Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |||||||||||||
Borgers en Wadman
| |||||||||||||
De ‘Apocriefen’Inderdaad is er in beide inleidingen sprake van ‘enkele korte of nietszeggende briefjes’. Zo schrijft S.V.: In de eerste plaats werd niet iedere romanbrief door een informatieve brief begeleid, terwijl daarnaast enkele korte of nietszeggende briefjes verloren kunnen zijn gegaan. (cursivering GB/AW). Men lette op het woord ‘kunnen’. Maar in de ‘kanonieke’ inleiding van mevrouw Marsman lezen we: Niet iedere romanbrief werd door een informatieve brief begeleid. Ook zijn enige korte of nietszeggende briefjes verloren gegaan. (cursivering GB/AW). Zo maak je dus een mogelijkheid tot een zekerheid. Maar er wordt alleen gesproken over het niet opnemen - uiteraard - van briefjes die ‘verloren (kunnen) zijn gegaan’, niet over briefjes die om een andere reden, b.v. kortheid of nietszeggendheid, zijn weggelaten. Nu, het is misschien jammer voor die briefjes, maar ze zijn niet verloren gegaan; ze zitten nog steeds (of: wéér) in het pakket. Misschien zijn ze tijdelijk op stap geweest en door de kaboutertjes van de K.B. in het Haagse Bos opgespoord en teruggeleid. Bovendien zijn deze vijf ‘briefjes’ niet allemaal ‘kort’, en zeker helemaal niet ‘nietszeggend’. Wat de kortheid betreft: ze tellen respectievelijk 456, 628, 292 (een briefkaart), 600 en 571 woorden. Onder de in 1947 wèl afgedrukte brieven zijn er in ieder geval zes die korter zijn dan 292 woorden. Het kortheidsargument is dus - àls het op deze vijf brieven betrekking zou hebben - niet steekhoudend. Er zijn inderdaad aanwijzingen dàt er brieven zijn zoekgeraaktGa naar eind3.. Maar dat zijn dan niet deze en de zekerheid dat die zoekgeraakte kort of nietszeggend waren, bestaat ook niet: Vestdijk heeft zelf meermalen op zijn niet feilloos geheugen gezinspeeld. Hij vermeldt in zijn geseponeerde inleiding ook niet of die zoekgeraakte briefjes dan van hem of van Marsman of van beiden waren; de vijf ‘apocriefe’ brieven zijn in ieder geval alle van zijn hand. Dan het argument van de ‘nietszeggendheid’. Het is natuurlijk een tamelijk subjectief criterium, maar in ons verband valt er toch wel iets objectiefs over te zeggen. Ter inleiding daartoe het volgende: In de inleiding van S.V. staat tussen vierkante haken (bedoeld als weglatingsteken): In de tweede plaats heb ik in de brieven alles geschrapt wat niet met de samenwerking in verband staat of wat van al te persoonlijke aard bleek te zijn (cursivering als boven). In de wel afgedrukte inleiding van R. Marsman vinden we deze opmerking ingekrompen tot: op een enkele plaats is het allerpersoonlijkste geschrapt. (cursivering als boven). Het verschil is duidelijk: Vestdijk wilde veel (al het overbodige, gezien vanuit zijn doelstelling: de ‘samenwerking’) schrappen; mevrouw Marsman heeft weinig (alleen het hoognodige) geschrapt. En bij deze veelbetekenende koerswijziging stoten we vrij zeker op de reden waaròm de inleiding van Vestdijk door een andere is vervangen. Er is namelijk in de brieven niets geschrapt in de door hem bedoelde zin van wat ‘niet met de samenwerking in verband staat’ (over het schrappen van wat ‘van al te persoonlijke aard bleek te zijn’ spreken we later). Nemen we als voorbeeld de niet gedateerde brief op p. 323/7, die ligt tussen 7 en 20 juli 1935. In deze brief staan, met inbegrip van een later toegevoegde voetnoot, in totaal 57 regels die geen betrekking hebben op het samenwerkingsaspect van de roman, maar op het al of niet voortbestaan van Forum en op de ruzie van Vestdijk met Du Perron en Greshoff om de niet-bekroning van Marsman met de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. In de hierop volgende brief, ook van Vestdijk en gedateerd 20 juli '35, staan 43 regels over de roman en 28 over andere zaken. Marsmans brief van 26 februari 1934 (en niet 1931, zoals op p. 278 staat) bevat 25 regels over de roman, 27 over andere onderwerpen. Marsmans brief van 22 oktober '34 (p. 305/6) telt zelfs 33 regels die niet en 21 die wel over de roman handelen. Vestdijks brief van november '34 (p. 307/8) - met het beroemde citaat over het ‘voorgoed en eenzijdig’ kiezen voor het talent boven persoonlijkheid - roert de hele roman niet aan, maar gaat geheel over de psychische verschillen tussen de beide auteurs. Marsmans antwoord van december '34 (p. 309/310) bevat slechts in de slotzinnen een toespeling op een eventueel verderwerken aan de Wevers-roman; zijn brief van 23 december d.a.v. (p. 313/4) handelt enkel en alleen over een artikel van Marsman over, of beter gezegd tègen de poëziekritiek van Ter BraakGa naar eind4.. De allerlaatste brief van de gedrukte serie, van Vestdijk, 14 oktober 1935 (p. 343/5), bevat 50 regels over de roman en 31 over de Forum-kwestie.
Genoeg om vast te stellen dat van Vestdijks schrappingsplan niets terechtgekomen is. Als het inderdaad mevrouw Marsman is geweest die de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor deze tekstverzorging heeft gehad, dan heeft ze o.i. met het achterwege laten van schrappingen zeer verstandig gehan- | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
deld. Maar ze kòn waarschijnlijk ook nauwelijks anders. Het is immers duidelijk: deze brieven vormen te zamen een structurele en inhoudelijke eenheid. Het werken aan de roman en het reflecteren daarop is niet te scheiden van de meer algemene opmerkingen. Alles heeft met alles te maken: de algemene problemen (het schrijverschap, de dreigende ondergang van Forum, de poëzie-discussies, de depressies van beide schrijvers) resoneren in het hoofdthema van de begeleidende correspondentie mee. Daarin rigoureus schrappen zou een verbrokkeld en verstoord beeld hebben opgeleverd.
En nu dan terug naar die zogenaamde ‘korte of nietszeggende briefjes’. De vijf niet opgenomen brieven gaan inderdaad niet alleen over de groei van de roman. Maar wàt daarover in deze vijf staat, is waarlijk niet gering en ook bepaald niet onbelangrijk. De eerste ‘apocriefe’ brief (er staat ‘Haag 10-34’ boven) geeft Vestdijks antwoord (!) op Marsmans uitgesproken behoefte om er ook eens samen over te praten: Verwacht niet te veel van mijn mondelinge raadgevingen over Wevers! Ook dit gaat schriftelijk beter bij mij, - hoewel een gesprek natuurlijk stimuleerender kan werken en meestal meer problemen opwerpt; voor de oplossing van die problemen wantrouw ik gesprekken evenwel, - bovendien ben ik er op het oogenblik heelemaal uit, en ik zou je slechts met de grootste moeite kunnen vertellen, wat ik je in mijn laatste brief geschreven heb over de figuur van Wevers etc. Zoo'n slecht geheugen is trouwens een weldaad, het is voor mij de belangrijkste zij het ook negatieve kant van het ‘talent’. Van nietszeggendheid gesproken! En in het naschrift van deze brief lezen we dan: O ja, de uitgeverskwestie nog. Het lijkt mij het beste, dat ik er tegen dien tijd maar eens met Z.Ga naar eind5. over spreek; als hij weinig bezwaren heeft, wil ik best naar Q.Ga naar eind5. Ik heb niet zulke verplichtingen aan Z., maar moet natuurlijk wèl eenigszins rekening met hem houden. In ieder geval heeft hij geen optie, of zoo iets. Deze uitgeverskwestie loopt als een rood draadje door de hele correspondentie: ze was voor Vestdijk geen halszaak, maar wel een kwestie van morele aard. Uit dat draadje is door de weglating een stukje weggeknipt. De tweede ‘apocriefe’ brief - 24 december 1934, Vestdijk is dan druk bezig met Else Böhler - zegt over de roman alleen: Laten we met Wevers vooràl geen haast maken! maar ook zo'n opmerking is relevant ten aanzien van het wordingsproces: ze laat immers zien dat Vestdijk aan andere werkzaamheden voorrang gaf en daarbij niet schroomde zijn vriend te temperen. De derde weggelaten brief(kaart, 26 dec,) gaat voor ongeveer éénderde over de roman, maar daar staat dan wel iets dat niet ‘nietszeggend’, maar integendeel zeer véélzeggend is: Je plan voor de 5e W.-brief lijkt me goed, maar vlecht er vooral concrete gebeurtenissen doorheen, b.v. telkens als exemplarisatie van een onderdeel v.d. gedachtengang. Voordat mijn roman (bedoeld: Else Böhler, GB/AW) klaar is, zal ik je niet kunnen antwoorden, dus doe 't op je gemak. Mijn brieven hoef je niet te sturen, in groote lijnen weet ik 't nog wel. Zoek zooveel mogelijk dramatische toespitsingen en werk economisch; ik bedoel: maak gebruik v. personen en situaties, die je al hebt (b.v. die moordhistorie). (cursivering GB/AW). Het moet iedere onbevooroordeelde lezer duidelijk zijn, dat deze passage (de ‘leidende’ meester tegenover de ‘onzekere’ leerling: een klein lesje in ‘creative writing’, door iemand die pas twee jaar publiceerde, gegeven aan iemand die al meer dan twaalf jaar publicitaire bekendheid genoot!) zéér relevant is voor de werkrelatie van de beide schrijvers en dat het dus onjuist zou zijn deze brief op grond van ‘nietszeggendheid’ uit de reeks weg te laten. Korte tijd later (31 december, de brieven volgen in deze maand snel op elkaar) schrijft Vestdijk een vrij lange brief (niet opgenomen), waarin niet alleen nogmaals de wenk: Stuur je Weversbrief niet al te gauw! maar ook een nieuw, curieus aspect van de hierboven gesignaleerde uitgeverskwestie: De kwestie Zijlstra-Querido moet later nog maar eens besproken worden. Desnoods ‘loten’ we erom! Tot zekere hoogte zit ik aan Zijlstra vast, niet contractueel of zoo, maar wel ‘menschelijk’Ga naar eind6.. En dan komen we aan de laatste der ‘apocriefen’, gedateerd: jan. '35: Stuur me de W-brief nog niet, ik zou in de verleiding komen er toch minstens dingen op te gaan bedenken, en ik moet me geheel bepalen tot m'n roman. Vrijdag ga ik op kamers wonen (Cyclaamstraat 12, mevrouw Koster) die me erg rustig lijken, zoodat ik wel geloof, dat Else B. eind Maart klaar zal zijn. Daarna: Wevers! Voor zoover ik me ons ‘programma’ herinner is er geen technisch bezwaar tegen, dat je vast je volgende brief schrijft, voor 't geval je ‘geïnspireerd’ bent. Mijn brief moet vnl. over W's erotiek gaan en zelfs nog niet over Annie, zoodat daarin weinig staat wat bepalend is voor jouw volgende. Kijk maar wat je doet. Ik ben er heelemaal uit! In 't begin moeten we maar wat van die bespiegelingen schrappen, of bekorten; het was als gangmaker aardig, maar verzwaart de vlotte lectuur, en het gaat toch vnl. om W. (curs. GB/AW). Het is dan grappig om vervolgens in Marsmans wèl-gepubliceerde antwoordbrief (1 maart, p. 318) te lezen: Ja, de beschouwingen besnoeien we, met andere woorden: de opmerking zelf zou ‘nietszeggend’ zijn, de bevestiging wèl publicerenswaard! - We menen met deze (niet-volledige) citaten overtuigend aangetoond te hebben, dat de weggelaten brieven niet alleen niet kort en niet zoekgeraakt zijn, maar evenmin ‘nietszeggend’ ten aanzien van de samenwerking tussen de beide auteurs.
Eerste blad van de kopij voor Else Böhler, Duitsch dienstmeisje.
We moeten nu nog stilstaan bij de relevantie van deze vijf brieven in algemene zin, dus los gezien van het verband met de roman. Ook in dat opzicht zòuden ze immers ‘nietszeggend’ kunnen zijn. Eerst dan een citaat uit de briefkaart van 26 december 1934, waarin Vestdijk reageert op een (wel gepubliceerde) aankondiging in Marsmans brief van 23 december (p. 313/4), dat hij een stuk heeft geschreven over Menno ter Braak als poëzie-criticus. De ‘meester’ probeert de ‘leerling’ van onberaden stappen terug te houden: 't Stuk tegen M. zou ik in jouw plaats zeker niet te scherp of te hatelijk maken. Zelf ben ik niet ‘partij’ in de kwestie (als 't gaat ts. schoonheid en persoonlijkheid voel ik mis- | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
schien iets meer voor de laatste, maar zeker niet veel, 't gaat bij mij voornl. om de qualiteit van beide) en Menno's kritieken lees ik niet geregeld. Maar ik zou alleen vóor stemmenGa naar eind7., als je stuk op zich zelf heel goed is (b.v. zoo goed als die aesthetiek der reportersGa naar eind8., dán ben ik er vlak voor) en ik geloof ook niet, dat M. er dan bezwaren tegen zou hebben. Mocht ik merken, dat M. het om persoonlijke redenen onaangenaam vindt, dan ben ik er tegen, maar ik geloof, dat hij wel wat verdragen kan van dien aard. In de volgende (‘apocriefe’) brief, van 31 december, schrijft Vestdijk nogmaals: Als je je gedrongen voelt tegen M. te schrijven, moet je dit natuurlijk doen, het gaat mij alleen om de vorm, die niet krenkend moet zijn. Zelf heb ik altijd veel baat, in zulke gevallen, van een gedwongen algemeen houden van de aanval, maar dat is misschien een kwestie van temperament, of, bij mij, angst voor temperament (als ik mij laat gaan, word ik al te hatelijk, en ik kan mij de weelde niet veroorloven energie op zij te leggen voor het kweeken van vijandschappen!)Ga naar eind9.. Weinig Vestdijk-liefhebbers of -lezers zullen deze kritische zelf-analyse, dit zelfportret in zakformaat, als ‘nietszeggend’ bestempelen. Datzelfde geldt voor het volgende citaat uit dezelfde brief: Porta Nigra Rilke?Ga naar eind10. Och, wat is dan niet Rilke? Slauerhoff zeker, tenminste wat ik het beste van 'm vind (tot en met Chlotarius, d.i. dus niet alleen 't allereerste begin. In Groot-Ned. komt een artikeltje van me over JammesGa naar eind11., die juist beter is gaan schrijven toen hij ouder werd (ander vb.: Bloem!); voor dat ‘idée fixe’ geen gevaar; meestal ligt 't hoogtepunt in 't midden (Rilke, George), maar toch wel heel vaak vooraan ook.) Als je Rilke als ‘symbool’ opvat van een algemeene atmosfeer, dan kan ik 't met SI. eens zijn. Vergeet ook niet, dat Rilke zelf door de Fransche symbolisten, Verlaine etc. is ‘beïnvloed’ (gedeeltelijk via George). Als je die invloed ruim genoeg neemt, is niemand origineel! Ik ben ‘beïnvloed’ door Rilke, Slauerhoff, H. de Vries, du Perron, Verwey, NijhoffGa naar eind12., George en waarschijnlijk nog een paar, maar ik trek mij dat niet zoo erg aan, en als BuningGa naar eind13. schrijft, dat 't ‘niets anders’ is dan Slauerhoff en Greshoff, dan vind ik 'm niet eens een idioot, tenminste niet om die reden! Ina Damman is nergens ‘direkt’ door beïnvloed (ook niet door van Oudshoorn, die ik overigens wel goed vond indertijd), behalve in enkele oppervlakkige stijlkenmerken door de boeken die ik toen toevallig las. Indirect: Rilke en Proust, mijn ‘leermeesters’. Voor wie dit nog niet voldoende vindt als bewijs van de niet-nietszeggendheid van deze vijf brieven, signaleren we nog kort enkele onderwerpen die de lezer van de editie-1947 wel en niet kreeg. Wèl Marsmans kritiek op Ina Damman (december 1934, p. 309), maar niet Vestdijks antwoord daarop (‘apocrief’ van 24 december) en wèl weer Marsmans reactie dáárop! (26 december, p. 316). Wèl Marsmans verzoek om advies inzake zijn depressies (december '34, p. 309/310), maar niet Vestdijks indringend antwoord en advies en diens reflectie op zijn eigen depressies (‘apocrief’ van 24 dec. 1934Ga naar eind14.). Maar er is wèl weer Marsmans reactie dáárop (p. 315). En de lezer van 1947 mist ook enkele mooie formuleringen, waarvan we er hier maar één signaleren (24 dec.): Trouwens ook Engelman apprecieer ik, zoolang hij niet van kukeleku doet (vocalieieieses, brrr!). Nu zal wellicht iemand zeggen: die vijf ‘teruggevonden’ brieven kunnen toch elders gepubliceerd worden, bijvoorbeeld in een Vestdijk-biografie. Dan moet het antwoord zijn:
In dit verband vraagt ook de spelling-kwestie nog even onze aandacht. De auteursrechthebbende gaf, zoals we zagen, aan de uitgever te kennen, dat de spelling van de begeleidende brieven moet worden ‘aangepast’. We nemen aan dat onder het ‘aanpassen’ wordt verstaan de omzetting volgens de regels in wat in onderwijskringen het ‘groene boekje’ heet. Nu zijn wij geen ouwe-spelling-fanaten; we lijden geen schade aan onze ziel als in een brief ‘grooter’ wordt vervangen door ‘groter’ en ‘bosch’ door ‘bos’. Maar er bestaat een communis opinio, dat wetenschappelijk uitgegeven teksten die als zeer persoonlijk zijn te beschouwen, in de oorspronkelijke spelling worden gehouden. Deze stelregel is aangehouden in de gepubliceerde correspondentie van Ter Braak/Du Perron en Du Perron/anderen, en eveneens in de beide brievendeeltjes Vestdijk/Theun de Vries. Trouwens, ook in Vestdijks Verzamelde gedichten is, o.i. volkomen terecht, de originele spelling gehandhaafd - anders dan, óók weer terecht, in de uitgaven van de verhalen, romans en essays. Hartkamp heeft in de bloemlezing uit Vestdijks gedichten Wanneer mijn vader sterft, laat mij dan staan (1982) ook de oorspronkelijke spelling aangehouden. Het is ons een raadsel, waarom nu plotseling die begeleidende Wevers-brieven in de nieuwe spelling zouden moeten verschijnen. Omdat het vreemd is als binnen één boek het tekstgedeelte in een andere spelling zou staan dan het toegevoegde deel? Wel, dat illustreert dan gewoon het functie-verschil tussen die twee gedeelten. | |||||||||||||
Het ‘allerpersoonlijkste’Als we even afzien van het weglaten of tot initialen herleiden van namen van historische personen, valt er over het punt ‘weglating van het allerpersoonlijkste’ eigenlijk weinig te melden en nauwelijks iets werkelijk belangrijks. Dat wil niet zeggen dat er niets ‘weggelaten’ is. Nogal veel zelfs. Bijvoorbeeld een aantal woorden. We geven ze hier op zonder vermelding van de plaats waar ze moeten staan; wie ons niet vertrouwt, mag het te allen tijde komen controleren: elkaar, nog, te ver en, al, hem, het, om, wel, om, aan hem, trouwens, meer, aan, José, nu, wel, mij, er, en, is, brief, van, inzichten en, dit, het, anders, ws. (= waarschijnlijk), naar, niet, ook, laatste, echter, geen, zullen, het. De lezer zal van deze opsomming, misschien met uitzondering van de beide negaties, niet direct achterovervallen. Maar hij zal wel zo langzamerhand het idee krijgen, dat de slordigheid van deze tekstverzorging weinig of geen grenzen kende. Enkele wat langere ‘schrappingen’ citeren we nu apart, mèt de vindplaatsen. Op p. 311 r. 14 moet vóór ‘kun jij’ staan: wordt de gang van zaken die ik nu als de zuiverste zie erg gedwarsboomd. Misschien (.) Op p. 329 ontbreekt wat Vestdijk in de marge van de brief heeft bijgeschreven: hoeft ook niet! hoofdz. is 1e dat ze mij over Annie vertelt en W's zelfmoordsuggestie (mede n. aanl. van mijn waarschuwingen aan jou!). Op p. 331 had de volgende in margine door Vestdijk toegevoegde passage moeten staan: niet waarsch., dat jullie nog in H. komen, dat N. alleen bij mij komt en dat zij de rol in W's ontmaskering speelt zonder jou er in te kennen en heelemaal buiten jou om. Het is niet aannemelijk, dat ze na de verzoening met jou en 't hernieuwde samen leven weer met W. in contact wil komen (ook om jou!) De ontmaskering moet bovendien voor de verzoening met jou komen, die te veel slotaccoord is en bovendien te snel op de breuk zou volgen! Jij moet in je brief uit Parijs nijdig zijn, dat N. niet komt en jij niet bij haar mag komen voor 't ‘wraakplan’ gelukt is, waar je trouwens niets van begrijpt, omdat ik alle bijzonderheden bewaar voor mijn laatste brief. Misschien is deze passage zo los afgedrukt niet erg duidelijk. Maar de lezer die de druk van 1947 ter hand neemt, zal er wel uitkomen, en wellicht zal deze lezer ook inzien:
| |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
Er rest nu nog één weggelaten passage uit Vestdijks brief van 2 maart 1935. Marsman had in zijn vorige gevraagd: Heb je misschien een ex. van dat boek van Br. Brehm voor me?Ga naar eind15. Vestdijk antwoordt: Dat boek van Brehm is kul, lees 't niet: ik heb ook maar 1 ex. dat mijn hospita leest (pardon!). Uit dit citaat zijn op p. 320 de laatste vijf woorden weggelaten. Het is de enige in al die brieven weggelaten passage die zo niet als ‘allerpersoonlijkst’ dan toch als ‘persoonlijk’ valt aan te merken: die hospita was Vestdijks jarenlange hulp en steun Ans Koster, met wie hij, doorzijn relatie met Henriëtte van Eyk, juist in de jaren 1946 en '47 een moeilijke tijd beleefde. Overigens was eenzelfde terughoudendheid misschien gepast(er) geweest ten aanzien van de op p. 294 niet geschrapte zinspeling op ‘Simone-Gille’ (Du Perrons eerste vrouw en kind). Maar ook dat is nù, na de publikatie van Du Perrons brieven, geen probleem meer, al zijn ze beiden nog in leven.
Voor het weglaten of verinitialiseren van in 1947 nog levende personen kan men begrip opbrengen. Maar men zou daarin dan wel enige consequentheid verwachten. Om het tegendeel aan te tonen volstaan we met enkele voorbeelden. We constateren dat in Marsmans brief van eind juli 1934 (p. 295) en in die van Vestdijk van 29 juli (p. 297) de naam van Bob Hanf is afgekort tot B.H., resp. H. Zoals bekend, is Bob Hanf in 1944 in Auschwitz omgekomenGa naar eind16.; hij behoorde dus in '47 niet meer tot de levenden; er wordt over hem in de brieven geen kwaad woord gezegd; er was dus geen enkel probleem. En men kijkt helemaal verbaasd op, als men ziet, dat hij in de roman-zelf twee keer met zijn volledige naam en twee keer als ‘Hanf’ voorkomt (plus nog eenmaal als ‘Bob H.’ en eenmaal als ‘Bob’); het verinitialiseren in de begeleidende brieven is dus volkomen misplaatst. De dichter M. Nijhoff leefde in 1947 nog wel. Zijn volledige achternaam komen we in de briefwisseling tegen op p. 295, waar hij naast ‘Eddie’ (du Perron) en Slau(erhoff) compareert als een dergenen die Marsman mogelijk als model voor Wevers zou willen nemen. Maar in Vestdijks antwoord (p. 297) blijft Eddie Eddy en Slau Slauerhoff, maar wordt Nijhoff: N., terwijl in de originele brief gewoon Nijhoff staat. Op p. 309 heet hij ook, als dichter van de Nieuwe gedichten, gewoon Nijhoff. Maar in een brief van Marsman (p. 317) lezen we plotseling, in afwijking van het origineel: Ken je N.? Een wonderlijk heer! - in een gesprek dat ik dezer dagen met hem had, zei hij dat niemand zoo goed als jij over Rilke en Gorter geschreven had (-), je verzen vond hij erg ongelijk, maar soms bliksems-goed, de Oubliette was hem te ‘middeleeuwsch’. Waarom hier de naam weer door het initiaal moest worden vervangen, kan alleen worden verklaard uit een misplaatste overgevoeligheid tegenover dat ‘wonderlijk heer’ èn uit een onderschatting van de lezer, die geacht wordt er geen idee van te hebben wie die N. als schrijver van Nieuwe gedichten in 1934 toch wel zou kunnen zijn.
We zijn ondertussen 37 jaar verder. Zo goed als alle in de briefwisseling genoemde personen zijn dood. Er is geen enkele reden meer, zo die er ooit geweest is, om C.D. te schrijven in plaats van Cola Debrot (Vestdijk schrijft trouwens: Debrodt) en om D.C. te schrijven waar Dirk Coster stond (die in de roman-zelf wèl volmondig Dirk Coster heet). En voor P. resp. P.B. (p. 329 en 340), die voor de romanfiguur Paul Wolters alias Don Pablo model stond (al herkende Vestdijk hem eerst nietGa naar eind17.), mag nu ook best Pim Burgers worden gelezen, zoals het er oorspronkelijk stond. Deze Burgers was de broer van Hélène S.E. Burgers, de vrouw met wie Vestdijk aan het eind van zijn studententijd intiem bevriend was en die hem inwijdde in de astrologie. De broer - ze waren van Zuidafrikaanse afkomst - had in Wageningen bosbouw gestudeerd, was een groot bewonderaar van Walt Whitman, bezat een boerderij in Wolfheze, waar Vestdijk zich enige tijd wiedend en houtjes hakkend heeft beraden over de mogelijkheid boer te worden, en is later als plantagehouder naar Spanje gegaan, waar hij Marsman ontmoette, overigens niet tot zijn vreugde: hij sprak over de dichter als ‘dat bleeke parasietje, dat hier is komen spionneeren’.Ga naar eind18.
Vestdijk in Wolfheze, zomer 1924.
Enigszins vreemd is het gegaan met het model dat de beide schrijvers voor ogen stond voor de hoofdpersoon van de roman, Lex Wevers. Marsman dacht, ‘uiterlijk’ althans, aan Bob Hanf, die hij in Delft had leren kennen, toen Hanf daar studeerde. Maar Vestdijk, die met Hanf kennismaakte omstreeks 1927, toen deze als bohémien in Amsterdam woonde, vond: Bob Hanf is een aardige kerel, maar m.i. ten eenenmale ongeschikt voor romanfiguur. Voor Wevers zweefde me voor een andere vriend van me, klein slank, voor de helft Jood, sterk Indisch uiterlijk.Ga naar eind19. Zeer intelligent, maar volkomen ongedisciplineerd (misschien heb jij iets aan Cola Debrodt, die ik echter niet ken!) Vrouwenman, en inderdaad hypnotiseur (als student heeft ie zelfs een tijdlang | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
patiënten op de neurologische kliniek mogen behandelen!) Daarnaast ook wel andere begaafdheden: uitstekend acteur, muzikaal, en literair begaafd in 't fantaisistische genre, à la Zebedeus ook. Hij had zonder eenige twijfel occulte begaafdheden, ook telepathie en misschien psychometrie, maar hij hechtte er zelf weinig waarde aan (vooral geen ‘spiritist’!) en 't bleef altijd een klein beetje comedie bij hem. Ik was erg met hem bevriend, en daar ik in dien tijd net een blauwtje had geloopenGa naar eind20., heb ik hem gevraagd dat meisje langs hypnotischen weg (op college liefst!) voor mij te beïnvloeden. Daar is natuurlijk nooit iets van gekomen, maar in den roman kunnen we daar misschien gebruik van maken. (citaat volgens de originele brief. De voornaamste afwijkingen in de uitgave-1947 (p. 285/6) zijn: Bob H. i.p.v. Bob Hanf, C.D. i.p.v. Cola Debro(d)t en ‘fantastische’ i.p.v. ‘fantaisistische’, GB/AW). En daar ìs ook gebruik van gemaakt, zoals de lezer van Heden ik, morgen gij weet. Maar Marsman kon met deze figuur nog niet goed uit de voeten en op 29 juli 1934 (p. 296/7) komt Vestdijk op de kwestie terug - nogal dubbelhartig eigenlijk, want had Marsman minder recht op een ‘model’ dan hij? Waarom je voor W. met alle geweld een model wilt hebben is me toch niet heelemaal duidelijk. Ik vind, dat je, ook wat beschrijving van uiterlijk en manieren betreft, in je laatste brief al heel goed op weg was: half Indisch, half Joodsch, kwijnend, loerend, een beetje louche, etc., dat was precies zooals ik me W. ook voorstel!) Mijn model, Mick de Vries, mist vrijwel het louche en minderwaardige van W., zoodat ook ik me belangrijk van de werkelijkheid verwijderen moet. Zou je niet kunnen probeeren uit te gaan van het type ‘demonische, amoreele, geniale figuur’, en dan terug te werken naar een zekere realiteit? (citaat volgens origineel, GB/AW). In de briefuitgave nu is uit dit citaat één ding weggelaten en wel de naam Mick de Vries. Dat is te begrijpen: Mick de Vries leefde in 1947 nog en Vestdijk wist uit diens brieven aan hemGa naar eind21., dat De Vries zich niet erg gevleid voelde door het portret dat van hem in Heden ik, morgen gij getekend is. Michel Louis de Vries, geboren 18 februari 1902 in Schiedam in het gezin van een Joodse dierenhandelaar, was een studievriend van Vestdijk - maar in diens Amsterdamse Anton-Wachterromans komt hij niet voor -, studeerde ook nog een tijd in Wenen en ging in 1929 als arts naar Oost-lndië, waar Vestdijk hem in 1930, op zijn reis als pelgrimsarts, in Soerabaja opzocht. Vestdijk wijdde aan hem de gedichten De stroom en De vlamGa naar eind22. en droeg Kampong in SoerabaiaGa naar eind23. aan hem op. De Vries zelf schreef drie romans, waarvan er twee, Arlatine en Doodsengel, in resp. 1939 en 1940 bij Holkema en Warendorf zijn verschenen, maar nooit herdrukt, wat Doodsengel, een in Indië spelende psychologische thriller, zeker zou verdienen. Na een verblijf in Parijs, waar hij o.a. Mondriaan leerde kennen, ging hij terug naar Indië en verbleef daar enkele jaren in een Jappenkamp speciaal voor JodenGa naar eind24.. Een derde roman, in dat kamp geschreven, een soort parodie op Hitler, Ferdinand Ührer, heeft, hoe curieus en origineel ook en ondanks de voorspraak van Vestdijk bij de Bezige Bij, geen uitgever kunnen vinden. Maar Mick de Vries was bovenal een aarts-brieven-schrijver. Zijn uiterst persoonlijke, barokke, hier en daar op Van Looy's De wonderlijke avonturen van Zebedeus geïnspireerde epistels aan Vestdijk, lopend van 1927 tot '61, toen Vestdijk weer eens met hem brak, en in het gedicht De vlam gekarakteriseerd als ‘knett'rend vuurwerk’, verdienen een uitgave. Na zijn terugkeer uit Indonesië in 1946 had De Vries nog verscheidene jaren een goedlopende huisartsenpraktijk aan de Nassaukade in Amsterdam, waar hij op 16 oktober 1973 overleed.Ga naar eind25.
Mick de Vries, de ‘magiër’ in zijn studeerkamer aan de Weteringschans in Amsterdam, omstreeks 1927.
Met hem is het aantal aanwijsbare modellen niet uitgeput. Marsman schrijft 20 juli 1935 (p. 329): misschien voer ik wel Don Pedro weer even in.
Mick de Vries als ‘Ie dompteur des ours’.
Marsman en zijn vrouw bij C. Huidekoper in Alcalá de Guadaira.
Maar in de originele brief staat achter ‘Pedro’ tussen haakjes: ‘Huidekoper’. Don Pedro, wonend in Alcalá de Guadaira, was Rudie Snellens gastheer en/of buurman, een 55-jarige kunst- | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
schilder, leerling van Van Looy, een man die heel wat van de wereld gezien had en een ‘gevaten boeiend prater’ (p. 108). De weggelaten hint verwijst naar Christiaan Huidekoper (1878-1939), ‘een relatie van A. Roland Holst’Ga naar eind26., bij wie Marsman van eind november 1933 tot eind januari '34 en ook de hele maand maart '34 had verbleven. De vermelde levensfeiten van Don Pedro kloppen met die van Huidekoper (leeftijd, leerlingschap van Van Looy, bereisdheidGa naar eind27.) en het is niet onmogelijk, dat Marsman veel van zijn gesprekken met hem in de roman heeft verwerkt. Of hij voor Huidekoper geposeerd heeft, zoals Snellen voor Don Pedro (p. 110), is ons niet bekend. Voor de volledigheid vermelden we nog, dat Vestdijks ‘buurvrouw, die zingt en teekent’ (p. 308), A.d.Z., in de brief zelf Annie de Zeeuw heet.
Ook in de roman zelf vallen nog enkele figuren te identificeren die in de begeleidende brieven niet besproken of genoemd worden. Over wie model stond voor Annie Verdenius, de door Lex Wevers voor Van Millingen-Vestdijk langs magische weg veroverde en later door Lex teruggepakte en tot zelfmoord gebrachte studente, laten Vestdijks aantekencahiers geen twijfel. Het is de hoogleraarsdochter van Friese afkomst Joukje A., die we uit De laatste kans kennen als Anna Heldering. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de grote betekenis die deze Joukje A. voor het leven en het werk van Vestdijk gehad heeft, noch om na te gaan hoe de schrijver zijn autobiografische gegevens over de verschillende literaire Produkten heeft gedistribueerd. We volstaan met een enkele opmerking. Mick de Vries' poging om Joukje op college langs hypnotische weg voor Vestdijk te winnen (‘de Mick-episode, die op niets uitliep’Ga naar eind28.), die in de brieven-roman ‘geslaagd’ is gemaakt, zij het met later noodlottig gevolg, komt in de Anton-Wachterroman niet voor. Datzelfde geldt voor Joukjes verering voor de beroemde anatoom Prof. Louis Bolk, wiens foto op haar schrijftafel stond en die in Heden ik, morgen gij voorkomt als de Delftse hoogleraar De Mooy. De beschrijving van deze De Mooy komt in vele opzichten - zijn heerszucht, zijn pesterij op responsies - overeen met het beeld dat Vestdijk in zijn aantekeningen van deze Bolk geeft, - die in de Anton-Wachterromans later de naam Bolt zal krijgen. Aardig om te vermelden - en misschien typerend voor het klimaatsverschil tussen beide romans - is ten slotte, dat de verliefde Van Millingen zich naar Annies huis begeeft onder de inwendige tonen van de schlager ‘Wenn der Schutzmann kommt’, terwijl Anton naar Anna Heldering gaat onder begeleiding van Bachs ‘Wachet auf’! Dan zijn er in de roman nog enkele minder op de voorgrond tredende figuren die een model hebben gehad. Op p. 72 laat Snellen-Marsman zich nogal hatelijk uit over Eduard Bot, de vroegere ‘manager’ van ‘Phoenix’. Je zult hem wel kennen, denk ik, omdat hij in jullie kringen een tijdlang een alomtegenwoordig persoon is geweest. (-) Als het heil van de hollandsche literatuur op het spel staat, staat hij voor niets. We moeten hier ongetwijfeld denken aan Everard Bouws, mede-oprichter en de eerste twee jaar redactie-secretaris van Forum, tot zijn naam per 1 januari 1934 van het omslag verdween (en die van Vestdijk er op kwam te staan!). Bouws is in de briefwisseling Du Perron/Ter Braak herhaaldelijk mikpunt van spottende opmerkingen, maar als Van Millingen-Vestdijk op de brief van Snellen-Marsman antwoordt, reageert hij niet op de opmerkingen over ‘Eduard Bot’. Bij de tijdschriftnaam ‘Phoenix’ kunnen we denken aan een ironisering ten opzichte van het toen pas uit de as herrezen ‘tweede’ (Nederlands-Vlaamse, Du Perronloze) Forum.
Ten slotte komen we in de romanbrieven van Snellen-Marsman een aantal malen de naam Reinald tegen, een vriend van Snellen, die ook door diens vrouw Nettie zeer wordt gewaardeerd om zijn wijze van denken: de terloopsche maar tot op de kern onthullende manieren van Reinald. Hij röntgent (p. 110). Deze Reinald zelf heeft weer een Parijse vriend Guilloux (p. 74). De gegevens zijn vrij summier en in de begeleidende brieven vinden we er geen weerslag op, maar er valt te denken aan Du Perron, en dus wat die vriend betreft aan Malraux. Onder zijn eigen naam daarentegen (‘mijn vriend Thelen’, p. 34) verschijnt in een brief van Marsman-Snellen de Duitse balling-schrijver Albert Vigoleis Thelen, die Marsman in februari '34, tussen zijn beide verblijven in Alcalá de Guadaira, in Palma de Mallorca had leren kennen. Dit alles geeft aan, hoezeer Heden ik, morgen gij geschreven is vanuit de directe belevingswereld der beide auteurs, - tot in het absurde waar Snellen zich op p. 68 uitlaat over
Vestdijk met Marsman en diens vrouw.
dat dwaze gedweep van onze vriend Vestdijk met die duistere Paul Valéry en die zedelooze meneer Joyce. In dit en andere opzichten is deze brievenroman behalve een nog altijd leesbaar verhaal over occulte gebeurtenissen in een nogal problematisch tot stand gekomen vorm, ook een soort cultuur-historisch document van de jaren dertig. Dat betekent dat zo'n boek bij een heruitgave na vijftig jaar behoefte heeft aan een begeleidend apparaat. | |||||||||||||
Voer ook voor niet-filologenHet is noch voor de lezer noch voor ons een pretje, maar we moeten nog wel even stilstaan bij enkele van de werkelijk honderden verschillen en verschilletjes tussen de originele begeleidende brieven en de in 1947 gedrukte tekst daarvan. Het zijn: spellingveranderingen, weggelaten accenten, ontelbare fouten in de cursiveringen (onderstrepingen), verkeerde leestekens - soms wel degelijk tot verkeerd begrip leidendGa naar eind29. -, vervanging door hele of halve synoniemenGa naar eind30.. Maar ook: woorden, soms hele passages die op een verkeerde plaats staan. Kortom: zeer veel voorbeelden van slordig lezen en/of, soms, slordige correctie. Nu zijn daar ongetwijfeld een boel futiliteiten bij - maar teksten uitgeven is nu eenmaal een zaak van op de kleintjes letten, a fortiori als het teksten van schrijvers betreft. In dat opzicht is er in 1947 heel wat over de balk gegooid. We geven hier een klein aantal van de meest storende dingen. Eerst het pagina-nummer met de gedrukte tekst; dan een /, gevolgd door de originele tekst plus (M) of (V), al naar de brief van Marsman of van Vestdijk is: 276 het niet gefixeerd zijn van een schema/het niet gefixeerd zijn aan een schema (V); 278 (opschrift:) 1931/'34 (M); 279 dat ik het niet meer wou geven/dat ik het hem niet mee wou geven (M); 280 hij was er net bij/hij was er n.l. bij (V); 283 maar mocht dit voor de ontwikkeling noodig zijn, wel./maar mocht dit voor de ontwikkeling noodig zijn, soit (V); 285 begaafd in 't fantastische genre/begaafd in 't fantaisistische genre (V); 287 dat ik hem (-) als ‘occult’ zie/dat ik hem (-) als ‘occultist’ zie (V); 289 een psychologisch (-) phenomeen/een physiologisch (-) phenomeen (V); 292 W. daar een slim gebruik van te laten maken/W. daar een slim misbruik van te laten maken (M); zelf/zelfs (M); 294 Maar ik weet dat.../Maar ik vrees dat... (M); tenzij jij meteen komt/tenzij jij hierheen komt (M); 300 naar jouw herhaalde waarschuwingen/na jouw herhaalde | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
waarschuwingen (M); 310 Hoe gaat het nou?/Hoe gaat het jou? (M); 311 mijn invloed/zijn invloed (M); 313 meer zelfs/maar zelfs (M); dat hij zich voortdurend verder van de poëzie verwijderd, nu zelfs niet meer schrijft over.../dat hij, zich voortdurend verder van de poëzie verwijderend, nu zelfs, enz. (M); 314 als je kans ziet/als je hem ziet (M); 316 Het gekke is, dat ik mij ook op reis al van dit najaar, maar ondanks die physieke depressie (-) heel goed heb gevoeld, psychisch/Het gekke is, dat ik mij ook op reis al, maar ondanks die physieke depressie van dit najaar (-) heel goed heb gevoeld, psychisch (M); 317 dan verschrijf ik wat mij niet aanstaat/dan herschrijf ik wat me niet aanstaat (M); Antwoord wel eens als het uitkomt/Antwoord alleen als het uitkomt (M); 318 willen wij het vermoedelijk wèl doen/zullen wij het vermoedelijk wèl doen (M); 320 als ‘wraakneming’ op Annie's verwisseling Solkes-ik, identificatie Weversik./als ‘wraakneming’ op Annie's verwisseling Solkes-ik = identificatie Wevers-ik (V); 322 (Het N.B. van 2 regels onder aan deze brief behoort bij de volgende brief) (V); 328 dat haar gesloten natuur jou (-) haar verhouding wat hem aangaat ontvouwen./dat haar gesloten natuur jouw (-) haar verhouding tot hem zou gaan ontvouwen. (M); 333 die wraak/ die zaak (V); 336 De middenmaat/De middenmoot (M); in het najaar/in het voorjaar (M); 338 dat N. oprees ‘door een zaklantaarn’ zou worden beschenen./Dat N. opeens door een zaklantaarn zou worden beschenen (M); 343 zijn stadje/mijn stadje (V). Grif zij toegegeven dat niet àl deze tekortkomingen voor een niet-filoloog of -schriftgeleerde onverteerbaar zijn. Maar vele kleintjes maken één grote fout. Die grote fout heet: onnoemelijke slordigheid. Dat de meeste fouten voorkomen in de brieven van Marsman, kan verklaarbaar zijn uit het feit dat diens handschrift aanmerkelijk moeilijker leesbaar is dan dat van zijn tegenschrijver. Maar van Rien Marsman - als die inderdaad dit karwei alleen en op eigen kracht heeft vol bracht - zou men verwacht hebben dat zij in ieder geval die kriebelpoot van haar man had kunnen ontcijferen.
Nu laat zich theoretisch nog de stelling poneren, dat Vestdijk zelf bij gelegenheid van de publikatie-1947 veranderingen in de brieven zou hebben aangebracht. Maar de veronderstelling ondergraaft zichzelf:
Onze conclusie moet zijn: Als de nieuwe uitgave inderdaad alleen maar een her-spelde editie van die van 1947 wordt, is daarmee de lezer een slechte dienst bewezen. Een goede nieuwe uitgave moet
Bovendien zou het wenselijk zijn zowel de roman-brieven als de begeleidende brieven te nummeren (b.v. met resp. romeinse en arabische cijfers) en boven iedere begeleidende brief aan te geven op welke roman-brief deze betrekking heeft: dat maakt het voor de geïnteresseerde lezer een stuk gemakkelijker het ontstaansproces van deze curieuze roman te volgen dan nu het geval is. |
|