Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
Leo den Os
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
het bewustzijn van andere mensen kunnen verdrijven dat zij weten dat hij een jood is, weliswaar een ‘goede’ jood, een ‘rijke’ jood, maar toch een jood. Terwijl hij zelf min of meer geaccepteerd wordt, zal hij om zich heen steeds moeten zien hoe andere joden vernederingen moeten ondergaan. Deze situatie is kenmerkend voor joden die deze keuze hebben gemaakt; ze worden voortdurend heen en weer geslingerd tussen trots (nl. te worden geaccepteerd) en minderwaardigheidsgevoel (nl. de vernederingen te moeten zien, die andere joden ondergaan). Als hij zijn rol accepteert, speelt hij de antisemieten in de kaart. Immers, laat hij van zich horen zonder zijn joodse afkomst te verbergen dan zal men zeggen: ‘Zie je wel, de joden gaan zich roeren!’. Als hij propaganda maakt voor een joodse staat is de reactie: ‘Wat moeten ze eigenlijk hier, die joden, ze hebben toch een eigen land?’ Hoe je het wendt of keert, aldus Sartre, de situatie van de joden is zo, dat alles wat ze doen zich tegen hen keert. Sartre is van mening, dat de joden niet in staat zijn het probleem op te lossen. Het joodse vraagstuk is ontstaan, doordat antisemieten medeburgers als joden brandmerken; men zal dus het antisemitisme moeten uitroeien. Sartre denkt dat dit te bereiken is via de opvoeding, thuis en op school, maar vooral door het streven naar een klasseloos staatsbestel, gegrondvest op de onderlinge solidariteit van alle burgers.
Keren we nu terug tot De plaats van de ster. Raphaël Schlemilovitch, schatrijk door een erfenis van een oom uit Venezuela, komt in alle situaties die Sartre beschreven heeft. Als ‘geassimileerde jood’ is hij de minnaar van Eva Braun, krijgt hij van Hitler het Kruis van Verdienste. Hij is bevriend met felle antisemieten als Robert Brasillach en Maurice Sachs, die hem als ‘ere-goj' beschouwen. Tijdens de bezetting staat hij met de Duitsers op zeer goede voet: Göring, Hess, Goebbels en Heydrich vinden hem een aardige vent. Deze verhaallijn, als ik dat zo even noemen mag, wordt afgesloten in 1944. Raphaël Schlemilovitch is dan lid van de Militie van Jo Darnand, een collaborerende groep vechtjassen, die vooral tot taak had de Partisanen te bestrijden. In de zomer van 1944 nemen we, na verschillende operaties in de Vercors, met onze keurtroepen de wijk naar Sigmaringen. In december, tijdens het Von Rundstedt-offensief, word ik neergeschoten door een Gl, Lévy geheten, die op mij lijkt als een broer. Een ander aspect van Schlemilovitch is de verbittering als gevolg van het gemak waarmee de ‘anderen’ toestonden dat zes miljoen joden door de Nazi's werden vermoord en de als onwaarachtig ervaren welwillende houding na de oorlogsjaren. Hij koopt een jacht, de Sanhedrin, en richt dat in als een varend bordeel. Drie krachtige luidsprekers verspreiden voortdurend een absurde schuldbekentenis: Jazeker, ik leid het joodse wereldcomplot met behulp van enorme naaipartijen en miljoenen. Jazeker, het was mijn schuld dat de oorlog van 1939 verklaard werd. Jazeker, ik ben een soort Blauwbaard, een menseneter, die Arische meisjes verslindt na ze eerst verkracht te hebben. Hij treedt in dienst van de joodse graaf Charles Lévy-Vendôme. De graaf heeft in de oorlog als secretaris gewerkt op het beruchte bureau in de rue Lauriston, waar joden en verzetslieden werden ondervraagd en gemarteld. Lévy-Vendôme is vervuld van haat: in zijn boekenkast staan prachtige bandjes; op de rug heeft hij de namen aangebracht van schrijvers die Frankrijk dierbaar zijn. De inhoud van deze boekjes is ronduit schunnig: Lévy-Vendôme heeft de hele Franse literatuur herschreven. Hij spant zich in om de beroemdste Franse schrijvers te onteren. Neem daar voorbeeld aan, Schlemilovitch! Denk aan de wraak, Schlemilovitch, de wraak! In opdracht van rijke Arabieren en bordeelhouders in Zuid-Amerika spoort de graaf aantrekkelijke adellijke dames op, ontvoert ze en verkoopt ze aan zijn opdrachtgevers. Schlemilovitch moet hem hierbij helpen, want hij heeft een ‘flink postuur, fluwelen ogen en een Amerikaanse glimlach’. Voor zijn eerste opdracht moet Raphaël naar een lieflijk dorpje in de buurt van het meer van Annency. Hij wordt opgenomen in de dorpsgemeenschap, visioenen van een geborgen, onbezorgd leven in een gezellig huis met een knappend haardvuur en een lieve vrouw aan zijn zijde, zorgen ervoor dat Schlemilovitch even vergeet, waarom hij naar het dorpje gekomen is. Maar als hij wordt aangesteld als leraar geschiedenis aan het plaatselijk internaat, komt hij, door de confrontatie met de geschiedenis en dus ook de geschiedenis van het joodse volk, weer tot het besef dat hij jood is. Onmiddellijk neemt hij het besluit de onschuldige Loïtia, de nicht van de pastoor, uit te leveren aan graaf Lévy-Vendôme. Koortsachtig schrijft hij dan een zelfkritiek: Na zijn rol als joodse collaborateur in de trant van Joanovici Sachs, speelt Raphaël Schlemilovitch nu de komedie van ‘de terugkeer tot de aarde’ in de trant van Barrès-Pétain. Wanneer volgt de walgelijke komedie van de militaristische jood in de trant van Dreyfus-Stroheim? Van de jood, die zich voor zijn afkomst schaamt in de trant van Simone Weil-Céline? Van de gedistingeerde jood in de trant van Proust-Daniel Halévy-Maurois? Wij zouden liever zien, dat Raphaël Schlemilovitch genoegen nam met gewoon jood te zijn... In deze opsomming komen alle trekken voor van wat Sartre noemt de ‘niet-authentieke jood’, de jood die zijn identiteit probeert te ontkennen. Wanneer Raphaël Schlemilovitch er ten slotte genoegen mee neemt gewoon jood te zijn, komt hij in Israël terecht. Schlemilovitch was in Frankrijk al een verschoppeling, maar in Israël is het nog erger. Hij wordt ontvangen door een aantal mensen van de Staatsveiligheidsdienst die niets moeten hebben van die Europese joden, die alsmaar ‘joodse onrust, joodse klaagzangen en joodse wanhoop’ uitdragen. Het is een soort omgekeerde wereld: de mannen van de veiligheidsdienst dragen joodse namen, maar zijn in alles gelijk aan nazi-beulen. Tijd en plaats bieden geen enkel houvast: Tel-Aviv en Parijs, de naoorlogse tijd en de bezettingstijd vloeien als zwarte droppels inkt in elkaar over. Terwijl een groep collaborateurs meesmuilend toekijkt, wordt Raphaël Schlemilovitch door zijn beulen afgemaakt. In de laatste bladzijden van het boek, probeert Sigmund Freud Schlemilovitch duidelijk te maken dat joden niet bestaan: ‘Niemand wil je kwaad doen, je bent alleen maar een beetje paranoïde’. Het antwoord hierop staat in de joodse anekdote die Modiano als motto aan zijn boek meegaf: het jood-zijn is in je hart opgesloten. Op een dag, in juni 1942, stapt een Duitse officier op een jongeman af en vraagt hem: ‘Pardon meneer, kunt U mij zeggen waar de Place de l'Etoile is?’ In La ronde de nuit (1969) spelen joden geen rol meer, maar de bezettingstijd des te meer. Parijs wordt overheerst door de ratten, die na de recente gebeurtenissen - zo omschrijft Modiano eufemistisch de Duitse bezetting - de riolen hebben verlaten. Het is alsof Modiano de motieven wil onderzoeken van al die ratten die zich volvreten aan de armoe en de ellende van anderen. Het 16e arrondissement, de wijk waarin de Gestapo zijn hoofdkwartier had tijdens de bezetting, heeft een bijzondere plaats in deze roman. De wijk maakt een verlaten indruk; veel bewoners zijn naar het buitenland gevlucht of naar het nog onbezette deel van Frankrijk. In een gesprek met Jean-Louis de RamburesGa naar eind1. vertelt Modiano over zijn gefascineerdheid door deze wijk: Wanneer je weet dat de officieren van de Gestapo en een heel stel onderwereldfiguren er tijdens de bezetting onderdak hebben gezocht (ik heb de gelegenheid gehad een woning in de rue de la Pompe te bezoeken, waar de meest afschuwelijke dingen zijn gebeurd. Aan de badkamer was niets veranderd. Het was hallucinerend), dan wordt het er zeer geheimzinnig. 's Nachts, wanneer de straten verlaten zijn, merk je dat de huizen het stempel dragen van wat er zich heeft afgespeeld. Om dat aan te voelen, maak ik lange zwerftochten met een opschrijfboekje in de hand, waarin ik als een soort maniak alles wat mij getroffen heeft, noteer; geen nauwkeurige feiten - aan realisme doe ik niet - maar aanduidingen van een bepaalde sfeer. In een van die deftige huizen van het zestiende arrondissement zetelt de collaborateur Henri Normand, bijgenaamd de Khédive (naar het merk van de Egyptische sigaretten dat zijn voorkeur heeft). De Khédive wordt omringd door zijn trawanten: een ontslagen inspecteur van politie, pseudo-baronnen, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
zwartehandelaars, homosexuelen en lesbiennes, hoeren en beroepsmoordenaars. Ze hebben allen maar één doel: zich vet vreten en kapitaal vergaren. De Khédive heeft bovendien de innige wens hoofdcommissaris van politie te worden, eindelijk een functie te krijgen die respect afdwingt na een verleden, waarin alleen maar sprake was van tuchthuizen en strafbataljons. Voor de Khédive en zijn volgelingen zijn de motieven voor hun misdaden wel duidelijk: egoïsme, zucht naar geld en macht, overdekt met een saus van erotiek en sadisme. Heel anders is het gesteld met de hoofdpersoon van deze roman, een jonge Fransman, die eigenlijk niet zo goed weet wat te doen met zijn leven. Omdat ik geen enkele voorkeur had, verwachtte ik van de mensen die ouder waren dan ik dat zij een keuze voor mij zouden maken. Zij moeten maar weten hoe zij mij willen zien. Ik laat het initiatief aan hen over. De hele tragiek van de bezettingstijd is in deze jongeman samengebald. Hij raakt beklemd tussen de bende van de Khédive en een Parijse verzetsgroep, die geleid wordt door de ‘luitenant’. De collaborateurs hebben hem de opdracht verstrekt binnen te dringen in de verzetsgroep en geven hem de codenaam ‘Swing Troubadour’. De verzetsgroep gelast hem rapport uit te brengen over het doen en laten van de Khédive, codenaam: Prinses van Lamballe.Ga naar eind2. Hij hoort nergens echt bij, in feite wordt hij opgevreten door twee werelden die niet de zijne zijn. Hij verbeeldt zich af en toe dat de Khédive en de luitenant één en dezelfde persoon zijn die maaréén doel hebben: hem in het verderf te storten. Door zijn toedoen worden de leden van de verzetsgroep of gedood of gearresteerd. Er komt een zekere revanche doordat hij zich bij de Khédive bekend maakt als de werkelijke leider van de verzetsgroep: ‘Ik ben de prinses van Lamballe’. Hij verwondt de Khédive met een pistoolschot en het boek eindigt met een wilde achtervolging door Parijs en omstreken. Modiano doet niets om het gedrag van zijn - anonieme - hoofdpersoon goed te praten, maar ik heb stellig de indruk dat hij wel een reden aangeeft voor zijn gedrag: het is zijn gebrek aan moed om een keuze te maken dat hem in de ellende stort. Deze indruk wordt bevestigd doordat de hoofdpersoon, even voor de arrestatie van de ‘luitenant’, (hij speelt dan de rol van verrader) zichzelf in gedachten voor een rechtbank ziet. De rechter vraagt hem: ‘Wat heb jij gedaan met je jeugd?’Ga naar eind3.. Achter de verdachte staan koffers, volgepakt met ‘hoop en mislukte plannen’. Zijn moeder, de enige die hem nog wil verdedigen, probeert de rechter nog te vermurwen: Hij is toch een veelbelovende jongeman, iemand van wie men zegt dat hij een goede toekomst heeft. Hier is het bewijs, meneer de rechter, koffers van uitstekende kwaliteit, echt Russisch leer. In Modiano's derde roman: Les Boulevards de ceinture (De Ringboulevards, 1972) komt opnieuw de bezettingstijd aan de orde, maar nu op een heel andere manier. Het troebele klimaat van deze tijd dient als decor voor de speurtocht van de hoofdpersoon, Serge Alexandre, naar zijn vader. In het al eerder geciteerde interview zegt Modiano over dit boek: Wat betreft de Ringboulevards heb ik mij in principe door mijn vader laten inspireren. Maar wat ik vertel is niet echt gebeurd. Hij heeft nooit geprobeerd me onder de metro te duwen. Zijn houding tegenover mij was eenvoudigweg vijandig. Dus koos ik deze spectaculaire handeling om die vijandigheid die ik in hem voelde, te symboliseren. Dit citaat verwijst naar de episode uit het boek, waarin de vader van Serge Alexandre, na een lange wandeling langs de oude spoorlijn rond Parijs (la Petite Ceinture), probeert zijn zoon in het metrostation Georges V onder de aanstormende trein te duwen. Net op tijd wordt hij door de omstanders teruggetrokken. Het is maar droevig gesteld met deze vader. Hij heeft zijn zoon laten opvoeden door een voormalige garderobejuffrouw in Libourne. In zijn middelbare schooltijd wordt Serge opgenomen door de Pessacs in Bordeaux, een familie die schatten verdient aan de cognac- en wijnhandel. Dan komt er iemand opdagen die zegt zijn vader te zijn; blijkens het paspoort van die man heet hij Henri Chalva. Hij is jood, heeft een oosters uiterlijk en een uitgesproken voorkeur voor tamelijk opzichtige kleding. Chalva neemt zijn zoon mee naar Parijs. De zoon komt er al snel achter dat zijn vader daar een bestaan in de marge leidt: hij spoort objecten op voor verzamelaars en overschrijdt daarbij vaak de grenzen van het toelaatbare. Chalva's zoon laat zich ook niet onbetuigd: hij vervalst autografen van beroemdheden en verkoopt ze voor dik geld. Na ‘het smartelijk gebeuren’ in het metrostation George V, neemt Chalva de vlucht en verdwijnt voorlopig uit het leven van zijn zoon. Tien jaar later meent Serge Alexandre het spoor van zijn vader te hebben teruggevonden. Chalva bewoont een villa in een dorpje bij Fontainebleau; de oorspronkelijke bewoners hebben de villa verlaten in verband met de ‘recente gebeurtenissen’. Hij behoort bij een groep zwartehandelaars en laat zich willoos allerlei beledigingen welgevallen. Dat kan ook niet anders: hij is immers een jood! Vaderen zoon vallen elkaar niet in de armen, verre van dat. Modiano stelt alles in het werk om de situatie van Serge Alexandre, een mens zonder wortels en geschiedenis, te accentueren. Eerste merkwaardigheid: de vader herkent zijn zoon niet. Tweede merkwaardigheid: de zoon gedraagt zich als de vader van zijn vader en probeert hem te beschermen. ‘U bent bang. Ik houd Uw hand vast, wat er ook gebeurt, ik zal Uw lot delen’. Derde en belangrijkste merkwaardigheid: er wordt gesuggereerd dat het hele verhaal over het terugvinden van Chalva nooit gebeurd is. Wat te denken van de volgende fragmenten: Je interesseert je voor een man die een tijd geleden verdwenen is. Je zou de mensen die hem gekend hebben willen ondervragen, maar hun sporen zijn evenals de zijne uitgewist. Over wat zijn leven geweest is, heb je alleen heel vage, dikwijls tegenstrijdige aanwijzingen, een paar oriëntatiepunten, meer niet. (...) In zo'n geval kun je maar één ding doen en dat is fantaseren. Verbeeldingskracht, fantaseren: woorden die aanduiden hoe Modiano het verleden wil doen herleven als er gegevens ontbreken. De hoofdpersonen uit zijn eerste drie romans hebben een diep verlangen om zich te verankeren in een wereld, waarin zij als een vreemdeling rondzwerven. Hun tragisch lot is, dat zij zich alsmaar meer bewust worden van het gegeven dat deze wereld hun geen rustpunt kan of wil bieden. Modiano heeft dat in drie verschillende situaties belicht: Raphaël Schlemilovitch, slachtoffer van zijn joodse afkomst; de gespleten en willoze Swing-Troubadour en ten slotte in De Ringboulevards de gefantaseerde poging van Serge Alexandre zich te identificeren met zijn vader en daardoor een plaats in de geschiedenis te krijgen. Zoals zo vaak bij Modiano, is het einde open. Begin en eind van het verhaal grijpen in elkaar en vormen een cirkel. Niets is opgelost, alles is nog even rot. We hebben alleen beelden kunnen waarnemen, door Modiano gecreëerd uit fictie en werkelijkheid. Maar het zijn beelden die zo krachtig op je inwerken, dat ze je de geruststelling proberen te ontnemen, dat het toch maar romans zijn. Modiano zelf heeft duidelijk gemaakt, dat men er verkeerd aan doet zijn boeken uitsluitend te beschouwen als schilderingen van de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Tegen de verslaggever van Le Monde zegt hij: U moet er wel rekening mee houden dat niet de bezetting op zich mij fascineert, maar iets heel anders. Wat ik wil en wat ik probeer, is het weergeven van een soort schemerwereld. Ik neem mijn toevlucht tot de bezettingsjaren, omdat die mij het ideale, enigszins troebele klimaat, die enigszins bizarre belichting leveren. Maar in werkelijkheid geef ik een beeld, buitensporig vergroot, van wat er vandaag gebeurt. Modiano is geboren in 1947 (vanaf 1977 laat hij in zijn boeken vermelden, dat hij in 1945 geboren is!) en behoort dus tot de generatie die rond 1968 in verzet kwam tegen de gevestigde orde en tradities. In 1968 leek Parijs meer op een stad in oorlogstijd dan op het vriendelijke en poëtische beeld van de ‘lichtstad’, dat men aan toeristen pleegt te presenteren. Boven- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
staande uitspraak, in 1973 gedaan, geeft duidelijk Modiano's visie aan: de negatieve krachten in de mens en in de samenleving, volop zichtbaar tijdens de bezettingstijd, zijn niet verdwenen, maar wachten in hun schuilplaats op een nieuwe kans zich te manifesteren.
Villa Triste (1975) kondigt een nieuwe fase aan in Modiano's oeuvre, vooral omdat het allesbeheersende kader van de bezettingstijd in deze roman ontbreekt. De ik-figuur in dit boek, hij noemt zich graaf Viktor Chmara, keert na een jaar of twaalf weer terug naar een Frans stadje, vlakbij de Zwitserse grens, gelegen aan het meer van Annency. Hij noteert de veranderingen die zich tijdens zijn afwezigheid hebben voltrokken: ‘Ze hebben 't hotel Verdun afgebroken’. De paar hoofdstukken die zich op dit tijdsniveau afspelen, ademen een weemoedige sfeer: zijn vrienden van toen zijn verdwenen. René Meinthe heeft zelfmoord gepleegd, Yvonne Jacquet is spoorloos verdwenen. Het grootste gedeelte van het verhaal speelt zich af in de jaren zestig, ten tijde van de Algerijnse oorlog. Viktor Chmara was toen achttien en uit Parijs gevlucht omdat ‘die stad voor mensen als ik gevaarlijk aan het worden was. Het riekte er te veel naar politie. Veel te veel razzia's naar mijn smaak.’ Hier in de mondaine badplaats, hoopt hij rust te vinden en zich veilig te kunnen voelen. Hij ontmoet Yvonne Jacquet, free-lance mannequin en filmactrice; ze schijnt een rol te hebben gehad in Liebesbriefe auf der Berg, een film die overigens nooit is uitgekomen. Zij stelt Viktor voor aan haar vriend, de homofiele arts René Meinthe. De gebeurtenissen die zich dan voltrekken, zijn op zich zelf nauwelijks de moeite waard om verteld te worden. Het drietal gaat uit, dineert gezamenlijk in luxe restaurants. Viktor Chmara trekt bij Yvonne in en Yvonne en René Meinthe behalen de eerste prijs in een soort concours d'élégance, allemaal niets bijzonders. En toch slaagt Modiano erin van deze bijna triviale gegevens een heel bijzonder boek te maken. Dat komt doordat Modiano op waarlijk geniale wijze een sfeer van geheimzinnigheid rond zijn personages weet op te bouwen. Viktor ziet in de kamer van Yvonne een enorme stapel bankbiljetten op het nachtkastje: hoe komt ze aan dit geld? De vader van Yvonne, zo zegt haar oom, heeft vroeger moeilijkheden gehad. Het was een rare kerel. René Meinthe moet steeds om onduidelijke redenen naar Genève en krijgt mysterieuze telefoontjes. Voortdurend prikkelt Modiano zijn lezers om meer te willen weten en dus verder te lezen. Qua stemming is Villa Triste een heel ander boek dan zijn voorgangers, maar thematisch bestaat er wel degelijk een innige band. Ook Viktor Chmara is een vreemdeling: hij houdt het niet uit in Frankrijk, zelfs niet in dit stadje waar hij mensen heeft ontmoet die om hem geven en hem in zekere zin gelukkig maken. Hij stelt Yvonne voor, met hem naar Amerika te gaan: Nee, we konden niet in Frankrijk blijven, in dat benauwende kleine landje, tussen die wijnkenners met te hoge bloeddruk, die wielrenners en die half kindse smulpapen, die het verschil tussen verschillende soorten peren kunnen proeven. Ik stikte van woede. We konden geen minuut langer in dit land blijven, waar ze drijfjachten hielden. Afgelopen. Nooit meer. De koffers. Vlug. Het grote verschil nu tussen Villa Triste en de eerste werken van Modiano: het motief van de vreemdeling is nu eens niet verpakt in rollen prikkeldraad, maar in zacht velours.
Bij het lezen van De straat van de donkere winkels (1978, Prix Goncourt) bekroop mij een licht gevoel van teleurstelling. Villa Triste gaf uitzicht op het inslaan van een nieuwe weg, op een verbreding van Modiano's werk. Ik mis in deze roman de keiharde beelden, die Modiano vanuit de schemerige wereld van de oorlogsjaren opriep. Evenmin vind je in dit boek de mysterieuze weemoedigheid van Villa Triste. De personages zijn vlakker geworden, missen overtuigingskracht, niet meer te vergelijken met Raphaël Schlemilovitch, Swing Troubadour of Viktor Chmara. In De straat van de donkere winkels lijdt de hoofdpersoon, Guy Roland, aan een totaal geheugenverlies. Hierdoor is hij, wat zijn situatie betreft, de grootste vreemdeling uit het oeuvre van Modiano, maar niet de meest overtuigende, daarvoor schiet de held in intensiteit te kort. Door geduldig speurwerk te verrichten naar zijn ware identiteit, komt Guy Roland langzamerhand op het goede spoor. Naarmate hij vordert met zijn onderzoek, wordt hij geholpen door spontane herinneringen die bij sommige handelingen, bij sommige straatbeelden, in hem opkomen. Toen was het of er plotseling een knop in mij werd omgedraaid. Het uitzicht dat deze kamer bood, gaf me een onrustig gevoel, een bepaalde angst die ik al eens eerder had meegemaakt. Die gevels, die verlaten straat, die gestalten die in de schemering de wacht hielden, verontrustten me op dezelfde manier als een melodie of een geur, die je eens vertrouwd was. En ik was er zeker van dat ik daar dikwijls en op hetzelfde tijdstip had gestaan, roerloos naar buiten spiedend zonder de kleinste beweging te maken en zonder zelfs maar een lamp te durven ontsteken. Dit procédé, herhaaldelijk in de roman toegepast, doet denken aan Marcel Proust, die in zijn A la recherche du temps perdu het verleden doet herleven door het exploiteren van zijn spontane herinneringen. Guy Roland legt zo stukje bij beetje de puzzel bij elkaar; het is jammer voor hem dat de essentiële figuren die hem zekerheid zouden kunnen verschaffen over zijn identiteit, onvindbaar of gestorven zijn. De verkregen informatie legt Guy Roland nauwkeurig vast op fiches, de ervaring die hij als privé-detective heeft opgedaan, komt hem hierbij goed van pas. Het einde van het boek is weer geen echt einde. Met het vermoeden dat zijn werkelijke naam Jimmy Pedro Stern luidt, reist hij naar Sterns laatst bekende adres: De straat van de donkere winkels nummer twee in Rome.
Sinds 1968 - het begin van zijn literaire activiteit- liet Modiano twee maal vrij langdurig niets van zich horen. De eerste keer (1972-1975) werd het stilzwijgen verbroken door de publicatie van Villa Triste; de tweede rustperiode, van 1978 tot 1981 werd beëindigd met het verschijnen van Une Jeunesse. Beide boeken spelen een belangrijke rol in zijn werk: zij sluiten een periode af en kondigen iets nieuws aan. Zo besluit Villa Triste de rij van werken waarin de sfeer van de bezettingstijd centraal stond. Daarna volgden in fiks tempo boeken van nogal verschillende aard: in samenwerking met Louis Malle een filmscenario: Lacombe Lucien (1975), een lang interview met Emmanuel Berl, Interrogatoire (1976), een veertiental min of meer autobiografische verhalen samengebracht in Livret de famille (1977) en ten slotte De straat met de donkere winkels (1978). Modiano is duidelijk op zoek naar nieuwe wegen. In al deze werken twijfelt hij: doorgaan met het schilderen van de bezettingstijd en de personages die deze tijd hebben meegemaakt of zijn belangstelling richten op mensen die net als Modiano rond 1945 geboren zijn en in het begin van de jaren zestig volwassen werden. Met Une Jeunesse (1981) lijkt de keuze gemaakt: de roman gaat over Modiano's eigen generatie, evenals de twee boeken die nog na Une Jeunesse verschenen zijn: Memory Lane (1981) en De si braves garçons (1982). In de eerste bladzijden van Une Jeunesse leren we een echtpaar kennen, Louis en Odile, beiden ongeveer 35 jaar oud, die met hun kindertjes een vrij rimpelloos bestaan leiden of toch niet..., want opeens is daar de vraag die bij Odile opkomt: ‘Mag je nog iets nieuws verwachten als je 35 bent?’. Zij denkt van niet: ze ziet de toekomst als een grote watervlakte voor zich liggen. Het grootste gedeelte van het boek wordt ingenomen door de gebeurtenissen in het leven van Louis en Odile uit de tijd toen ze nog negentien waren. De beschreven periode is heel kort, zeven maanden, maar er gebeurt krankzinnig veel en het is de beslissende periode in hun leven geweest, zo stellen ze later vast. De achtergronden van Louis en Odile maken hen tot typische Modiano-helden: ze hebben geen wortels in de samenleving, geen vader of moeder en ze leiden een zwervend bestaan. De helden van Modiano lopen wat af: nauwelijks zijn ze uit hun bed of ze flaneren door de straten. Ze voelen zich nooit opgenomen, maar bekijken de wereld en de mensen zeer afstandelijk, zoals de onderzoeker vanuit zijn diepzeeboot scholen vissen en schaduwen langs zich heen ziet trekken. (Het beeld is van Modiano en o.a. te vinden in Une Jeunesse en La ronde de nuit). Zowel Odile als Louis ontmoeten op het moment dat zij in apathie dreigen weg te zinken, oudere mensen die als bakens gaan fungeren in die vreemde, vijandige wereld. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
Odile droomt ervan zangeres te worden. De talentenjager Georges Bellune ontfermt zich over haar. Deze Georges Bellune - eigenlijk heet hij Georg Bluene - was ooit componist in het vooroorlogse Wenen. Hij laat Odile een proefplaatje maken, maar pleegt kort daarna zelfmoord. De droom van Odile om ooit carrière te kunnen maken als zangeres, spat als een zeepbel uit elkaar. Ze raakt volkomen uit het lood. De politie maakt gebruik van haar ontreddering door haar te dwingen als lokaas te dienen om een sexmaniak in handen te krijgen. Louis ontmoet haar totaal uitgeput in de restauratie van het station Saint Lazare. Hij heeft dan net zijn beschermheer op de trein gezet, een zekere Brossier. Wat Brossier precies doet in het leven blijft onduidelijk; hij is een soort handelsreiziger, met handen en voeten gebonden aan de louche zakenman Roland de Geraldy. Via Brossier krijgt Louis een baantje bij Geraldy. Zijn werkgever vraagt hem een grote som gelds naar Engeland te smokkelen. Samen met Odile voert hij deze opdracht uit. Wat later krijgen ze nog eens zo'n opdracht: dit maal moet het geld naar Genève. Roland de Bejardy heeft zijn ‘werkzaamheden’ in Parijs afgesloten en wil - of moet - naar het buitenland vertrekken. Op het laatste moment besluiten Louis en Odile de opdracht niet uitte voeren en gaan, met het geld van Bejardy, naar Nice. De sfeer van Une Jeunesse sluit enigszins aan bij die van Villa Triste: weemoedigheid, tragiek en geheimzinnigheid zijn innig met elkaar verweven. Hoogtepunten in deze roman: de episode van de tragische Georges Bellune, de beschrijving van de beklemmende sfeer in het station Saint Lazare en het verhaal van de curieuze Brossier. Na het verbreken van de contacten met de Bejardy, bouwt hij, met behulp van een valse collegekaart, een nieuw bestaan op in de beslotenheid van de Cité Universitaire, samen met zijn heel jonge vriendin, een beeldschone Ethiopische negerin. Louis en Odile zijn nu midden dertig, zelf vader en moeder en leiden een rustig bestaan. Scherp contrast met hun jeugd ‘toen ze nog geen ouders waren, maar gewoon zichzelf’. Modiano geeft te verstaan, dat er niets nieuws te verwachten valt als je niet het lef hebt, zoals Brossier, het bestaande kader te doorbreken en zo een bres te maken waardoor het nieuwe naar binnen kan stromen. Anders blijft er slechts de boodschap van het Lied van de straten, een van de liedjes van Odile's repertoire: Daar praten ze over treurige dingen,
over dromen en vergane liefde
en over de weemoed
die de voorbijgegleden jaren
in je achterlaten.
Modiano heeft in bijna al zijn werken een bijzondere voorkeur voor de film getoond. De personages uit zijn boeken bladeren in oude nummers van filmtijdschriften, sommigen zijn daadwerkelijk bezig met een carrière als filmster (Yvonne Jacquet in Villa Triste) of dromen ervan. Samen met Louis Malle schreef hij een filmscenario, maar ook in Modiano's manier van schrijven is er sprake van een filmisch accent. Als voorbeeld hiervan een passage uit De Ringboulevards: Nu steken ze de koppen bij elkaar en hun gefluister gaat in de grote verlaten eetzaal verloren. Het koude licht van de bronzen luchter valt op de tafels, de lambrizeringen, de Normandische kast en de herte- en reeëkoppen die aan de muur hangen. Het ligt als watten op hun lichamen en dempt het geluid van hun stemmen. Geen spoor van schaduw. Alleen de rug van mijn vader. Je vraagt je af waarom het licht hem spaart. Zijn nek daarentegen tekent zich in het heldere schijnsel van de luchter duidelijk af en in het midden kan je zelfs een roze littekentje onderscheiden. Hij heeft hem zo diep gebogen dat het lijkt of er elk ogenblik een onzichtbare valbijl op neer zou kunnen komen. Dit nadrukkelijke gebruik van de belichting is in elk werk van Modiano aan te wijzen. Als je erop gaat letten, vind je zo tientallen andere voorbeelden. Het is alsof Modiano soms liever de camera en de belichtingsapparatuur hanteert dan zijn pen. Maar juist omdat hij schrijver is heeft hij een belangrijk middel waarover de cineast niet kan beschikken. Een filmbeeld moet voor zich spreken; als de opname eenmaal gemaakt is kan er niets meer aan worden toegevoegd. Als schrijver heb je de mogelijkheid om een beschreven ‘beeld’ nog sprekender te maken. Zoals bijvoorbeeld in de hierboven geciteerde passage: de cineast kan niet meer doen dan op de manier die hij heeft gekozen, de nek met het roze littekentje te tonen. De schrijver kan dit beeld met woorden versterken: ‘het lijkt of er elk ogenblik een onzichtbare valbijl op neer zou kunnen vallen’. In Memory Lane (1981) gaat Modiano heel ver in het gebruiken van visuele effecten. In het boekje (het telt maar 70 bladzijden) zijn 23 dromerige zwart-wit tekeningen opgenomen van Pierre Le-Tan. Deze tekeningen zijn voorzien van onderschriften die niet zomaar een fragment van de tekst weergeven, maar meer de sfeer van het verhaal ondersteunen en soms een heel nieuw gebied ontsluiten. Zo zijn er tekeningen van personages die in de tekst niet voorkomen. Het filmische karakter wordt nog eens onderstreept door een serie bedankjes aan personen en instellingen en de opmerking dat ‘de kleding van Paul Contour werd verzorgd door André Ghékière’. Het verhaal speelt zich af in de bekende Modiano-entourage: een louche zakenman, een aankomend filmsterretje, een paar rijke nietsnutten, een homoseksuele antiquair, ook al rijk bedeeld met aardse goederen en de voormalige componist Georges Bellune (dezelfde Georges Bellune als in Une Jeunesse). Alle personages zijn rond de veertig, behalve de verteller en Françoise, het filmsterretje. Twee thema's beheersen het verhaal: het leven wordt bepaald door toevallige ontmoetingen en de angst om oud te worden, dezelfde thematiek als in Une Jeunesse. Het groepje veertigers wordt geobserveerd door de anonieme verteller, die laat weten zich wel verbonden met het groepje te voelen, maar er niet écht bij te horen. Van die verteller weten we alleen, dat hij twintig jaar is, verder niets. Net als een camera registreert hij wat er gebeurt, hoe en waar anderen leven en wonen. Aan het eind van het verhaal - na tien jaar doorgebracht te hebben in Argentinië en Brazilië - komt hij met een schok tot de ontdekking dat ook voor hem de tijd niet heeft stilgestaan: Ik die zo vaak observeerde hoe anderen oud werden, ook ik moest nu aan het idee wennen dat mijn jeugd ten einde liep. Het groepje is inmiddels uiteengevallen. Paul en Maddy Contour leiden na een serie financiële débacles een teruggetrokken bestaan in de provincie. Georges Bellune heeft zelfmoord gepleegd en de anderen zijn gewoon uit het gezichtsveld verdwenen. Toen de verteller nog twintig was, kon hij onbewogen de angsten en het verval in het groepje vastleggen. Nu dringt de weemoedige tekst van het groepslied in volle omvang tot hem door: Memory Lane
Only once do horses go down Memory Lane
But the traces of their hooves still remain.
In De si braves garçons (1982) beschrijft Modiano het leven op een pensionaat voor rijke jongetjes, het Collège de Valvert. De leerlingen van dit collège hebben allen met elkaar gemeen dat hun ouders zich maar weinig om hun doen en laten bekommeren. Zo laten de ouders van Michel Karvé hun zoon in oude afgedragen kleding rondlopen, terwijl ze zelf uiterst chique gekleed door het leven gaan. Als Michel het weekend thuis doorbrengt, laten ze hem rustig aan zijn lot over met de mededeling dat er in de koelkast nog wel een plak ham te vinden valt. Een andere leerling, Christian Poitier, heeft een eigen appartement, omdat hij anders de vrijheid van zijn moeder in de weg zou staan. De ster van het hockeyveld, Robert McFowles heeft nog maar één familielid: een Amerikaanse grootmoeder, Mrs. Strauss, schatrijk geworden door de make-up artikelen ‘Harriet Strauss’. Modiano leeft zijn passie voor het verleden dit keer uit door te onderzoeken wat er is gebeurd met de leerlingen sinds zij het Collège de Valvert verlaten hebben. De lotgevallen van een negental leerlingen worden beschreven, aangevuld met het verhaal over twee oud-leerlingen die het collège bezochten vóór de Tweede Wereldoorlog, Kurt (‘Johnny’) en een zekere Lenormand. In hun geschiedenis blijkt, dat Modiano nog steeds niet totaal afstand kan nemen van de magnetische aantrekkingskracht die de jaren veertig | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
op hem uitoefenen. Kurt wordt tijdens een razzia in Parijs door de Duitsers opgepakt en afgevoerd, Lenormand moet ‘om veiligheidsredenen’ Parijs verlaten en uitwijken naar het nog onbezette deel van Frankrijk. De keuze van het negental leerlingen van zijn eigen generatie is weer typisch voor Modiano: geen van hen is goed terecht gekomen. Robert McFowles is half krankzinnig; overal wil hij de illusie hebben de zee te zien. Een paar parasiterende ‘vrienden’ komen hem graag tegemoet door alsmaar vanaf verhogingen in het grasveld te duiken met bijpassende opmerkingen: ‘Kom ook, het water is lekker vandaag!’ Alain Charrell leidt een dubbelleven. Hij beweegt zich tussen zijn keurige appartement in de Parijse voorstad Neuilly en een optrekje in de buurt van het Gare du Nord, waar hij zich overgeeft aan drugs en seksuele buitenissigheden. Marc Newman is verliefd geworden op een vrouw die hem smeekt om een oude sikkeneurige oom, van wie zij financieel afhankelijk is, uit de weg te ruimen. De rol van de verteller is al even complex als de beschreven personages. Soms presenteert hij zich als Edmond Claude, een toneelspeler met een mager talent, dan weer is de verteller het anonieme personage dat vanuit zijn observatiepost alles ziet en registreert. In twee verhalen noemt de verteller zich ‘Patrick’, auteur van detectiveromans. Modiano geeft met de ene hand om het met de andere hand weer terug te pakken. Door dit spel met de vertellers wordt de lezer soms uitgenodigd het vertelde als autobiografisch te zien; tegelijkertijd wordt hem dit onmogelijk gemaakt door de andere vertellers. Een spel met spiegels en dubbele bodems. In het interview met Le Monde geeft Modiano grif toe dat zijn werk voor een deel autobiografisch is, maar, zegt hij: die autobiografische elementen worden door mijn verbeelding volkomen omgewerkt. De dingen voorstellen zoals ze in werkelijkheid zijn gebeurd, dat lijkt mij niets voor een roman. Om een roman te schrijven moet je vertekenen, concentreren en significante details zoeken in het grauwe feitenmateriaal en ze vervolgens enorm vergroten. (...) Maar hoe kun je romanschrijver worden zonder te liegen? Schrijven, aldus Modiano in hetzelfde interview, ‘lukt me alleen als ik op ben van de zenuwen’. Hij werkt zeven tot acht maanden aan een boek. Zijn boeken hebben een bescheiden omvang, nooit meer dan 200 bladzijden. Gespannen kijk ik uit naar het volgende boek van Modiano en moet dus de schrijver van harte toewensen snel weer ‘op van de zenuwen’ te raken. | |||||||||||||||||||||||
Werken van Patrick Modiano
|
|