraat nr. 15Ga naar eind11.. In een brief aan zijn moeder schrijft hij: Ik heb nu een heel goed kamertje. Keurig netjes en een heel goedige hospita van wie ik altijd sneetjes koek met boter en kopjes koffie en soep krijg. Ik moet dan wel met haar praten, want ze heeft behoefte aangezelligheid. [...] Daarbij wordt mijn bed elke dag opgemaakt, wat ik erg prettig vind. Op de kamer geen wasgelegenheid. Dat is lastig. Wassen moet ik mij 2 trappen lager boven 't bad. Daarnaast is het toilet. Mijn kamertje heeft een groot balcon en er is tot half 4 zon.Ga naar eind18. 1945 Op 23 mei laat Hanlo zowel aan zijn vader, die tijdens de winter 44/45 vanuit Arnhem naar Ermelo (Leuvenum) geëvacueerd was, als aan zijn moeder te Valkenburg weten: ‘Ik werk tegenwoordig bij Schoevers,...’ Hij wordt leraar in de Engelse handelscorrespondentie, een betrekking die hij tot oktober 1957 zal vervullen. Ik gaf aan het instituut bij de 3000 privé-lesuren (en had 17 cursussen). Tenslotte brachten mijn leerlingen ongeveer f23000 in het la-tje, (Bruto) tot nu toe.Ga naar eind19. 1946 Ondertekend met J. Hanes verschijnt in het Schoeversblaadje De Koerier van 10 mei het gedicht ‘Illusions’. Het poëziedebuut van Hanlo. Hij stuurt gedichten aan Anthonie Donker. In november zendt hij A.A.M. Stols mijn voorlopig getypte gedichtenbundel - de titel ontbreekt nog - in de hoop dat U deze bundel waardig zult keuren door U te worden uitgegeven.Ga naar eind20. De bundel die de datum ‘30 October 1946’ draagt bevat 21 gedichten waarvan er 19 ook in de Verzamelde gedichten zijn opgenomen. ‘schoon zijt gij’ en ‘Zo kwamen twee ogen’ vielen af. Stols ziet blijkbaar onvoldoende in de verzen en Hanlo begint gedichten naar tijdschriften te sturen. Voor zijn poëzieproduktie zal dit jaar met 23 gedichten later blijken Hanlo's produktiefste jaar te zijn. 1947 In het januarinummer van Criterium worden 3 gedichten van Hanlo opgenomen: ‘Wij komen ter wereld’, ‘graven’ en ‘Vogels’. Dit laatste gedicht staat 2 maanden later ook in het tijdschrift Zuidenwind, met de eerste zetfout.
Omslag Criterium No. 1, januari 1947.
Zuidenwind, 2e jaargang 1947, nr.1-2.
Zuidenwind, 2e jaargang 1947, nr. 3-4.
| |
[pagina 7]
| |
Eind april heeft Hanlo het, omdat hij lessen van een naar Amerika vertrokken collega overneemt, als leraar Engels bij Schoevers bijzonder druk voor zijn doen. Omdat zijn gedichten meestal 's nachts ontstaan slaapt hij weinig. Hij filosofeert en houdt zich bezig met het probleem van de Vrije Wil. Ook rookt en drinkt hij veel. Er ontstaat een (alcohol)psychose en Hanlo voelt zich in een baan gebracht waarbij een hogere geestelijke macht hem leidt. In Zonder geluk valt niemand van het dak heeft hij zelf het ontstaan van zijn psychose onnavolgbaar beschreven. Na de ‘val’ van zijn balkon (in zijn poging de wind op te zoeken) en bezoeken aan een psychiater en het politiebureau, wordt hij op vrijdag 2 mei opgenomen in de Valeriuskliniek, van waaruit hij enkele maanden later wordt overgeplaatst naar Heiloo. Wanneer hij eind 1947 in Heiloo ontslagen wordt herneemt hij zijn lessen bij Schoevers. 1948 Er verschijnen gedichten van Hanlo in Apollo en Roeping. Hij stuurt 5 gedichten naar Gerrit Borgers voor Podium en een artikel over de schilder Vordemberge-Gildewart naar de Kroniek van Kunst en Kuituur. 1949 Zijn stuk over Vordemberge-Gildewart verschijnt in het maart-nummer van de K.v.K. en K., Libertinage neemt in nr. 5 (september-october) 3 gedichten en het artikel ‘De impasse waarin de schilderkunst zich bevindt’ op. Op 3 september vindt te Maastricht de kennismaking met Pierre Kemp plaats. De eerste brief aan Kemp volgt dezelfde maand (20 september). Hanlo is in een drukke correspondentie geraakt met een aantal ‘Vlaams-kundigen’ over ‘Ontboezeming in het Antwerps’ en begint, volgens de datering in een van de handschriften, op 31 October met het vastleggen van zijn ervaringen uit 1947. Aan het eind van dit jaar (1949) heeft hij 60 van de 82 in de eerste druk van de Verzamelde gedichten opgenomen verzen geschreven. 1950 Vanaf 10 februari vervolgt Hanlo het schrijven aan zijn autobiografisch verslag. Libertinage neemt proza (‘Brief’) en poëzie van hem op. Hij leert Braak, waarvan het eerste nummer in mei verschijnt, kennen door een affiche bij de Kriterionbioscoop dat zijn interesse wekt. Door veelvuldige bezoeken aan Eijlders en Reynders komt hij in contact met o.m. Remco Campert en Rudy Kousbroek. Campert woonde toen in de Tweede Helmersstraat en ik in de Eerste. Ik had op een dag, dat wil zeggen nacht, Oote geschreven. Ik vond het wel iets voor Braak. En ik, trots, naar zijn huis maar hij was er niet. Ik heb het onder de deur geschoven, maar ik heb daar boe noch ba op gehoord. Ik geloof wel dat ik het terug heb gekregen.Ga naar eind21. Op de vraag van Morriën: ‘Hoe kwam je erbij om Oote te schrijven?’, antwoordt hij in 1954: Het werd misschien geïnspireerd door het lezen van Braak, hoewel ik toen mijn meeste gedichten al geschreven had. Ik zou het misschien nooit gemaakt hebben wanneer ik Lucebert niet gelezen had, vooral zijn ‘Hu We Wie’.Ga naar eind22. en aan Van Coevorden schrijft hij in 1968: De onmiddellijke voorganger van ‘Oote’ is het stukje ‘Een brief’, dat ook in het ‘Rijtuig’ staat. Dat is inderdaad een soort kleuter-brabbeltaal. Dan ligt er nog het u wel bekende ‘Jossie’ tussen. Maar die drie stukjes zijn aan elkaar verwant. Pas later heb ik gemerkt dat Kurt Schwitters dergelijke klank- of syllaben-gedichten een heel stuk eerder reeds gemaakt had (bv. ‘Symfonie in Urlauten’). Zo bleek alweer: er is niets nieuws onder de zon.Ga naar eind23. In oktober verschijnt de eerste afzonderlijke publicatie met gedichten van Hanlo: Zes Minnaars bij uitgeverij Winants te Heerlen. Deze uitgave bevat gedichten van zes dichters. De eerste brief aan Simon Vinkenoog die vanaf april Blurb uitgeeft, dateert van 14 november. Hanlo stuurt hem 3 gedichten, waarvan ‘Naar Archangel’ wordt opgenomen in Blurb 5. Het 5e nummer van Braak bevat ‘hou je van me altijd’. 1951 In Blurb 6 neemt Vinkenoog stelling tegen een enquête in Elseviers Weekblad van 25 november 1950, waarin negen auteurs hun zegje doen over de jonge Nederlandse poëzie. Hij houdt een pleidooi ‘ten gunste van de nieuwe nederlandse poëzie’. Hanlo's bijdrage aan dit S.O.S.-nummer van Blurb bestaat uit: ‘De kansen van de hedendaagse poëzie’ dat eindigt met de zin: Men kan echter geen modern dichter zijn zonder (tenminste maar) te houden van het Dada, dit onvergankelijk teken, die venerabele leid-ster van al wat zich waarlijk wil vernieuwen.
begin jaren vijftig; v.l.n.r. vriendin van Hanlo's moeder, Jan Hanlo, Engels meisje, Hanlo's moeder
Op 25 februari sterft zijn vader te Amsterdam. In juli/augustus maakt Hanlo met zijn moeder een reis naar Frankrijk en Italië. Met name de grotten met prehistorische afbeeldingen, in de Dordogne, interesseren hem. In september verschijnt Het vreemde land. Kerkrade, Otto J.C. van Loo. Het vouwblad is nr. 13 in de reeks De Zilveren Scherf, bevat negen gedichten en kost 30 cent. Misschien dat de confrontatie Elsevier-Blurb o.m. tot gevolg heeft gehad dat A.A.M. Stols (hij was een van de negen in Elseviers Weekblad) Vinkenoog vraagt een bloemlezing uit de nieuwe Nederlandse poëzie samen te stellen. Atonaal verschijnt en Hanlo is een van de elf dichters die erin vertegenwoordigd zijn. Hij ontvangt de Podiumprijs (een fles jenever) voor de meest miskende dichter van het jaar. | |
[pagina 8]
| |
Hans van Straten schrijft in ht Utrechts Nieuwsblad van 26 oktober 1974: Ik herinner me nog zijn verschijning, in december 1951, op een Podium-weekend in het kasteel Oud-Poelgeest (hetzelfde kasteel dat Jan Wolkers later heeft beschreven in zijn verhaal ‘Het Tillebeest’). Hij moet zijn binnengekomen tijdens de vertoning van Hans Richters film Dreams that money can buy en speelde het, zonder dat iemand het in de gaten had, klaar in ongeveer een uur tijd een buitgemaakte fles whisky tot op de bodem leeg te drinken. De gevolgen waren desastreus. Na afloop van de film werd hij wild-agressief, bedreigde de ‘chatelaine’ en moest door de politie worden afgevoerd. Niemand kende hem, men hield hem voor een indringer. Tot iemand ineens een licht opging: dat moest Jan Hanlo zijn! 1952 ‘Oote’ verschijnt voor het eerst in druk in het jan./febr. nummer van Roeping. Op 5 april wijdt Elseviers Weekblad er een volledige pagina aan met meningen van voor- en tegenstanders. In dezelfde maand haalt het vers de Eerste Kamer waar de heer Wendelaar (V.V.D.) zich erover opwindt. Met name ergert hij zich aart het feit dat het vers gepubliceerd werd in een door het rijk gesubsidieerd tijdschrift. ‘Laat de staat er zich van onthouden, steun te verlenen aan dit infantiel gebazel’ riep hij uit. Bij U.M. Holland te Amsterdam verschijnt: The Varnished - Het geverniste. De bundel is deel XIX in De Windroos. 1954 Ter gelegenheid van de boekenweek verschijnen in de Margereeks van Galerie Zuid te Heerlen 5 poëziepamfletten, elk in een oplage van 125 exemplaren. Aflevering 5 is ‘Oote’, dat behalve het titelgedicht nog twee gedichten bevat nl: ‘Jossie’ in een Engelse vertaling van E.A. Portnoy en ‘sonnet’. Adriaan Morriën heeft in mei een gesprek met Hanlo dat vier jaar later (!) in Tirade wordt gepubliceerd. In augustus maakt Hanlo een reis naar Ierland.
Galerie Zuid, 1e jaargang, 15 april 1954, nr. 8.
Spiegelfoto in het fonetisch laboratorium van de universiteit van Amsterdam (foto gemaakt door P.P.J. van Caspel, 1955)
1955 P.P.J. van Caspels Experimenten op experimentelen verschijnt (U.M. Holland, Amsterdam). Dit boek is het verslag van een door de auteur ingesteld onderzoek naar klankaspecten van de experimentele poëzie. Van Caspel gaat ervan uit dat de dichter zelf ons het beste de klankvorm van zijn gedicht kan presenteren en nodigt daarom zes dichters uit om aan zijn (laboratorium-)onderzoek deel te nemen: Remco Campert, Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek. Hanlo verklaart later: Ik vind het boek van v. Caspel ook wel aardig en leuk geschreven. Die ‘test’ van woorden opsommen (vrije associatietest; S.P.) wilde ik niet meedoen, omdat ik het gevoel had dat ik me daar te zeer mee bloot gaf. Voor 'n dergelijk exhibitionisme voor jan en alleman voel ik niets. Ik ben waarschijnlijk de enige die - zij het zeer kort - psychologie gestudeerd heb, van alle geteste proefpersonen. Daarom ben ik meer op m'n qui vive. Ik geef me graag bloot, d.w.z. in m'n gedichten: willens en wetens. Maar niet op zo'n oncreatieve manier.Ga naar eind24. | |
[pagina 9]
| |
1957 De bundel Niet ongelijk verschijnt in maart als 3e cahier in de serie zuid-nederlandse cahiers, bij uitgeverij De Beuk te Amsterdam. Voor het titelgedicht uit deze bundel ontvangt Hanlo de ‘kleine’ poëzieprijs (f500,-) van de gemeente Amsterdam. Vanaf april neemt hij scooterles. ‘Dat heb ik vroeger nooit goed gehad; ze hadden mij toen dat rijbewijs in M'tricht eigenlijk niet mogen geven.’, schrijft hij op 11-4 aan zijn moeder. Enkele maanden later wordt de scooterles omgezet in motorles. In december verschijnt, eveneens bij De Beuk te Amsterdam, het opstel Maar en toch. De twee factoren die hem tot het schrijven van dit essay hebben gebracht zijn zijn grammaticaal-taalkundige interesse en zijn voorliefde voor het gebruik van modale woorden. F. Balk-Smit Duyzentkunst noemt dit essay 26 jaar later: ...een overpeinzing die weliswaar niet tot de gevestigde vakliteratuur wordt gerekend, maar die de zuiverste semantische oppositionele observatie bevat die ik ooit met betrekking tot Nederlandse implicatiewoorden ben tegen gekomen.Ga naar eind25. 1958 Na een ziekbed van een half jaar overlijdt op 17 maart zijn moeder aan kanker. Voor haar dood is Hanlo nog, hopend wellicht op een wonder, met haar, een chauffeur en een verpleegster (Jo Leygraaff) in een ziekenauto naar Lourdes gereden.
Hanlo's moeder
In een brief van 23 maart schrijft Hanlo over haar: Het was een goed mens, en eigenlijk wel een bijzonder mens. Ik hield erg veel van haar en toch ‘was’ er dikwijls wat.Ga naar eind26. Paul Haimon laat zich als volgt over haar uit: Mevrouw Hanlo was een aristocrate van bijzondere klasse. Een Crobach van een doktersgeslacht. Ze was fors gebouwd, had schitterende bruine ogen en donker haar, en bewoog zich met een natuurlijke voornaamheid. Ze was geëmancipeerd en rookte sigaren, ze was tevens voorbeeldig vroom en had ongeveer alle toen bereikbare genadeoorden bezocht. Ze ontving en ging om met artiesten van allerlei slag, en had achter haar huis een kleine tuin als een paradijs.Ga naar eind27. Na de dood van zijn moeder neemt Hanlo zijn intrek in het portiershuisje van Volkshogeschool ‘Geerlingshof’, tegenover het huis waar zijn moeder woonde, aan de Houthemerweg te Valkenburg. Kort na Hanlo's dood is dit huisje afgebroken om plaats te maken voor uitbreidingen van ‘Geerlingshof’. De Verzamelde gedichten verschijnen bij G.A. van Oorschot te Amsterdam. Ik heb lang het gevoel gehad, toen ik in 1958 die verzamelbundel bij Van Oorschot kreeg, dat ik iets afsloot. Er kan natuurlijk nog wel eens iets komen. Ik had het gevoel dat ik door het proberen van al die verschillende vormen nu wel voldoende mijn kans in de poëzie had gehad, om dat te zeggen wat ik te zeggen had. [...] Maar met het gebruiken van die verschillende vormen in mijn poëzie heb ik, achteraf bekeken, geloof ik steeds willen zeggen dat je in poëzie alles kunt doen. Dat het zó kan, maar zó ook. Dat heb ik dan als een taak beschouwd dat duidelijk te maken.Ga naar eind28. Het eerste nummer van Barbarber verschijnt.
Huis aan de Houthemerweg te Valkenburg waar (Hanlo en) zijn moeder tot 1958 woonde(n). (foto Ser J.L. Prop, 1983)
1959 De wethouder van kunstzaken van de gemeente Amsterdam laat Hanlo op 9 juni weten dat hem ‘de prijs van de stad Amsterdam’ is toegekend. Hanlo ontvangt deze prijs (waarvoor f 1.500,- was toegezegd en f 1.250,- is uitgekeerd) voor zijn Verzamelde gedichten. Samen met hem krijgt Jan G. Elburg dezelfde prijs voor de bundel Hebben en Zijn. Over Hanlo's gedichten zegt de jury o.m.: Deze poëzie vertoont een veelheid van motieven en vormen, die in onze dichtkunst uniek is. De natuurlijke ongedwongenheid is het kenmerk van Hanlo's meesterschap. Vanaf nummer 8 is Hanlo medewerker van Barbarber. In de 83 nummers die tussen 1958 en 1970 zijn verschenen, zijn er maar weinig waarin de naam Jan Hanlo ontbreekt. Op het omslag van zijn exemplaar nr. 38 (november 1964) noteert hij: ‘Ik heb mijn medewerking opgezegd - 28-1-65 - vanwege stuk van Holsbergen’, terwijl op het omslag van nr. 40 (mei 1965) geschreven is: ‘Weer meegedaan, - vergeven en (±) vergeten -’. Als J. Bernlef en K. Schippers hem in januari 1964 interviewen zegt hij over Barbarber: Door Barbarber heb ik de kans gekregen ook kleine dingetjes te publiceren. Een schuchter stemmetje van humor zou je zeggen waar toch wel wat in zit. Dat ik de kans heb gekregen om dat te ontwikkelen, om zodoende wat vrijer te ademen, is voor mij erg belangrijk geweest. Barbarber was voor mij een blad dat met nieuwe gezichtspunten kwam.Ga naar eind29. De eerste brief aan J. Bernlef is van 10 oktober. Tot 1965 schrijft Hanlo hem 155 brieven. Dan strandt de omvangrijkste correspondentie die hij voerde. Het nov./dec.-nummer van Podium bevat Hanlo's ‘Verdediging van het iets’. Na drie jaar weer een gedicht. Aan A. Morriën schrijft hij: Las je mijn lang gedicht in Podium al? 4 pagina's. Sterk van inhoud, duidelijk van mededeling, kalm en overtuigend, maar onzeker van juistheid.Ga naar eind30. In december krijgt Hanlo telefoonaansluiting in zijn eenkamerwoning. 1960 Tirade nr. 39 (maart/april) bevat ‘Publikatie van mijn ervaringen met wespen’, ontleend aan de correspondentie met Geert van Oorschot. Het komt vaker voor dat brieven of brieffragmenten een nieuw bestaan gaan leiden in proza of poëzie. Het oudst bekende voorbeeld van een dergelijke ontlening betreft ‘Ontboezeming in het Antwerps’ dat terug te voeren is op een brief aan zijn moeder. Bernlef en Schippers noteren tijdens hun vraaggesprek: Later heb ik veel aan mijn correspondentie gehad en nu leef ik bijna alleen bij de gratie van de correspondentie wat mijn literaire werk betreft. Ik haal veel uit brieven. Ik draag dan zo'n vers of stukje op aan degene aan wie de | |
[pagina 10]
| |
brief geschreven is, want het is toch een soort verraad aan de correspondent. De laatste tijd heb i k het steeds meer.Ga naar eind31. Chris van Geel treedt toe tot de kring van correspondenten. Aan Pierre Kemp laat Hanlo op 19 juni weten: ‘Ik heb een ballade klaar van 15 coupletten.’ Voor deze ballade (‘Het valse elixer’) die een regeringsopdracht was, was f 500,- beschikbaar gesteld. Op 25 november vindt in de aula van het Stedelijk Museum de uitreiking plaats van de oorkonden behorende bij de Amsterdamse kunstprijzen 1959. 1961 Nummer 19 van Barbarber (juni) bevat van Hanlo o.a. ‘Correctie en aanvulling’, ‘Indrukken die de Zaandamse Korriewedstrijden op een Zuid-Nederlander maakten’ en ‘Nieuws uit de Zoo’. Het belang van juist dit nummer wordt 2 jaar later onderstreept als Hanlo in een brief aan Bernlef schrijft: Mijn stukje ‘Een ander probleempje’ vind ik zelf mijn beste stuk, vooral door de aanvulling in no. 19. [...] De aanvulling vind ik zeer belangrijk, ik beschouw het als een van de 2 of 3 nuggetkorreltjes die ik in dit leven heb kunnen oppikken. [...] Korrieverhaal. bon. (Literair mijn beste bijdrage: het gedicht). [...] Nieuws uit de Zoo [...] mijn ‘leukste’ stukje. Vier dagen later vat hij nog eens samen: maar weet wel, [...] dat mijn ‘Korrie-rijden’ literair mijn beste stuk is, de ‘Zoo’ mijn leukste, en ‘Een ander probleempjeGa naar eind4. aanvulling’ filosofisch mijn beste is.Ga naar eind32. In september schrijft Hanlo het eerste Kakokof-verhaal. Twijfel aan het nut van zijn bestaan komt sinds het begin van de jaren zestig op soms onverhulde wijze tot uiting in verschillende brieven. Mijn leven is anders een raar gehobbel - altijd min of meer geweest - nooit een vast doel gehad - een afschuwelijke verkwisting van een goed lichaam een sterk hart zeeën van tijd handen vol geld.Ga naar eind33. en: De meeste mensen zijn doodjaloers op me omdat ik zo weinig uitvoer. En ze weten niet dat ik hùn zo (angstig) benijd omdat ze zoveel meer in het sociale en familiale leven staan dan ik. Het is ook echt niet alles als een kluizenaarswesp (bestaan die?) een soort van leuningstoel-leven te lijden. 't Is nl. niet zonder zelfverwijt, niet zonder opgekropte zenuwen van: ik verklooi m'n leven.Ga naar eind34. Cafébezoek verloopt lang niet altijd zonder problemen. Ik heb m'n zoveelste (schandalig, miserabel dikwijls) kater en lig met snelle pols in bed. Ik moet weer eens minstens een maand absoluut ophouden. Ik stel me in de cafés ook zo gek aan, speel een gevaarlijk spelletje met woorden, zoiets als geestelijk stierenvechten. Ik weet mij nog altijd niet te ‘gedragen’. Toch ben ik niet ongezien, maak ik mij wijs. Ik heb nl. een enorme good-will bij de mensen hier. Maar ik speel daar te veel mee, en wie het gevaar bemint zal er door omkomen.Ga naar eind35. Een jaar eerder veneemt Chr.J. van Geel echter: De gezichten van de dorpelingen zijn mijn rechters en mijn gewetensboeken.Ga naar eind36. 1962 Op uitnodiging van mejuffrouw C. Kloos vertaalt Hanlo een vijftal Griekse gedichten voor Krekels in Olijventuinen (Den Haag, Bert Bakker/Daamen, 1963). In totaal leveren 20 auteurs vertalingen voor deze uitgave. Vanaf 19 juni brengt Hanlo een maand in het huis van bewaring te Haarlem door ‘wegens het eventjes strelen van een vijftienjarige jongen over z'n borst,’... De uitspraak in hoger beroep (7 januari 1963) bevestigt het Haarlemse vonnis: ‘2 maanden, waarvan 1 maand aftrek (de voorl. hechtenis die ik al gehad heb) en 1 maand voorwaardelijk.’Ga naar eind37. In Delta, summer 1962, verschijnt het gedicht ‘conclusion with data implicit’ in vertaling van James Holmes. De Bronk plaatst het vers in november. Toch ben ik niet ‘gelukkig’. Omdat ik eigenlijk geen taak heb. Ik kon net zo goed dood zijn. Geen mens die me missen zou (jij een beetje, eerst, maar dat zou ook wel wennen). Ik heb geen enkele flauwekul die ik tot ‘doel’ mag rekenen. Het woord ‘flauwekul’ duidt al op rancune, dat ik de anderen hun bezigheden benijd:...Ga naar eind38. schrijft Hanlo in een brief van 15/16 bovember en in een andere brief, tien dagen later: Ik zit hier in V'burg toch al helemaal plant, bijna humus - nou ja laat ik niet spotten, te worden.Ga naar eind39. 1963 Onder het pseudoniem Wijnand van der Burcht verschijnt in Randstad 5 (lente 1963) ‘Verhalen van Kakohof’, afgewezen door o.m. Tirade en De Gids, maar door Lucebert het ‘mooiste verhaal dat de laatste tijd geschreven werd’ genoemd.Ga naar eind40. Hanlo schrijft voor de tweede keer over Friedrich Vordemberge Gildewart, die op 19 december 1962 te Ulm is overleden. In dit artikel dat wordt opgenomen in het septembernummer van Jeugd en Cultuur en van Maasland, zegt Hanlo dat hij zelf, kunstzinnig gesproken, uit ‘De Stijl’-periode dateert. 1964 Op 7 januari schrijft hij aan J. Bernlef over ‘uit het etrurisch’Ga naar eind41.: Ergens een soort zelfportretje. Vooral de eerste regel is iets voor ‘ingewijden’. Het scheppen van een vaderideaal wordt nl. beweerd door sommige psychologen, van pederasten. Niet dat ik mij zulks wil noemen - er zijn te veel soorten in - maar de gedachte heeft mij wel getroffen: de man die zijn vader (en moeder, m.i.) ‘overspeelt’, maar dan zó als hij vindt dat het ‘leuk’ is (en zoals hij misschien zelf graag was behandeld). Snappez. J. Bernlef en K. Schippers interviewen Hanlo in januari voor De Gids. Hun gesprek wordt gepubliceerd in het maartnummer. Een maand later brengt hetzelfde tijdschrift Hanlo's lange ‘Gedicht’. Op 14 april opent Hanlo de door de Barbarberredactie opgezette ‘Wereldtentoonstelling’ in de Dromedaris te Enkhuizen. Deze tentoonstelling vindt plaats ter gelegenheid van de verschijning van het boekje Barbarber; tijdschrift voor teksten; een keuze uit dertig nummers. (Amsterdam, Querido). Eveneens in april maakt Hanlo een ongeveer tiendaagse reis naar Spanje. De redactie van BBB ontvangt drie reisbrieven die geplaatst worden in Barbarber 36 (september). Met het gedicht ‘Aan de hospita van mijn Beloetsj, welke ik zelf ben’ wordt de poëzieproduktie van dit jaar op 3 gedichten gebracht. 1965 Kako 2, geschreven in augustus vorig jaar, wordt gepubliceerd in het januarinummer van Tirade. Het derde Kakokof-verhaal wordt onder de titel ‘De boodschap’ geplaatst in Podium 3 (maart). Op 10 oktober doet Hanlo op het circuit te Zandvoort mee aan de eerste in Nederland gehouden sprintwedstrijden voor motor: 400 meter met stilstaande start. Ik werd 10e van de 50 deelnemers - de eerste wedstrijd, | |
[pagina 11]
| |
op überhaupt welk gebied, van mijn leven. (ik had een tijd van 12.56 sec.).Ga naar eind42.
Zandvoort, 10 oktober 1965; 47 Jan Hanlo, 48 J. Kamper
1966 Het eerste (en enige) nummer van Beet (Helden) bevat twee Engelstalige gedichten van Hanlo nl. ‘illusions’ en ‘without a name’. Op 28 februari vindt de manifestatie Poëzie in Carré plaats. Hanlo is een van de 25 deelnemers. Bij Van Oorschot verschijnt In een gewoon rijtuig. Het boek bevat proza vanaf Hanlo's H.B.S.-tijd en poëzie ontstaan na 1956. Weer enigszins verzoend met het eigen bestaan schrijft hij: Ik zou toch eigenlijk niet anders willen zijn als ik ben, ook al ben ik daardoor erg eenzaam. En zie eens wat Socrates, Anakreon en Sapho erdoor geworden zijn.Ga naar eind43. In oktober begint hij, op uitnodiging van R. Boltendal, stukjes te schrijven voor de Friese Koerier. Het feit dat er een ‘afzetgebied’ is blijkt stimulerend op de produktie te werken. 1967 Samen met de schilder Jos Caelen bouwt Hanlo aan zijn huisje een ruimte voor zijn motoren: drie Vincents 1000 cc.
Voor het hoofdgebouw van volkshogeschool Geerlingshof
In De Gids nr. 3 verschijnt het gedicht ‘Zwijgen’, in Podium 6 ‘Waar of niet waar’, dat hij zelf ‘een erg progressief-etisch stukje, voor mijn doen’ noemt. De stukjes die Hanlo voor o.m. de Friese Koerier en Barbarber schrijft worden gebundeld in Moelmer. (Amsterdam, Querido) Het is de laatste bundel die tijdens zijn leven verschijnt. 1968 Als Hanlo een opstel van Frits Haans over hem van kanttekeningen voorziet, vertelt hij over zijn toekomstplannen:
Handschrift Jan Hanlo.
Een bundel gedichten komt niet meer, denk ik. Uitgeput. | |
[pagina 12]
| |
moeten nog in schrift beëindigd worden: een oude zaak: ‘Zonder geluk valt niemand van 't dak’, een autobiografische aangelegenheid, een klein boekje met stukjes over motor-hobby, met goede tekeningen, hoop ik, van een tekenaar - weet nog niet wie, die het boekje daardoor voor de helft schraagt. Een andere oude geschiedenis: een lang essay over de wilsvrijheid (ook nog niet af - allicht niet!), waarvan het eerste stuk in Tirade zal verschijnen in September.Ga naar eind44. De artikelen over de vrije wil worden inderdaad voltooid en niet in Tirade maar in Barbarber opgenomen; deel I in nr. 64 (september) en deel II in nummer 67 (december). Het boekje met vijf motorstukjes onder de titel Ringetje inzetten, is nooit verschenen. In een brief aan J. Bernlef schrijft hij over zijn motor-hobby: Waarom zou ik zo graag motor rijden? Omdat men er praktisch voortdurend overtredingen bij kan begaan...? (straffeloos): over de witte streep rijden, 115 km/u als er borden staan van 15 km/u. Altijd minstens 90 als er staat 50? Pueriel genoegen. Niet dat ik zo gráág de regels overtreed, maar het is zo voor de hand liggend... Enfin, het zal nog wel wat anders zijn. Misschien wil ik graag één ding, tenminste, ‘kunnen’. - Zij het dan: rijden. Ik stop hierover, dergelijke talk ontaardt zeer snel in snobisme.Ga naar eind45. Aan de heer Bouman, een van degenen die hij schrijft over het motorboekje, legt hij uit: Harley-Davidson rijders zijn breed-stuur-rijders: gentleman-rijders. Mijn motors hebben een zeer klein stuur. Het stuur van de ‘scheurders’. (hoewel ik zeer zeker gentlemanlike op de weg wens te zijn; maar sommige mensen vinden ‘scheuren’ met een vaartje van 160-170 km a priori al ungentlemanlike.Ga naar eind46. In september wordt Hanlo door de rechter te Maastricht verbannen, wegens pedofiele contacten. Hij mag enkele maanden niet meer ten zuiden van Roermond komen! Eerst vindt hij onderdak bij G. Stigter in Amsterdam, later bij Chr.J. van Geel in Groet. In Jong gedaan; kinderwerk en beginnerswerk van 28 auteurs (Amsterdam, Querido) is van de 16 of 17-jarige Hanlo het verhaal ‘Op excursie’ opgenomen. Op de boekenmarkt in de RAI drukt de auteur in de stand van Querido op 18 oktober zijn gedicht ‘over kinderen’, het laatste vers dat hij schreef. Het decembernummer van Tirade (nr. 142) bevat ‘herinneringen uit wicklow hills’. Ook Podium, Jeugd en Cultuur, Maasland en Delta brengen bijdragen van Hanlo. 1969 Eind februari gaat hij op reis, samen met de schilder Vic Savelkoul. Eerst naar Spanje en daarna van daaruit naar Marokko. Savelkoul keert naar Nederland terug en Hanlo verblijft enkele maanden in Marrakech, waar hij verliefd wordt op een 12-jarige negerjongen: Mohamed. In brieven aan familie en vrienden probeert hij hem als ‘paying guest’ onder te brengen, want hij wil hem meenemen naar Europa om hem te laten studeren.
Marokko, 21 april 1969
Op 22 mei is Hanlo, met Mohamed, terug in Valkenburg, maar zijn vaderschap is van korte duur. Na nauwelijks een week wordt Mohamed door de justitie op het vliegtuig gezet, terug naar Marrakech. Op zaterdag 14 juni botst Hanlo ter hoogte van Berg en Terblijt bij een inhaalmanoeuvre met een van zijn motoren tegen een landbouwtrekker die zonder richting aan te geven plotseling linksaf buigt. Zondagavond bezoeken Ser Prop en verloofde hem in het Maastrichtse ziekenhuis en maandagmorgen is hij overleden. Als doodsoorzaak wordt embolie opgegeven. Hij wordt, tegen zijn wil, in Valkenburg begraven.
Graf van Hanlo met de goede sterfdatum
(foto Ser J.L. Prop)
Graf van Hanlo met de verkeerde sterfdatum (foto Ser J.L. Prop)
|
|