snor en het knaagdiergezicht in lachen uitbarstte. De knappe patser, zijn haar stijf van de brillantine, riep: ‘Maak hem nog niet af, Jacqueline’ (hij richtte zich tot mijn aanvaller), ‘we hebben alle tijd...’ ‘Jacqueline’ ging weer bij hen zitten en ze besteedden niet meer de geringste aandacht aan mij. Ik ging naar buiten, het regende nog. Vanaf die dag hebben ze mij onophoudelijk achtervolgd met talloze pesterijen. Voor het geval mij iets ERNSTIGS overkomt (dat is wel bijna zeker) geef ik U hun namen en de bijzonderheden die ik over dit stel heb kunnen vergaren. (Ik zou het zeer op prijs stellen als U die gegevens aan de politie doorgaf om het onderzoek te bevorderen. Maar ik vermoed dat zo'n stap U tegen de borst stuit. Trouwens, het zal dan al te laat zijn en geen enkel belang meer hebben). Ik geef U die gegevens toch maar.
De jongste van het stel heet dus Jacqueline. Is het zijn achternaam of een bijnaam? Doet er niet toe. Ongeveer vijfentwintig jaar. Een wezenloze botterik. Hij heeft lichtblauwe ogen en een melkwitte huid. Hij zou de kroegbaas zijn van de ‘Escale’ bar, de plaats waar hij mij voor het eerst aanviel.
Gomaz, Henri: zo'n veertig jaar. Een kleine, blonde man met een snor. Voormalig afdelingschef bij de Galeries Modernes in Le Havre. Ontslagen - schijnt het - wegens fraude.
Zizi Faure: vijfendertig jaar. Oud-bokser, die ooit kampioen bantamgewicht was van Cotentin. Slank, donker, brillantine in zijn haar, lange wimpers en fluweelzachte ogen, die soms een droevige uitdrukking hebben. Probeert de weemoed over zijn vergane sportcarrière te verdrinken in Vermouth. Is in aanraking geweest met de zedenpolitie.
Gide, Paul. Hij is aan de drank verslaafd. Het lijkt, alsof hij ieder moment door een beroerte getroffen kan worden. Hij ziet eruit als een vijftiger, stevig en gezet. Rood haar. Harde stem. Heeft altijd wel wat op te merken. Glad van tong als een standwerker. Heeft vroeger gewerkt bij een touringcarbedrijf.
Neem mij niet kwalijk, dat ik deze ongure types aan U voorstel. Ik schaam mij diep. Hoe langer ik kijk naar Uw lieve gezicht en Uw ‘sensuele’ mond (zo wordt U in de kranten beschreven), hoe meer ik mijzelf voorhoud dat dit gedoe niet bij U past. Ik heb U nog niet over mijn hond verteld. U zou van hem gehouden hebben. Een labrador, die altijd aan mijn voeten lag en mij met zijn zachtbruine zigeunerogen volgde. Ik had hem meegenomen naar dit verbanningsoord aan de Normandische kust. Op een middag, toen ik boodschappen deed, zijn ze via de tuindeur naar binnen gekomen en hebben hem de strot afgesneden. Jacqueline had het gedaan. Toen ik thuiskwam, zag ik het stel. Jacqueline stond geleund tegen het tuinhek en blafte. Gomaz, Gide en Zizi Faure zaten op de bank. Gewoonlijk kwam de hond mij tegemoet. Ik begreep onmiddellijk wat er gebeurd was.
Op die manier krijg je echt het gevoel, dat je in vijandig gebied bent.
Op een nacht liep ik naar het Casino dat - ik zei het al - er van buiten uitziet als een Chinese pagode. (De badplaats kwam rond 1880 tot bloei door toedoen van een voormalig marineofficier, die miljonair was geworden. Het Verre Oosten had indruk op hem gemaakt en hij tekende zelf het bouwplan voor het Casino). Het was zaterdag. De roulette stond midden in een stoffige zaal en tot mijn grote verbazing fungeerde Jacqueline als croupier. Zoals gewoonlijk droeg hij een militaire jas die hem te groot was. Henri Gomaz, die zich wat op de achtergrond hield, kauwde op een luciferhoutje. De kroonluchter verspreidde een licht, dat mij deed denken aan een roman die ik had gelezen: Onder het koude licht. Gomaz keek op, met een spottende blik in zijn ogen. Jacqueline liep naar mij toe en duwde mij ruw naar de uitgang. Zizi Faure trok aan mijn armen en ik hoorde Gide met een dikke stem zeggen: ‘Dit keer rekenen we met hem af, niet waar Henri?’ Zizi Faure omklemde mijn pols en wierp mij af en toe een duistere blik toe. Ik weet niet of het zijn brillantine was of een reukwatertje, maar om hem heen rook het naar viooltjes. Ik kreeg een trap in mijn lendenen, die kwam van Jacqueline. Ze sleepten mij naar de pier. En als we niet onderweg een fietser hadden ontmoet die om een vuurtje vroeg (ik maakte van de gelegenheid gebruik om er halsoverkop van door te gaan) dan zouden zij mij, denk ik, vermoord hebben, zo zeker als twee keer twee vier is. Ik ben een paar keer bij de politie geweest om mijn situatie uit te leggen en bescherming te vragen maar steeds werd ik vriendelijk maar heel beslist afgescheept. Volgens de politie waren Gomaz, Gide, Faure en Jacqueline heel fatsoenlijke mensen en boven alle verdenking verheven. De hond was door een zwerver gedood. Ze vinden dat ik mij veel te druk maak en dat ik teveel fantasie heb. De laatste keer begreep ik, dat ik de brigadier op zijn zenuwen werkte. Hij twijfelt aan mijn geestelijke vermogens.
Hij verzocht mij beleefd hem niet meer lastig te vallen, anders ‘zou hij maatregelen nemen’. Welke maatregelen?
Ter gelegenheid van Kerstavond was er een speciale filmvoorstelling in het ‘Viking’ theater. Het was Uw eerste film, de film waarmee U beroemd bent geworden. U kunt zich voorstellen, met welke ontroering ik U op het doek zag verschijnen. Ik voelde mij een beetje minder eenzaam en dit sterkte mij in mijn voornemen U te schrijven. De scène in de funiculaire heeft net zo'n diepe indruk op mij gemaakt als de eerste keer in het Cinéac-Ternes theater, nu vijftien jaar geleden. (Ik was toen twaalf en ik wist nog niets van de slechtheid van de mensen. Nadat ik Uw film gezien had, schreef ik een briefje met het verzoek om Uw handtekening. U heeft mij geen antwoord gestuurd, maar dat begrijp ik wel: U krijgt zoveel brieven van bewonderaars...) Uw gezicht achter het raam van de funiculaire, Uw droevige ogen en de tranen die over Uw wangen glijden... Als zevenentwintig-jarige vind ik dezelfde gevoelens terug, die U in mij opriep toen ik twaalf was...
Maar dit wil ik U zeggen: U bent nog niets veranderd. U bent niet ouder geworden. Nee. Op de terugweg naar de villa dacht ik aan U en aan dit prachtige Kerstcadeau dat het toeval mij in de schoot had geworpen: een film van U, hier, in deze dode en vijandige badplaats. Toen ik op de boulevard liep - U moet mij maar de eentonigheid van deze brief vergeven, ik kan er helaas niets aan doen - hebben ze weer geprobeerd mij te vermoorden. Dit keer zaten ze in een zwarte Frégate, een van die akelige auto's uit de jaren vijftig. Jacqueline zat achter het stuur. Toen hij nog dertig meter van mij af was, gaf hij plotseling gas. Ik kon de Frégate nog net ontwijken door mij dicht tegen de muur van een villa te drukken. De wagen verminderde vaart en passeerde mij rakelings. In het voorbijgaan boog Gide zich uit het portier en gaf mij een stomp. Zizi Faure drukte zijn neus plat tegen het raam; hij leek zo op een angstaanjagend monster. Gomaz kauwde op de achterbank nog steeds op een luciferhoutje. Ik rende over de boulevard. Jacqueline liet de wagen in volle vaart achteruit rijden en ik kon nog maar net de auto uit de weg gaan door in het zand te duiken. Ze verdwenen razendsnel in de richting van het Casino. En nu is het 31 december, elf uur 's avonds. De regen is opgehouden, de wind is gaan liggen. Ik zit aan de vurehouten tafel te schrijven, in het kamertje op de tweede verdieping. Af en toe werp ik een blik uit het raam en ik zie ze rond de villa scharrelen. Ze komen en gaan. Onvermoeibaar. Als ze op de boulevard lopen, maakt het groepje een onwezenlijke indruk. Jacqueline loopt voorop, met zijn grote militaire jas, waarvan de panden tegen zijn kuiten slaan. Gomaz, zijn schouders hoog opgetrokken, beweegt zich met behoedzame passen. Zizi Faure loopt kaarsrecht, zo te zien is hij nog steeds even slank als vroeger. En dan komt de dikke Gide, hijgend en blazend. De straatverlichting zet ze in een ‘koud licht’.
Ik hoef nu niet meer naar ze te kijken, want ik hoor ze zingen. ‘Er was laatst een meisje loos’, ‘Ferme jongens, stoere knapen’, ‘O denneboom’, ‘de Marseillaise’. Hun stemmen zwellen aan of sterven weg al naar gelang ze dichtbij of veraf zijn. Ik wacht op ze, die moordenaars. Ik heb ze altijd al verwacht. Ik zal proberen gebruik te maken van het moment dat hun aandacht verslapt - het moment waarop de sirenes gaan loeien (ja, ik vergat U te zeggen, dat in deze merkwaardige streek de komst van het Nieuwe Jaar door sirenes wordt aangekondigd) - van dat moment zal ik gebruik maken om naar de brievenbus te rennen en mijn brief te posten. Dan mogen ze me hebben. Het moet maar afgelopen zijn. Maar op deze oudejaarsavond wilde ik graag voor de laatste keer blijk geven van mijn eerbiedige bewondering voor U en U veel heil en zegen toewensen in het nieuwe jaar.
vertaling: Leo den Os